Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wapenrusting Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wapenrusting Gods

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

”Uw lendenen omgord hebbende met de waarheid." (Efeze 6 : 14b).

164.

Vraag. Maar waarom is God zo vertoornd op de geveinsde? Hij schijnt toch zo zacht, vergeleken bij andere zondaars, die als wilde dieren woeden en razen, niet vrezende om als wolven hun mond open te sperren tegen de hemel, alsof zij door hun goddeloosheid en lastering God van Zijn troon wilden rukken. De geveinsde is niet zo in de wol geverfd, dat hij onbeschaamd en op lichte dag zondigt - met Absalom zijn tent uitspreidt op het dak. Indien hij al verkeerd of slecht is, dan is hij het in een hoek. Zijn maagdelijke zedigheid laat hem niet toe om met zijn zonde openlijk voor de dag te komen, of zich in haar gezelschap op straat te vertonen. Ja meer, hij verloochent zichzelf en ontzegt zich het genot van vele zonden, die anderen openlijk bedrijven, en hij beoefent vele plichten, die de Godloochenaars belachen en bespotten. Waarom is dan de geveinsde, die bij anderen vergeleken, leeft als een heilige, Gode zo veel meer walgelijk? Antwoord. De geveinsde kan ook inderdaad op de eerste aanblik als een soort van heilige worden aangezien door hen, die alleen zijn uitwendig voorkomen beschouwen, zoals hij hun in zijn zondagskleed op straat voorbijgaat, en waartoe hij verplicht is om de goede dunk, die anderen van hem hebben, niet in gevaar te brengen. Daarom wordt hij zeer gepast door sommigen "de heilige der vreemdelingen" genoemd, maar voor die hem beter kennen is hij een duivel. Hij is als een gebrekkige, die de kunst te hulp roept om de gebreken der natuur te verbergen, zoals vals haar om zijn kaalheid te bedekken, een kunstoog om andere ogen voor zijn blindheid te verblinden, enz. Nu stelt men alles in het werk om hen aan anderen als een zeer schoon persoon aan te bevelen. Maar welk een monster zou hij blijken te zijn, als men hem eens door het sleutelgat beschouwde, terwijl hij in zijn slaapvertrek is en dit alles door hem wordt afgelegd. Zodanig iemand, maar nog veel afzichtelijker, zou men de geveinsde vinden, als hij zijn toneelgewaad heeft afgelegd, dat hij slechts aan heeft, als hij op het toneel verschijnt, om voor anderen de rol van heilige te spelen. Het zou genoeg zijn om ons van hem weg te schrikken, als wij de geveinsde zagen zoals hij is. Wat zal het dan zijn, als hij eens openlijk voor mensen en engelen tentoongesteld zal worden. Dit geslacht is zo hatelijk in Gods oog, dat het niet veilig is om in hun nabijheid te wezen. Mozes, die Korach, Dathan en Abiram beter kende dan het volk hen kende - hetwelk door hun schijnbare ijver bedrogen, hun in menigte achteraanging - beveelt hun, om zich van de tenten dezer goddelozen te verwijderen, zo zij ten minste niet met hen wilden omkomen. Hij verwachtte, dat zo afschuwelijke geveinsdheid weldra door Gods wraak zou worden getroffen. Maar opdat het duidelijk blijke, dat dit een "bovenmatig zondigende" zonde is, zal ik er enige verzwaringen van aantonen, alsmede de redenen, waarom zij zo hatelijk is in Gods oog.

Enige verzAvaringen van de zonde der geveinsdheid

Eerste verzwaring. Geveinsdheid is een zonde, die het licht der natuur geweld aan doet. Dat licht, hetwelk ons er van overtuigt, dat er een God is, zegt ons, dat Hij gediend moet worden, en dat wel in waarheid, of alles is te vergeefs. Een leugen is een zonde, die zelfs een heiden in het aangezicht zou vliegen, en geveinsdheid is de ergste leugen, omdat zij tegen God liegt. Dat heeft Petrus die ongelukkige veinsaard duidelijk gemaakt: "Waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij de Heilige Geest liegen zou? Gij hebt de mensen niet gelogen, maar Gode, " Handehngen 5:3, 4.

