Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beloofde Profeet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beloofde Profeet

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Profeet uit het midden van u, uit uw broederen als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen (enz.). Deut. 18 : 15-19.

Eerst zullen we nagaan onder welke omstandigheden God dit woord aan Mozes verkondigd heeft.

Mozes zei op die dag tegen het volk: "U hebt aan de HEERE uw God op de dag van de grote samenkomst het volgende gevraagd: Ik wil voortaan de stem van de Heere mijn God niet meer horen en het grote vuur niet meer zien, opdat ik niet zal sterven. En toen zei de Heere tegen mij: zij hebben goed gesproken."

En in Exodus 20 lezen we hierover: "Het gehele volk zag de donder en de bliksem. hoorde het geluid van de bazuin en zag de berg in rook gehuld. Toen ze nu dit alles zagen, vluchtten ze weg, bleven op grote afstand staan en zeiden tegen Mozes: Spreekt u maar met ons, wij zullen u gehoorzaam zijn en laat God niet meer met ons spreken, anders zouden we sterven." En in het vijfde hoofdstuk van Deuteronomium lezen we: "Toen u de stem vanuit de duisternis hoorde en de berg in vuur en vlam zag, toen kwam u naar mij toe, alle oversten van uw stammen en uw oudsten en u zei tegen mij: Als we de stem van de Heere onze God weer zullen horen, dan moeten we sterven, want wat is alle vlees, dat het de stem van de levende God zou horen spreken vanuit het vuur, zoals wij, en in leven zouden blijven! Nadert u maar tot God en luistert u maar naar alles wat de Heere onze God tot u zal spreken en zeg het daarna tegen ons. En alles waarmee de Heere onze God met u spreken zal, dat zullen wij doen. Toen de Heere uw woorden hoorde, die u tegen mij gezegd had, zei Hij tot mij: Ik heb gehoord wat dit volk tegen u gezegd heeft; het is allemaal goed wat ze gezegd hebben. Ach, dat ze toch zo'n hart zouden hebben dat ze Mij zouden vrezen en al Mijn geboden hun leven lang zouden houden, opdat het hun en hun kinderen goed zou gaan voor eeuwig!"

Zo waren dus, nauwkeuriger bezien, de omstandigheden waaronder God de belofte gaf aangaande de profeet Christus. Hoe het de Israëlieten te moede was toen ze de stem vanuit het vuur hoorden? Dat kunnen we opmaken uit wat Paulus in Hebr. 12 schrijft. Daar lezen we: "Want zij konden niet dragen hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte de berg aanraakt, het zal

gestenigd of met een pijl doorschoten worden. En Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: Ik ben gans bevreesd en bevende.

Wat een stem moet het geweest zijn. Een mens zoals wij kan met moeite een menigte van zesduizend mensen aanspreken; misschien als hij een bijzonder krachtige stem heeft tienduizend. Maar deze stem klonk over twee miljoen mensen. Ze klonk mijlen ver en kwam vanuit het vuur dat hoog naar de hemel oplaaide en diep tot in de afgrond brandde, zodat het er naar uitzag alsof hemel en aarde ineen zouden storten en de Israëlieten zullen niet anders gedacht hebben dan dat ze op die plaats allen zouden omkomen. En wat zei die stem? God sprak al deze woorden en zei: "Ik ben de HEERE uw God Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. - Gij zult niet begeren..." enzovoort!

Was het een wonder dat de Israëlieten doodsbang werden; dat ze vanwege de angst in hun ziel beefden en sidderden, ja, dat ze ontzettend geschrokken waren en niets dan toorn, vloek en veroordeling in hun hart en geweten gevoelden? Ze hadden immers wel andere goden naast de Heere. Ze hadden immers allerlei afbeeldingen van God en baden die aan. Ze hadden immers de naam van God misbruikt. Ze hadden de sabbath niet gehouden. Ze waren ongehoorzaam. Ze waren doodslagers, echtbrekers, dieven en valse getuigen - en ze zaten vol boze begeerten. En nu hoorden ze deze geboden en verboden! En opeens waren al hun zonden blootgelegd. Ze waren verloren, ze waren kinderen van de dood en van de duivel, ze zagen zich al in de plaats van het eeuwige oordeel, van de eeuwige verlorenheid. En waar moesten ze heen? De berg op? Dat mochten ze niet; daar stond de doodstraf op. Naar God toe? Maar daar laaiden de alles verslindende vlammen op en brandde een eeuwige vuurgloed. O, hoe benauwd waren ze en hoe bang was het hun te moede, toen ze de woorden van de heilige God hoorden; hun hart zou bijna barsten van angst als God nog langer tegen hen zou spreken.

