Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het raadsel Budding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het raadsel Budding

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woutherus Bekker

Woutherus Bekker werd in 1821 geboren in Rotterdam, de stad waarin ook ds. C. van den Oever predikant was. Bij hem ging de jonge Bekker eens uit nieuwsgierigheid naar de kerk en de Heere zegende deze dienst: Bekker werd "een gevangene van God”.

Later, zo rond 1844 is Bekker voorganger van een gezelschap geworden, eerst in Weesp, later in Hazerswoude. In 1850 vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij preekte voor de vereniging Waarheid in praktijk. Verder schreef Bekker veel: tijdens zijn leven zijn tientallen geschriften uitgegeven.

In zijn werken was hij niet gewoon om een blad voor de mond te nemen, met name de leringen van de modernen verfoeide hij, maar toen ds. H. J. Budding de geschriften in het licht gaf, waarin hij zijn dwalingen wereldkundig maakte, bleef Bekker het antwoord evenmin schuldig. In dit artikel zal bij een paar opvattingen van Bekker stilgestaan worden. Eerst m oet echter iets gezegd worden over een verwijt dat Bekker telkens weer gemaakt wordt in de literatuur, namelijk dat hij een antinomiaan geweest zou zijn.

Was hij dat? Zoals gezegd volgens de mening van sommige bronnen wel, maar eerlijk gezegd bewijst dat niet alles, want in veel van die werken namen de schrijvers gegevens over van elkaar, zonder verder Bekkers eigen geschriften te raadplegen. Daarbij had men in de vorige eeuw blijkbaar een voorliefde voor het woord antinomiaan, zonder dat al te duidelijk was wat ermee bedoeld werd. Zo werd bijvoorbeeld H.F. Kohlbrugge antiDOiril.r»nisme verweten en ook Daniël Bakker, terwijl zij toch rechtzinnige predikers waren. Bekker heeft hun lot gedeeld.

Ooit werd aan dr. C. Steenblok gevraagd wie Woutherus Bekker was; in een aflevering van De Wachter Sions uit 1958 schreef hij daarop als antwoord: "Bekker was in zijn prediking op de man af, en dat wordt door sommigen genoemd, dat hij ruwgereformeerde preken gaf. Hij was echter een man die vele Hervormde predikanten beschaamd maakte door zijn optreden tegen de Groningse predikant Meyboom en andere dwaalgeesten daar. Hij verdedigde ook de Godheid van Christus tegen Ds. H.J. Budding, toen deze Ariaan geworden was. Hij gaf verschillende werken van oude en rechtzinnige schrijvers weer uit, o.a. "Het verbond der werken", de tiende samenspraak uit het Examen van tolerantie van Comrie en Holtius. Hij was dan ook een overtuigd voorstander van de zuivere leer der vaderen, die naar de godzaligheid is. (...) Men verwijt hem wel dat hij antinomiaan was, maar men leze zijn geschriften zo, dat men ze verstaat zoals ze werkelijk zijn. En dan blijkt dat hij de antinomiaan bestrijdt.”

Bekkers bestrijding van Budding

Dr. Steenblok haalde al aan dat Bekker de visie van ds. Budding ten aanzien van de Godheid van Christus bestreden heeft. Hij deed dit in een brochure onder de titel Verdediging van de Godheid des Heeren Jezus Christus, die hij toevoegde aan het werkje Open brief en uitdaging aan den heer H.J. Budding. Eenvoudig, door allerlei Bijbelteksten weer te geven die handelen over de Godheid van Christus en die te verklaren, weerlegde hij de opvattingen van de Arianen, de Socinianen en die van Budding. We laten dit onderdeel verder buiten beschouwing - al komt het verderop nog een keer ter sprake - omdat het in deze artikelen vooral gaat over de bevindelijkheid van Budding, een bevindelijkheid waarvan velen meenden dat Gods zaligmakende bemoeienissen met hem daaruit onomstotelijk bleken, maar die toch, na Buddings verandering moesten concluderen dat ze ernaast waren geweest. Dat bleek, zoals in een eerder artikel werd aangetoond, in de eerste plaats uit wat Budding verklaard had over het geloof, dat volgens hem een menselijke keuze was, want het lag in de macht van een mens zelf om te geloven of het na te laten.