Tweede verzwaring. Geveinsdheid kan eigenlijk niet gezegd worden een enkele zonde te zijn, zij is veeleer de zondigheid van andere zonden. Zij is onder de zonden, wat oprechtheid is onder de genadedeugden. Deze is niet slechts één enkele genadedeugd, maar een versiersel, dat schoonheid en bevalligheid bijzet aan alle andere. Het kostelijke van het geloof bestaat hierin, dat het "ongeveinsd" is, gelijk dit ook het kostelijke der liefde is. "De liefde zij ongeveinsd." Het is de hatelijkheid der zonde, dat zij in geveinsdheid wordt gepleegd. David verzwaart de zonde zijner spottende metgezellen, die hem tot hun tafelgesprekken maakten, en hun spijze niet konden nuttigen, of zij moesten gekruid zijn met spottende woordspelingen op hem, hiermee, dat zij "huichelende" spotters waren, Psalm 35 : 16. Zij deden het bedektelijk, en kleedden hun spotternijen in zulke taal, dat sommigen, die hen niet goed kenden, zouden kunnen denken, dat zij hem prezen. Er is een manier van te loven, die sommigen gebruiken, als zij de grootste smaad uitstorten over hen, die zij bitterlijk haten; en deze "huichelende spotters" verdienen de voorzittersstoel van alle andere spotters te bekleden. Koortsen worden kwaadaardig genoemd, al naar de mate van bederf, die er in is. Geveinsdheid is het bederf, de verrotting van het hart. Hoe meer er van deze verrotting in een zonde is, hoe boosaardiger zij zal wezen. David spreekt van de ongerechtigheid zijner zonde. "Mijne zonde maakte ik u bekend, en mijne ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van al mijn overtredingen doen voor den Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde, " Psalm 32 : 5. Deze zonde was waarschijnlijk zijn overspel met Bathseba, en zijn moord aan Uria gepleegd. Dit vermoeden berust op zijn lang stilzwij­ gen, vers 3; op de vergeving, welke hij onmiddellijk ontving, nadat hij zijn zonde had beleden, vers 5, en die hem, gelijk wij weten, door de profeet Nathan gewerd; en op zijn besluit om voort te gaan met haar te belijden, hetwelk wij zien in de treurpsalm 51, die na zijn gesprek met Nathan werd gedicht. Om nu de vergevende genade Gods treffelijker te maken, zegt David, dat God niet slechts zijn zonde, maar de ongerechtigheid zijner zonde heeft vergeven. En wat was die? Voorzeker wel het ergste wat er van zijn zozeer gecompliceerde zonde gezegd kan worden, namelijk dat er zoveel geveinsdheid in was. Hij heeft God en mensen op het treurigst misleid en bedrogen. Dit was, naar mijn stellige overtuiging "de ongerechtigheid zijner zonde", en heeft er een donkerder kleur aan gegeven, dan het bloed, dat hij gestort heeft. En ik leg hier des te eerder de klemtoon op, omdat God zelf, toen hij het snode dezer zonde in het licht wilde stellen, dit veelmeer doet vanwege het geveinsde in de daad - dan vanwege de daad zelf, gelijk blijkt uit het getuigenis aan deze heilige gegeven: "Omdat David gedaan had wat recht was in de ogen des Heeren, en niet geweken was van alles, wat Hij hem geboden had, al de dagen zijns levens, dan alleen in de zaak van Uria, den Hethiet, " 1 Kon. 15:5. Zijn er dan, behalve deze, geen andere misstappen van David geweest? Geeft de Geest Gods door deze uitzondering Zijn goedkeuring te kennen van al het overige, dat David gedaan heeft? Gewis niet! De Geest Gods vermeldt ook nog andere zonden, waaraan deze voortreffelijke dienstknecht des Heeren zich heeft schuldig gemaakt; maar die allen worden hier als verzwolgen, terwijl deze alleen als de vlek op zijn leven wordt genoemd. Maar waarom? Omdat er in die ene zonde minder oprechtheid, ja meer geveinsdheid, gevonden werd dan in alle andere te zamen. Ofschoon David verkeerd gedaan heeft ten opzichte van de zaken, was toch zijn hart meer recht, terwijl hij ze bedreef. Doch hier was zijn oprechtheid allerdroevigst gewond. Wel niet zo, dat de gewoonte der oprechtheid geheel en al bij hem te loor ging, maar wel lag zij als in een zeer langdurige bezwijming. En de wond was, voorwaar! zeer diep geworden, toen een dolksteek was toegebracht aan die genadedeugd, waarin het levensbloed van al de overigen vloeide. Wij zien dus, dat God - ofschoon Zijn goedertierenheid Hem drong, ja ofschoon Zijn verbond er Hem toe verplichtte, om Zijn kind aan die wonde niet te laten sterven, ik bedoel hem niet te laten omkomen, hetzij door gebrek aan berouw aan de ene kant, of aan vergevende genade aan de andere kant - wel reden had om haar zo te helen, dat er een litteken van overbleef, een merkteken op de zonde, waaraan anderen konden weten, hoe verfoeilijk de geveinsdheid is in Gods oog.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De wapenrusting Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's