In zo'n doodsangst en doodsnood wilden ze wel alles doen wat de Heere gebood; ze wilden alles doen als God maar niet meer met hen zou spreken. "Spreekt u met ons", zeiden ze tegen Mozes, "nadert u maar tot God en luistert u maar naar alles wat de Heere onze God spreekt en zeg u het dan maar tegen ons." Dit woord van het volk was goed in de ogen van de Heere. En weet u waarom? God had door de ernst en de donder van de wet hun verdorvenheid blootgelegd; Hij had hun door het vuur van Zijn heiligheid Zijn gerechtigheid en soevereiniteit bekend gemaakt en hun Zijn vrijmacht laten zien om hen vanwege hun overtredingen in de plaats van de eeuwige verlorenheid te werpen. Ze hadden de heiligheid van de wet en de plicht om die wet na te komen ingezien. Dat ze die wet echter niet gehouden hadden, dat vervulde hen met angst en droefheid en daardoor was er bij hen de behoefte aan een middelaar levend geworden. Want zoals ze Gods woorden als heilig erkenden en wisten onder deze woorden te moeten omkomen, zo ook zochten ze daar in hun angst en zielenood naar een middelaar tussen hen en God. Nu zou men verwachten dat Mozes geantwoord zou hebben: Goed, ik zal uw middelaar zijn. Of dat God gezegd had: Het is goed wat het volk gezegd heeft: u moet hun middelaar zijn. Maar nee. Het antwoord, dat Mozes aan het volk moet overbrengen, luidt zo: "Een Profeet, zoals ik ben, die zal de Heere uw God u verwekken.”

Mozes zelf kon de genoegdoening niet aanbrengen, de verzoening van zijn volk niet bewerken; hij kon hun geen besneden hart geven, het stenen hart niet bij hen wegnemen en voor hen een vlesen hart scheppen. Als Mozes dan ook van de beloofde Christus zei dat Deze een profeet was als hij, dan zei hij dat alleen met de bedoeling dat het volk het juiste begrip van Christus zou hebben. Juist in deze Mozes die de Heere kende van aangezicht tot aangezicht, bezaten ze een man van vlees en bloed, een man zoals zij zelf, maar ze wisten ook hoe bereidwillig hij was om in hun angst en zielenood voor hen bij God pleitbezorger te zijn, hoezeer hij ook zelf door zwakheden omvangen was. Als middelaar wilde hij voor hen trouw zijn in alle dingen die bij God te doen waren en zo schrijft dan ook Paulus als hij het over Christus heeft: Die getrouw is Dengene Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was." (Hebr. 3 : 2). In het besef van hun nietigheid konden ze de stem van God niet dragen; deze stem maakte hen bang en bracht hen in vreselijke nood; ze konden de stem van God niet horen zonder zich veroordeeld te weten (ze hoorden van God ook niets anders dan wat hen veroordeelde), en tot God konden ze niet gaan; bij Hem was een vuur dat alles verslond. Ze mochten ook niet naar Hem toe; daar stond de doodstraf op. En nu zagen ze daar Mozes met God spreken en toch in leven blijven. Maar hoe kon dat terwijl hun hart dreigde te barsten van doodsangst als ze de stem van God hoorden? En zou er bij God nog raad en troost voor hen zijn, voor hen die het zo diep beseften te moeten omkomen voor Zijn aangezicht? Dat alles konden ze door Mozes over God te weten komen; hij was immers een mens zoals zij; met hem konden ze spreken en tegelijk zag hij de God van Israël van aangezicht tot aangezicht. Nu, een profeet zoals hij zouden ze ontvangen, een profeet met wie ze zouden kunnen spreken om van hem de gehele wil en raad van God met het oog op hun zaligheid te horen, aan wie ze ook alles zouden kunnen zeggen wat hun op het hart lag.

Om hen de volle troost van deze profetie te laten inzien, voegt Mozes er nog aan toe: De Heere zal Hem uit u verwekken en uit uw broeders. Een broeder zouden ze aan Hem hebben, een liefhebbende broeder, die het voor hen zou opnemen, zoals ook de apostel Paulus schrijft: "Hij moest de broederen in alles gelijk worden, opdat Hij barmhartig zou zijn, want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen die verzocht worden, te hulp komen.”

