Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

Laat ik mogen beginnen met u vriendelijk te bedanken voor uw felicitatie met mijn 45-jarig ambtsjubileum en voor wat u me bij die felicitatie hebt toegewenst. Bij die gelegenheid heb ik wel mogen zien dat alle mensen nog niet vijandig tegenover me staan. Ik heb nauurlijk ook wel de nodige opmerkingen horen maken, maar het is me niet eender wie er op een bepaalde ongunstige wijze reageert. De Heere weet hoe ik niet anders dan met schuld mijnerzijds deze mijlpaal heb mogen bereiken, waarom me dit ook te meer een wonder mocht zijn. Daarbij heb ik nooit kunnen denken vanwege de zovele moedeloosheden die ik heb moeten doorworstelen, dat het nog eens tot zulk een mijlpaal met me zou mogen komen. Maar de brief die ik nu schrijf zal wel pas in ons blad verschijnen als ik deze mijlpaal weer een eind achter me heb liggen. De lezers en de vragenstellers moeten er wel begrip voor op brengen, dat er maar ongeveer vijf en twintig antwoorden per brief in een jaar in ons blad geplaatst worden. Ik kan dus de vragenstellers niet allen gelijk beantwoorden. Men neemt zo'n gelegenheid soms waar om me een vraag te stellen, dus u bent daarin de enige niet. Maar ik heb toch wel aandacht aan uw schrijven gegeven en misschien dat deze brief niet zo lang op zich laat wachten. Ik ga niet alles schrijven wat u me geschreven hebt, maar de lezers zullen wel begrijpen dat u ook zomaar niet tot het stellen van uw vragen bent gekomen. U wilt van mij graag enige toelichting hebben over de onderscheiden standen in het genadeleven. U hebt me zelfs het voorstel gedaan om dat te doen aan de hand van wat Gods Woord ons van de vrijsteden vermeldt.

Al meerdere malen heb ik over dit onderwerp geschreven, maar ik heb wel begrepen dat u ook nog jong bent en dat u ons blad ook nog niet zoveel jaren leest. Het doet me goed als jonge mensen me zulke vragen stellen als u gedaan hebt en als ik daaruit mag opmerken dat er toch nog belangstelling voor de bevindelijke Waarheid is. U mag van me weten dat het werk dat we als leraars te doen hebben ons in deze tijd ook wel in het bijzonder soms zeer zwaar kan gaan vallen, omdat het aan te voelen is dat er bij velen nog een kerkgang uit sleur en gewoonte is, zonder dat men zich verdiept in die Waarheid die men onder ons nog mag beluisteren, zodat ook zelfs de uitwendige kennis van wat er aangaande de bevindelijke gangen van het genadeleven in onze prediking wordt voorgesteld, steeds meer gaat ontbreken.

U hebt me gefeliciteerd met mijn 45-jarig ambtsjubileum, waar ik u dankbaar voor ben, maar ik moet dan ook maar eerlijk schrijven dat er in die 45 jaar veel veranderd is, niet ten goede, maar op een voor ons betreurenswaardige wijze. Ik heb er velen van Gods volk weg zien vallen, van hen die ware afnemers voor de leraars konden worden genoemd. Ze hoorden hun weg verklaren en vielen er met hun hart zo bovenop, als de weg waarin de Heere Zijn volk leidt naar de Schrift, werd voorgesteld. Ik hoop ervoor bewaard te blijven om lichtvaardig over de staat des harten van anderen te oordelen, maar dat neemt niet weg dat men zich veelal wel afvraagt of men wel kennis heeft van wat we de gemeenten wensen voor te houden, waarbij we ons ook afvragen op welke gronden men dan ook wel ten Avondmaal gaat. We voelen aan dat we maar weinig recht verstaan worden in het voorstellen van de weg der zaligheid. Ik kan niet zeggen hoe zwaar dat dit dikwijls het werk voor ons doet zijn. Maar daarom strekt het me dan ook te meer tot blijdschap, als ik van jonge mensen nog zulke vragen krijg als de vragen die u me gesteld hebt. Ik ga u niet verklappen, maar ik heb wel begrepen dat u er ook wel achter bent gekomen wat er zoal leeft onder wat men thans toch nog de naam van het bevindelijke christendom wil geven. Aan mensen die nog wel gewichtig weten te doen, ontbreekt het dan ook nog niet. De één weet u te vertellen dat er buiten de Persoonskennis van de Persoon des Middelaars geen geestelijk leven is en de ander weet u te vertellen dat men om aan het Heilig Avondmaal deel te kunnen nemen, van zijn staat en aandeel aan Christus verzekerd moet zijn. En dan beroept men zich daarvoor ook nog op oude schrijvers, want die moeten natuurlijk die lading dekken.