Hoe Woutherus Bekker over het geloof dacht, wordt heel duidelijk uit een werkje dat hij schreef onder de titel Herinneringen aan de dagen van ouds. In dat boekje handelde Bekker over zijn eigen levensloop en naar aanleiding daarvan ook over het geloof. Dat Bekker het niet eens zou zijn met Buddings opvattingen, blijkt uit de woorden: "Duizenden bedriegen zich, zij steken de hand naar Christus uit en bedriegen zich voor eeuwig. Ons moet een hand des geloofs geschonken worden om Christus als Zijn eigen principale voorwerp aan te nemen.

Niemand kan iets aannemen tenzij het hem uit de hemel geschonken worde." Op een andere plaats schrijft Bekker: "De zondaar omvat door het geloof Christus tot zijn eigendom, en Christus neemt hem uit kracht van Zijn gerechtigheid als Zijn wettig eigendom aan". Voor Bekker was het geloof niet "alleen het aannemen van een getuigenis", voor Bekker was het geloven een onmogelijkheid geweest, zoals hij ergens zegt: "Geloven kan ik niet, al kom ik eeuwig om" en hij voegt er aan toe: "Hier werd ik verdoemelijk in mijn onmacht, en zou daar zeker voor God eeuwig zijn omgekomen, zo mij het geloof uit genade niet ware geschonken om Christus aan te grijpen als mijn kracht, Fil. 1 : 29; 2 Kor. 12:9. Deze onmacht mist men veel in het hedendaags Christendom, waarom de rechtvaardigmaking om niet, in de praktijk het meeste geloochend wordt; indien het bij de lippen blijft, heeft een ieder de mond vol, maar komt men bij de praktijk, aanstonds heeft men gezelschappen vol met tegenwerpingen. Ieder komt zo ver niet, men moet de kleinen niet bedroeven; - niet omdat men zo teer is voor de zwakken in de genade, maar men vreest dat men het met zijn eigen grond daar niet klaren zal. O wee, zulke voorgangers en zachtzinnigheid, gelijk ik nog dagelijks in onze stad gewaar wordt en verleiders van het volk onder een vermolmde gedaante van liefde.”

We zullen nog een citaat weergeven: "Al wat ik in Adam verloren had, vond ik in Christus terug. Christus heeft op de schouders van Zijn borgtocht, het ganse verbond dat verbroken was in Adam, in Hem terug gegeven, en schenkt het ons uit genade in Zijn bloed. Die dan nog smaak vindt om door zijn werken Gode te behagen, die heeft tot nog toe een walg aan Jezus Christus' bloed; Christus is hem ijdel. ... Een ieder beproeve zijn hart in de praktijk voor God; want in de bast van de belijdenis vindt men in onze dagen nog al toestemmers, maar komt men met de praktijk, aanstonds is het: ja maar; alle onze jamaars zijn uit de hel - God was in Christus de wereld met Hem verzoenende.”

Bekkers herinneringen

Er was dus een duidelijke kloof tussen de opvattingen van Bekker en die van Budding. Toch was die kloof er niet altijd geweest. Bekker had op goede voet gestaan met Budding, de al eerder genoemde Open brief en uitdaging geeft daar veel informatie over. Bekker heeft ook stilgestaan bij het feit dat zoveel bevindelijken, net zomin als hijzelf ooit getwijfeld hadden aan ds. Budding, totdat hij openbaar kwam. Hoe kon dat? Hij ging weer nadenken over de gesprekken die hij met de predikant gevoerd had.