Nu alleen nog een woord van toepassing. Als twee miljoen Egyptenaren aan de voet van de Sinaï gestaan zouden hebben, dan zou toch niemand van hen iets van deze stem hebben gehoord. Hier stond echter het volk tot wie de Heere Zelf het woord richtte en zei: "Ik ben de Heere, uw God." Deze, hun God, Die Zijn wet liet horen vanuit het vuur. Hijzelf bracht hen in deze verschrikkelijke doodsangst.

Velen zijn er onder ons, die wellicht de wet uit hun hoofd hebben geleerd, zonder dat ze ooit de stem van God vanuit het vuur heb­ ben gehoord en daardoor van doodsangst niet meer wisten waar ze moesten blijven. Tegen hen zeg ik, dat allen die leven uit God ontvangen een tijd kennen, waarin zij de stem van God nu juist in donder, bliksem en vuur te horen krijgen, net zoals toen de Israëlieten. U prijs ik gelukkig, bij wie de stem van God, de stem van Zijn wet zo in uw oren als de stem van de donder heeft geklonken of nog klinkt, dat u daardoor hevig geschrokken bent en een kind des doods bent geworden. "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. - Gij zult niet begeren". Dat is de stem van de levende God vanuit het vuur. Dit gebod en dit verbod moet in u waarheid worden; het recht van de wet moet in u vervuld zijn.

Wat moet God met heel uw christendom als u niet wegsmelt onder die stem en het uitroept: Wee mij! - Tegen mij wordt gezegd: Gij zult niet begeren en gij zult niet dit en gij zult niet dat. En ik, ik ben een afgodendienaar, een moordenaar, een overspeler en echtbreker, een dief en een rover, een lasteraar van God en van mijn naaste, een weerspannige, en ik kan niet geloven - ik heb de eeuwige dood verdiend!" Ik zeg het u nogmaals: Wat heeft de levende God aan al dat geklets over uw geloof, als u uzelf maar wat naar de mond praat met dingen die bij u geen waarheid en geen werkelijkheid zijn! De wet laat zich niet opsluiten of wegstoppen alsof ze dood zou zijn. Ubedriegt uzelf als u, bij het horen van Gods stem, niet in verslagenheid en doodsangst belijdt: "Dit: "u zult niet...", ach, dat wordt bij mij niet gevonden!" U misleidt uw hart als het er u niet om te doen is, dat aan het gebod: "Gij zult niet" toch voldaan zal moeten worden. Welke weg wilt u dan inslaan? Waar wilt u dan heen? Wilt u de berg van de heiligheid op met uw verontschuldigingen, met uw goede bedoelingen, met uw voornemen om u in het vervolg te hoeden voor de zonden? Laat hij het maar wagen die daar zin in heeft; verbrijzeld zal hij worden. Wilt u naar God toe met berouw, met boete, met veel tranen? Maar weet dan wel: God spreekt in een vuur en in de gloed van Zijn toorn die u verteert! - O, gelukkig is de mens die met een verslagen hart buigt onder zijn veroordeling en God daarin gelijk geeft en die in zijn doodsnood dit woord hoort: "Uit u heb Ik een profeet verwekt; naar Hem zult gij horen." God geeft Zich niet af met een zondaar; de Geest kan zich niet inlaten met vlees dat voor Hem niet kan bestaan. God echter in Zijn grote ontferming geeft een profeet, heeft Hem gegeven en naar Hem moeten wij gaan. Deze Profeet houd ik u voor; Zijn Naam is Jezus Christus. Wie voelt zich als een vervloekte, als een veroordeelde, die in zijn doodsnood door de knieën gaat voor de stem van de heilige God? Laat hij naar deze Profeet luisteren, zoals God dat bevolen heeft. Wie niet in overeenstemming met de wet leeft, die is de eerste dood gestorven, maar wie naar Hem, deze Profeet, niet luistert of Hem veracht, die sterft de tweede dood. Wie naar Hem hoort, aan die geeft Hij het eeuwige leven door de adem van Zijn lippen, en van hem neemt Hij de drievoudige dood weg.

(Uit: De beloofde Christus, door dr. H.F. Kohlbrugg, Uitg. De Groot, Goudriaan-Kampen, 1991).

Vlaardingen

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De beloofde Profeet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's