Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 7: 24-26

Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.

HOPENDE: We zijn nu gekomen aan het einde van dit 7e hoofdstuk van de brief van de apostel aan de Romeinen. De vorige keer hebben we al gezien hoe de apostel niet alleen spreekt over een strijd, maar ook over een overwinning. Welnu, met een roem in de overwinning besluit hij nu ook dit hoofdstuk. Maar die overwinning betekent dan ook een zeer grote verlossing. We horen hem dan ook allereerst zeggen: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? " Hij spreekt van zichzelf dus als een mens, ja, als een ellendig mens. Hij was een mens, die naar Gods beeld vernieuwd was. Maar toch was hij een ellendig mens. Dat het woord ellendig de betekenis heeft van uitlandig, weten we wel. Zo is de mens ellendig in zijn natuurstaat, gesloten buiten de gunst en de gemeenschap Gods. Maar om werkelijk een ellendig mens te zijn, is nog weer wat anders. De mens in zijn natuurstaat kent immers zijn ellende niet. Dat is zijn grootste ellende. Hij is rijk en verrijkt en weet niet dat hij is ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. Maar nu was de apostel wel uit die ellendige natuurstaat verlost geworden en toch spreekt hij van zichzelf als een ellendig mens.

UITZIENDE: Dan was de apostel toch eigenlijk wel een echte Bijbelse christen. De Heere zegt in Zefanja 3 : 12, dat Hij Zich zal doen overblijven een ellendig en arm volk. Toch horen we hem hier eigenlijk eerst een klacht doen, als hij zegt: "Ik, ellendig mens". En hij voegt er ook nog aan toe: "wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? " Die verlossing scheen wel een onmogelijke verlossing te zijn. Och, dit doet me nu ook nog weer denken aan het voorbeeld uit Gods Woord waarmee u onze vorige samenspraak besloten hebt. U hebt op Simson gewezen, met wie het toch ook zo laag afgelopen is, als hij zijn haar en daarmede zijn kracht kwijtgeraakt is en als zijn ogen werden uitgegraven. Toen hij malende was in het gevangenhuis, heeft hij ook wel uitgeroepen: "Ik, ellendig mens!" En zijn laatste gebedje is nog geweest: "Heere, Heere, gedenk toch mijner en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God". Als we op dit voorbeeld van Simson wijzen, dan zullen er wel zijn van hen die ons hierover horen spreken, die de opmerking zullen maken, dat er toch wel een groot onderscheid is geweest tussen Simson en Paulus. Simson had immers een diepe val gemaakt, waardoor hij in die ellende terechtgekomen was. Daar is Paulus toch voor bewaard gebleven? Zeker, we moeten niet gering over de zonde van Simson denken. Maar we behoeven toch echt niet in de zonde van Simson te vallen, om onszelf als een even ellendig mens waar te moeten nemen. De apostel heeft gesproken over die wet in zijn leden, die hem gevangen nam. Het is waar, dat men door wederbarende genade van de heerschappijvoerende kracht van de zonde verlost wordt. De apostel moest zuchten onder de kwellende macht van de zonde. Maar die kwellende macht kan wel zo op ons drukken, dat het schijnt alsof we nog onder de heerschappijvoerende macht van de zonde liggen. O, die wet der zonde in onze leden! Als de Heere het toeliet, ze zou aan de wet des gemoeds voorgoed het zwijgen opleggen. De nieuwe mens ligt er toch ook zo dikwijls onder. Dan schijnt er wel geen nieuwe mens te zijn. De oude mens is altijd aanwezig. Het zijn maar ogenblikken, als die er eens onder mag liggen. Als het leven Gods dadelijk aanwezig is in de ziel, dan moet de oude mens even zwijgen. Maar dat neemt niet weg, dat men later ook nog ziet, dat men in zo'n aangename zielstoestand ook nog weer aan zulk een gevaar is blootgesteld. De hovaardige ik van de mens kruipt er zo gauw tussen. Men mag niet verzwijgen wat de Heere doet, als Hij nog eens liefderijk Zich over de ziel wil ontfermen, maar later ziet men toch, dat men onder het spreken er zelf alweer zo gauw tussen zat. En verder behoeft er ook maar een klein voorval plaats te vinden en men is zijn aangename toestand alweer kwijt. Och, ik geloof dat ik nu zo maar even een beetje uit ervaring spreek, want zo is het mij steeds gegaan.