Hij dacht aan de tijd toen Budding gevangen zat en hij hem had opgezocht. Als gevolg van dit bezoek vatte hij hoogachting voor hem op. Hij schrijft: "De hoogachting, die ik voor u behield, heb ik nooit voor mijzelf kunnen krijgen, "want ieder hart kent en gevoelt zijn eigen kwaad". En dan gaat Bekker verder: "Ik beoordeelde u volgens mijn licht, en betuig, dat ik op die tijd, wel honderden schijngodzaligen voor kinderen Gods hield, omdat ik aan mijn eigen schijnvroomheid nog niet grondig ontdekt was. Toen ik mij zelf voor God kwijt raakte, zonken er vele naamchristenen, die ik voor echt beschouwd had in de eeuwige afgrond weg, en nimmer vond ik hen terug, wanneer ik de vraag tot hen richtte: "Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? " Een vraag, die gij voor uw gemeente wellicht honderden malen beantwoord hebt, zonder ooit uit eigen ondervinding te spreken, en daarom geloof ik, indien gij ooit in uw consciëntie voor de vierschaar Gods gedagvaard was geweest, gij dan ook daar geleerd zoudt hebben, dat niet minder dan een almachtig God u van dat recht heeft kunnen verlossen, hoe de Heere Jezus uw schuldovernemende Borg was geworden en uw lichaam met rein water gewassen heeft van die vlekken, die gij listig wist te verbergen, doch die eenmaal voor de rechterstoel van God zullen ten toon gesteld worden.”

Dat miste Bekker bij Budding. Budding had wel gesproken over zijn ellende, en in zijn brochure Wat ik geloof deed hij het weer. Bekker haakte daar op in met de woorden: "Gij spreekt over uw ellende voor God; maar indien er eens iemand de vraag aan u deed: Ds. Budding! waarin hebt gij dan toch voor God uw verdoemelijkheid leren kennen? Zoudt gij dan niet naar waarheid oprecht kunnen antwoorden: mijn Piëtistische en Mystieke godsdienst heeft mij tot hiertoe altijd verhinderd dat ik met al mijn ondervindingen, die ik van mijzelf heb, mij voor het recht van God verdoemelijk heb neergelegd. Neen mijnheer! gij hebt uw masker veel te liefgehad, en wist u onder die mom, zo ingewikkeld te verschalken, dat men al uw handelingen voor vruchten des geloofs en uit een innige wandel voor God beschouwde." En ook: "In plaats, dat gij met de overtuiging, wie gij voor God waart, als één door de wet vervloekte goddeloze u aan de voeten van het kruis van Christus hebt nedergeworpen, om daar verzoening uwer zonden te vinden, hebt gij uw gewaande goddeloze vroomheid liever gehad.”

Buddings vroomheid. Buddings bevindelijkheid, Bekker, gewaarschuwd door de brochures die Budding geschreven had, kon

er geen ware grond, geen vast fundament meer in vinden, ook toen hij terugdacht aan de tijd dat hij Budding nog respecteerde. Hoe kon Buddings bevindehjkheid ook gegrond zijn op het vaste fundament Christus, als hij de Godheid van Christus loochende? Hoe kon Buddings bevindelijkheid waarachtig zijn als hij de Godheid van de Heilige Geest, Die toch de bevinding werkt, ontkende? Bekker miste bij Budding dat deze "met een Drieënig God, door het geloof in een Verbond getreden was". En toen hij deze woorden nog eens overdacht, achtte hij het nodig om er nog een waarschuwing aan te verbinden en schreef hij: "Ik hoop niet dat gij tegen dat woord Drieënig zult knarsetanden, bedenk zo waarachtig als God Drieënig is, de bijl ligt aan de wortel van uw boom. Nog een stap hebt gij te doen, j dan zijt gij over de grens om de zonde tegen ' de Heilige Geest te begaan.”

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Het raadsel Budding

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 maart 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's