Men wil erg zakelijk zijn met te beweren dat het geloof in Christus noodzakelijk is. Nu, dat zal ik niet tegenspreken, want ik hoop ervoor bewaard te blijven om buiten het Fundament te bouwen dat God in Sion heeft gelegd. Christus Zelf heeft als de opperste Wijsheid gezegd, dat die Hem vindt het leven vindt. En ook heeft Hij gezegd, dat die in de Zoon gelooft, het eeuwige leven heeft. Maar zulke uitspraken grijpt men aan, om schijnbaar gewichtig, maar toch oppervlakkig de mensen tot het geloof in Christus te doen komen. Anderen handelen hierin weer niet zo oppervlakkig, dat ze de mensen met een historisch geloof het tot Christus willen doen wenden, maar toch mankeert er wel wat aan hun leervoorstelling. Dat erkennen ze zelf wel, als ze zeggen dat er tussen hen en ons een leergeschil is. Nu, dat is er dan ook wel. We blijven er altijd toch nog maar aan vasthouden, waar velen blijkbaar niet van weten of niet van willen weten, dat er een toeleidende weg tot Christus is. De toeleidende weg wordt dan ook niet verklaard. Men is echter daarin zelf juist zeer gevaarlijk, al wil men erg zakelijk zijn. U hebt me gevraagd om aan de hand van wat ons van de vrijsteden vermeld staat, iets te schrijven over de weg die de Heere met Zijn volk houdt. Ik kan natuurlijk geen preek in deze brief schrijven over de vrijsteden die er onder Israël waren, maar ik moet dan maar op de voornaamste dingen wijzen. Voor de moedwillige doodslager waren er geen vrijsteden. De doodslager moet met de dood gestraft worden, zoals in het Noachitische verbond is bepaald.

Er wordt geen recht gedaan, als de moedwillige doodslager niet met de dood gestraft wordt. Er moest daarom ook een bloedwreker zijn. Hij was de naaste bloedvriend van degene die gedood was. Hij mocht de doodslager doden, overal waar hij hem aantrof Voor de moedwillige doodslager was er geen pardon. Maar het kon ook zijn dat iemand zonder opzet de oorzaak was van de dood van een ander. In dat geval kon hij ook door de bloedwreker achtervolgd worden. Daarom moest hij ook zo spoedig mogelijk naar één van de vrijsteden vlieden. Als we nu de geestelijke betekenis hiervan willen toelichten, dan kan de vraag wel rijzen of we van nature niet allen werkelijk doodslagers zijn. Maar we moeten goed inzien wat in hoofdzaak in die bepaling van het vluchten naar de vrijsteden werd voorgesteld. Al was iemand geen moedwillige doodslager, buiten de vrij stad mocht hij door de bloedwreker gedood worden. En ook als hij uit de vrij stad was gegaan vóór de dood van de hogepriester, mocht hij door de bloedwreker worden gedood. Men moest dus in de vrijstad zijn.

De Heere had de vrijsteden gegeven in de verschillende delen des lands, opdat men niet te ver behoefde te gaan om daarheen te vlieden. In Deuteronomium lezen we ook nog dat de steden bereid moesten zijn voor degenen die naar de vrijstad vloden.