HOPENDE: Ja, vriend, spreek zo maar eens een beetje uit ervaring. Ik geloof dat me die ervaring ook niet onbekend is. De zonde maakt altijd maar weer een scheiding tussen God en de ziel. En och, we hebben er al meer met elkaar over gesproken, men moet ook die Gode-vijandige natuur zo bij zichzelf waarnemen. Dat moet ook wel met de dichter doen uitroepen: "O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars woon". Och vriend, hier geldt ook wel weer het woord van de apostel: "Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet." Terecht is weleens opgemerkt, dat als men zijn hart op straat zou leggen, de honden er nog niet aan zouden willen ruiken. We kunnen alles niet zeggen wat er van binnen huist. Maar de Heere weet er wel van. De mensen kunnen hoog tegen ons opzien en wij doen dat tegen Paulus ook. En daar hebben we wel alle reden voor. Hoe krachtdadig was hij neergeveld op de weg naar Damaskus. Hij heeft de Heere gezien. Hij heeft de verhoogde Middelaar met lichamelijke ogen aanschouwd. Hij is opgetrokken geweest tot in de derde hemel. Maar deze man horen we hier nu zeggen: "Ik, ellendig mens". En deze man moet de vraag stellen: "Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? " Waarom spreekt hij over het lichaam dezes doods? Wel, de overblijfselen van zijn vorige staat, toen hij nog dood was door de misdaden en de zonden, waren nog bij hem te vinden. In die staat was de ziel dood, geestelijk dood. Nu spreekt de apostel over het lichaam dezes doods, maar hij sluit daar de ziel niet bij uit. Die ziel kan zo dor, dodig en ellendig gesteld zijn. Men behoeft de zonde met het lichaam niet te bedrijven, om toch te zondigen. En men behoeft ook nog niet aan de opkomende begeerten en zondige gedachten voet te geven, om toch zichzelf te mishagen vanwege de waarneming van die inklevende verdorvenheid en dat Gode-vijandige bestaan. De apostel spreekt niet voor niets over het lichaam dezes doods. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen. De zonde van Adams val bracht de dood met zich mee. Die zonde kon met niet minder gestraft worden dan met de dood, omdat de mens God gelijk heeft willen zijn. En och, vriend, die zonde woont nu in ons, want we willen altijd maar zelf God zijn. We willen de weg niet gaan, die God wil dat we zullen gaan. In de gemeenschap Gods en in de zalige vereniging met Zijn wil, is alleen het leven te vinden. De scheiding van God is de dood. Och, ik moet nu maar met enkele woorden trachten samen te vatten wat ik bedoel. De zonde werkt de dood en brengt als vanzelf de dood met zich mee. En nu raken we hier niet van de zonde verlost, maar we moeten dan ook gevoelig waarnemen dat ons lichaam een lichaam dezes doods is. Wie zal me daarvan verlossen? zo vraagt de apostel. Maar hij mocht weten dat er die verlossing is. "Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere".

UITZIENDE: Die verlossing waar de apostel naar uitzag, zal dan ook de grootste verlossing zijn. De dood is voor Gods Kerk geen straf meer op de zonde, want de straf is door Christus weggedragen. De dood is voor Gods volk dus geen betaling meer, maar een afsterven van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven. Men kan tegen die dood nog wel erg opzien, want die dood blijft op zichzelf toch een koning der verschrikking. En sterven is God ontmoeten. Die ooit van de hoogheid en de majesteit Gods enige rechte indrukken heeft gehad, kan daar niet gering over denken. Met al de dierbare weldaden die men van God ontvangen heeft, al heeft God Zich ook als een verzoend God en een liefderijk Vader in Christus doen kennen, zal men toch van die hemelse majesteit Gods niet aards kunnen gedenken, zoals in onze Catechismus wordt gezegd. Maar nu moet het ons toch wel opvallen dat de apostel hier zegt: "Ik dank God, namelijk de Vader, door Jezus Christus onzen Heere". De Vader heeft zulk een verlossing in Christus aangebracht. God de Vader brengt de kerk door een rechte weg tot de zaligheid. Door de weg die hij in Zijn eigen Zoon geopend heeft. Hij heeft Hem Zijn kerk gegeven tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en een volkomen verlossing. O, hoe vloeit dit alles toch uit dat eeuwige Goddelijke welbehagen. Het is dat Goddelijke welbehagen om dat kleine kuddeke het Koninkrijk te geven. Maar nu dankte de apostel ook de Vader voor die verlossing uit het lichaam dezes doods. Zonder vlek en rimpel, zonder nog enige trek van de oude mens te vertonen, wordt de kerk voor de troon geplaatst. In zulk een herscheppend genadewerk heeft God Zich willen verheerlijken.

HOPENDE: In het volgende hoofdstuk zal de apostel daar verder uitvoerig op ingaan. Hij besluit nu dit hoofdstuk met te zeggen: "Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde. Dit is nog een herhaling van wat hij ons in dit hoofdstuk heeft geleerd, maar dan tot een besluit van geheel zijn betoog. Hier raakt men van dat vlees niet verlost, maar die verlossing staat de Kerk te wachten. Wat zal dat dan toch een grote verlossing zijn. Geen zondige gedachten zullen ooit nog in de verlosten voor de troon opkomen. Het zal een eeuwig volmaakt dienen van God zijn, zonder zonde. Nu, vriend, we hopen de volgende keer onze aandacht aan het 8e hoofdstuk te kunnen gaan geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's