Men zegt ook wel dat er bij de kruiswegen of andere bijpaden wegwijzers werden geplaatst met de woorden erop: Miklat, miklat, vlied, vlied! Maar die borden zeiden dan niet dat men daar uit kon rusten. Die werkelijk geestelijkerwijze door de bloedwreker achtervolgd wordt, zal buiten de vrijstad niet met rust gelaten worden. Het kan wel een ademtocht zijn voor de ziel, als de wegwijzer ze doet weten dat er voor zulk een ziel nog ontkoming is. Het is geen kleine zaak om nog onder de zuivere bediening van het Evangelie te leven en nog te mogen horen: "Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken: Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart zult geloven, dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden".

Waarde vriend, in plaats van de hoorders zomaar ineens naar Christus toe te drijven en als vrucht daarvan gelovige hoorders te maken die hun leven in Christus hebben gevonden, moogt ge van me weten dat ik juist innig begeer dat er nog hoorders onder de prediking zullen mogen zijn, die door de bloedwreker achtervolgd worden. Ik vraag altijd in mijn gebed of er nog maar waarlijk zich schuldigkennende en heilbegerige zielen zouden mogen worden gevonden, waarvoor de prediking eens dienstbaar mocht zijn om ze de weg te wijzen tot hun behoud die zij niet weten. Het begint met een mens die door God van dood levend wordt gemaakt, niet met Christuskennis. Christus kan lange tijd gans verborgen zijn voor de ziel. De zondaar die naar de vrijstad vlucht, wordt door het oordeel Gods achtervolgd. Hij heeft tegen God gezondigd. De allerhoogste Majesteit heeft hij beledigd en onteerd. Ja maar, hij vlucht toch naar de vrijstad? Hij vlucht naar de vrijstad, wat ons wil zeggen dat hij ontkoming zoekt

voor zijn ziel. U hebt me gevraagd om ook iets te schrijven over wat we in vers 24 van Numeri 35 lezen. Daar lezen we: "Zo zal de vergadering richten tussen den slager en tussen den bloedwreker naar deze zelve rechten". Matthew Henry zegt daarvan, dat de rechters slechts tussenbeide kwamen in twijfelachtige gevallen. Dat geeft ons wel wat te overdenken. Sichem was één van de vrijsteden waar men heen kon vluchten. Maar in Hoséa 6 : 9 lezen we: "Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap der priesters; zij moorden op den weg naar Sichem; waarlijk, zij doen schandelijke daden". Die priesters zijn nog niet uitgestorven. Jezus heeft gezegd:

"Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden. Die niet ingaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar". Alle leraars die de zielen in de bloemhoven jagen, zijn moordenaars op de weg naar Sichem. Maar er zijn ook nog andere moordenaars op de weg naar Sichem. Die vermoorden het ware leven. Aan zulke moordenaars ontbreekt het op heden ook niet. Zij geven de bokken te eten en de schapen sturen ze ledig weg. De vijandschap tegen het ware leven blijft niet uit bij dezulken die er zelf vreemdeling van zijn en daarom ook het ware leven niet kunnen verdragen. Die weten niet hoe ze met die zielen om moeten gaan, die waarlijk naar de vrijstad vluchten. Ze hebben zelf nooit de vlucht naar de vrijstad behoeven te nemen. Ze zeggen wel dat men in de vrijstad moet zijn, maar de weg naar de vrijstad kennen ze niet. En zo zoeken ze het ook de vluchtenden naar de vrijstad te beletten om in de vrijstad te komen. Ze slaan je met Mozes dood, maar houden je van Christus vandaan. Dat zijn dus geen rechters die weten wie er voor de vrijstad bestemd zijn.

Als we vasthouden aan wat Matthew Henry zegt, dan moest er dus recht worden gedaan wanneer er twijfelachtige gevallen zich voordeden. De vrijsteden waren er alleen voor de niet moedwillige doodslager. Zou dus de doodslager werkelijk zijn behoudenis in de vrijstad vinden, dan moest bewezen zijn dat de doodslag louter bij een ongeluk geschied was. Maar dat zegt ons dus genoeg als we de geestelijke betekenis daarvan willen zien. Als men zijn toevlucht zocht in de vrijstad terwijl men toch waarlijk schuldig was, dan kon de vrijstad geen vrijstad voor de doodslager zijn. Het moest tot genoegen van de rechter bewezen zijn, dat men in de vrijstad zijn veiligheid mocht zoeken. Buiten het recht om komt men in de vrijstad niet. Met een gestolen Jezus komt men voor eeuwig om. De niet moedwillige doodslager moet ons hier aan een waarlijk boetvaardige zondaar doen denken.

Die wordt door God in het effen recht geleid. Die leert zich voor God des doods schuldig kennen. Zo valt hij het recht des Heeren toe. Met nadruk wordt er zo in het 12e vers gezegd: "En deze steden zullen u tot een toevlucht zijn voor den bloedwreker, opdat de doodslager niet sterve, totdat hij voor de vergadering aan het gericht gestaan hebbe". Och beste vriend, er wordt heel wat over het recht gesproken, want het woord recht moet gewicht aan de klok hangen, maar van het Evangelie dat zich juist in het recht ontsluit, schijnt men niet te weten. Het moet beleefd worden om te weten wat het inhoudt, als we zo in het 25e vers lezen: "En de vergadering zal den doodslager redden uit de hand des bloedwrekers". Als dat gebeuren mag in je leven, dan zal de wereld te klein voor je zijn, omdat ge dat wonder niet kunt vatten. Het recht moest het werkelijk uitmaken of men in de vrijstad zijn veiligheid kon vinden, want als we het goed lezen wat we hierover beschreven vinden, dan blijkt het dat als de bloedwreker zijn recht op de doodslager liet gelden, dat de doodslager al in de vrijstad kon zijn ingegaan, maar dat hij dan toch nog naar buiten moest worden gebracht opdat er recht over hem gedaan zou worden, want we lezen, dat de vergadering hem zou redden uit de hand des bloedwrekers en hem zou doen wederkeren tot zijn vrijstad.

Ik kan niet anders dan het als mijn innige wens uitspreken, dat u dat zal mogen gebeuren. Ik heb uw brief met aandacht gelezen en ik kan niet alles schrijven wat u aan mij geschreven hebt en daarom valt het beantwoorden van de vraag soms weleens wat moeilijk. Maar als ik het goed begrepen heb, dan is het u er wel om te doen om in de zuivere leer te worden onderwezen. U vraagt me dan ook om nog wat meer te schrijven over de verdere gang in het genadeleven die in die weg van de vrijsteden ligt verklaard. U hebt zelf ook wel begrepen, dat het ook nog wel wat te zeggen heeft, als de niet moedvidllige doodslager in de vrijstad moest blijven tot de dood van de hogepriester. Als men op de dood van de hogepriester moest wachten voordat men de vrijstad verlaten mocht, dan zat men in die vrijstad eigenlijk nog als een gevangene. Dat is u wel duidelijk. Als men de vrijstad verliet vóór de dood van de hogepriester, dan kon de bloedwreker hem nog doden en dat zou hem dan geen bloedschuld zijn. Och vriend, hoe is er toch altijd maar heengewezen naar wat er eenmaal zou moeten gebeuren, als die grote Hogepriester Zijn leven voor de Zijnen zou geven. Buiten de dood van deze grote Hogepriester zou er geen behoudenis voor de doodschuldige zondaar te vinden zijn geweest. Maar dat moeten we bevindelijk ook goed aan de weet komen. Er zijn er nog niet zoveel die als een gevangene in de vrijstad zitten. Wel aanvankelijk gered uit de hand des bloedwrekers, maar met dat alles toch nog niet vrij te zijn. Met een gewichtig geredeneer over de vrijstad wordt door velen ook de bekommerde stand van het leven weggeslagen. Men weet het toch zo goed te zeggen dat men in de vrijstad moet zijn. Ja maar, we moeten er ook nog een keer uit.

De hogepriester was onder het Oude Verbond een schaduwbeeld van Christus. Hij bekleedde een heilig en hoogwaardig ambt.

Hij was eigenlijk een grote zegen voor het land. Immers was hij de vertegenwoordiger van een schuldig volk, die de schuld droeg van het volk en daarover verzoening zocht voor het aangezicht des Heeren. Als die hogepriester stierf, moest dat dan ook wel een oorzaak van droefheid zijn, al werd hij ook wel weer door een andere hogepriester opgevolgd. Maar voor velen was de dood van de hogepriester een oorzaak van blijdschap. De niet moedwillige doodslager mocht dan de vrijstad verlaten. Dan was men dus eigenlijk pas waarlijk vrij. De bloedwreker kon dan dus niets meer doen. Althans hij mocht zich niet meer wreken. Ik behoef u niet te schrijven, dat de dood van die hogepriester naar de dood van Christus heenwees. Zijn dood is tot verlossing van een doodschuldige en vloekwaardige zondaar noodzakelijk geweest. Door de vervloekte dood te sterven heeft Hij onder de vloek der wet willen buigen en daarmee onder het heilig recht, opdat een vloekwaardig zondaar door recht zou kunnen worden verlost. Zij die alleen maar spreken over de vrijstad, hebben nooit goed kennis met de bloedwreker gemaakt. Als er geen rechte kennis van de wet is, kan er ook nooit een rechte kennis van Christus zijn. De wet doet ons weten hoe schuldig, hoe boos, hoe verdorven, hoe vijandig en hoe vloek- en doemwaardig we zijn. En om onze boetvaardigheid verschoont de wet ons niet.

Christus is de enige toevlucht voor de boetvaardige zondaar. Die tot Hem komt, zal Hij geenszins uitwerpen, maar Hij geeft wel alleen maar rust aan een vermoeide ziel. Die is door de wet niet meer met rust gelaten en heeft dus geen rust in wat wettisch werk kunnen vinden. Maar als men door een rechte weg verlost wordt uit de hand des bloedwrekers, zal men weten hoe Christus' bloed en Zijn gerechtigheid een eeuwige ruimte van behoudenis biedt.

Vriend, ik moet nog een vraag van u beantwoorden, want u hebt me doen weten dat u er toch nog niet goed raad mee weet, als de dood van de hogepriester de vrijheid betekende voor de niet moedwillige doodslager, terwijl Goede Vrijdag toch nog geen Paasfeest is. En Christus is toch overgeleverd om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking? In Zijn opstanding sprak de Vader Hem toch eigenlijk vrij? Dat is zeker waar. Het is ook nodig dat het eens Paasfeest voor onze ziel zal worden.

Maar het leven moest bij Christus op Zijn dood volgen. Het recht was voldaan. En Hij ging de dood niet in om in de dood te blijven. Het werk der zaligheid is in de handen van een gans bekwame Middelaar toebetrouwd. In de handen van een Middelaar Die macht had om Zijn leven af te leggen en om het wederom aan te nemen. Maar er lag voor de discipelen nog wel heel wat tussen Goede Vrijdag en Pasen. Dat moet ook beleefd worden. Ze zochten echter de Levende bij de doden. Hij zou Zich aan hen openbaren. Ik moet afbreken. Maar waar ik nog even op wijzen wil, dat is, dat als men de vrijstad verlaten mocht, dat men dan weer terug mocht keren tot zijn vorige bezittingen.

Men was ook in de vrijstad van het bijwonen van de plechtige godsdienstoefeningen verstoken. En zo ook van de gemeenschap met Zijn volk en al de bijzondere heerlijke voorrechten daaraan verbonden. Maar door Christus' dood werden degenen die verre waren nabij gebracht. Als de Zoon ons vrijgemaakt heeft, zullen we waarlijk vrij zijn. Hij is een volkomen Zaligmaker. Hij brengt Zijn kerk thuis. Ik hoop dat ik nog eens van u horen mag, dat u zo de betekenis van wat ik nu over de vrijsteden geschreven heb, hebt mogen leren verstaan.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's