Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

U hebt me de laatste tijd wel aan geschikte vragen geholpen. Zoals u gezien zult hebben, zijn er ook nog wel weer andere geschikte vragen gesteld, die ik inmiddels beantwoord heb. Nu zal ik trachten om de vragen te beantwoorden die u me het laatst per brief gesteld hebt. Bij de eerste vraag hebt u een kleine toelichting gegeven hoe u tot die vraag gekomen bent. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over het laatste gedeelte van het eerste vers van Jesaja 6: "en Zijn zomen vervullende den tempel. U hebt een preek van Erskine gelezen over Psalm 89 : 15, het eerste gedeelte: "Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons". Als Erskine verklaart hoe deze troon waarvan de vastigheid gerechtigheid en gericht zijn, de troon der genade is, dan wijst hij op de zalige overeenstemming die er is tussen de Goddelijke deugden in de verlossing van de zondaar. Dezelfde tekst die ons doet weten dat gerechtigheid en gericht de vastigheid van Gods troon zijn, zegt ons immers ook, dat de goedertierenheid en waarheid voor Gods aanschijn heengaan. U hebt me doen weten hoe u bij het lezen van die preek even in de eeuwige Raad des Vredes werd ingeleid en dat toen ook die woorden zoveel betekenis voor u kregen, die in die preek door de schrijver worden aangehaald uit Jesaja 6 : 1: "en Zijn zomen vervullende den tempel”.

Jesaja 6 doet ons weten hoe Jesaja geroepen werd tot zijn profetisch ambt. Hij zag de Heere zitten op een hoge en verheven troon. Volgens Joh. 12 was het Christus Die door Jesaja gezien werd op die hoge en verheven troon. We lezen daar, dat hoewel Christus zovele tekenen voor hen gedaan had, zij nochtans in Hem niet geloofden. En dan wordt in dat verband gezegd: "Opdat het woord van Jesaja den profeet vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? " Ja, dat hoofdstuk gaat dan verder met te zeggen: "Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. Dit zei Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. Want zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God”.

Uit wat ons in Joh. 12 wordt medegedeeld, blijkt wel duidelijk dat men buiten het ware geloof en een bevindelijke kennis van wat Psalm 89 ons zegt en wat Jesaja te zien kreeg, nooit de dierbaarheid recht zal kunnen verstaan van dat de troon des gerichts tegelijk een troon der genade is. Maar daar schijnt u volgens uw schrijven wel wat van gezien te hebben. En vandaar wilt u ook graag dat ik daar iets over zal schrijven.

De Remonstranten hebben geleerd, dat God in het zaligen van de zondaar van de troon des gerichts afstapt en op de troon der genade gaat zetelen. Gomarus heeft ze doen weten, dat hij met zulk een gevoelen niet zou durven sterven en voor Gods oordeel verschijnen. Als er ooit in het werk der zaligheid iets is wat de ziel onuitsprekelijk dierbaar wordt, dan is het die zoete overeenstemming tussen de Goddelijke deugden in het zaligen van de Kerk.

Dezelfde Erskine, als van wie u de genoemde preek gelezen hebt, heeft een bijzondere kostelijke verhandeling geschreven over Psalm 85 : 11: "De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen". En in zijn verklaring van Psalm 89 : 15 brengt hij hetzelfde naar voren als in die verklaring van Psalm 85. Hij doet ons eerst weten hoe de troon van Gods heerlijkheid een troon is die ontoegankelijk is voor alle eindige schepselen. En hij komt dan ook tot de uitroep: "O wie van Adams afgevallen nakomelingschap zal in de plaats Zijner heiligheid kunnen staan? Daar is de troon van Zijn rechtvaardigheid, alwaar Hij alle zondaren richten en oordelen zal volgens de inhoud van de wet, of het verbroken verbond der werken. Voor deze vierschaar zijn alle ongelovige zondaars alreeds veroordeeld; en van deze troon zal hun eindelijk een onherroepelijk vonnis ten laatste dage worden uitgesproken: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten". Voor deze troon zal geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem”.

En dan gaat de schrijver verder met te zeggen: "Wij lezen ook van een troon der genade. Dit nu is de troon, die in onze tekst bedoeld wordt". Maar dan gaat hij ook verder met te zeggen: "In de woorden hebben wij ook acht te geven op het vaste fundament, op hetwelk deze troon der genade staat. Deszelfs vastheid zijn gerechtigheid en gericht, zijnde die het allersterkste fundament waarop enige troon gebouwd kan worden". Hij gaat dan verder beschrijven hoe de tekst leert dat er een verzoening is alleen door een volkomen voldoening. Zo is er dus van een genadetroon sprake, waarvan gerechtigheid en gericht de vastigheid zijn. En dan merkt de schrijver ook nog zo op: "Het is waar, ons wordt in onze nadering tot deze troon geboden, om toe te gaan tot dezelve, doch dit vermindert niet, maar het vermeerdert veeleer de eerbied en de heilige vrees van de ziel. Alles wat bij of omtrent Gods troon is, vertoont zich groot en heerlijk; want de schoonheid en sierlijkheid van Zijn troon liggen in deszelfs Majesteit”.

En dan gaat de schrijver de majesteit verklaren van Hem Die op de troon zit. Op Zijn kleed en dijen staat geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. Majesteit is er ook in Zijn ogen. Majesteit is er in Zijn woorden en stem. Majesteit is er ook in Zijn kleding. Hij is bekleed met een lang kleed tot de voeten. Hij heeft een mantel der gerechtigheid en klederen des heils. Zijn gehele verborgen lichaam en ieder bijzonder lid van hetzelve is daarmede bedekt; wanneer Hij op Zijn troon zit, dan vervullen Zijn zomen de gehele tempel. Al Zijn klederen zijn mirre en aloë en kassie. De woorden die nu hier gebruikt worden, namelijk van Zijn zomen die de gehele tempel vervullen, schijnen u in het bijzonder aangesproken te hebben. Vandaar hebt u mij gevraagd om daar iets over te schrijven.

Och mevr., ik heb begrepen dat u de volheid der genade in die Persoon des Middelaars hierin verklaard mocht zien. En die volheid van genade doet zich nu juist vinden in die volheid van gerechtigheid die er in die Persoon des Middelaars aan te treffen is. In de eeuwige Raad des Vredes hebben Zijn zomen als het ware de hemelse tempel vervuld. Hij alleen vermocht een gerechtigheid aan te brengen die volkomen beantwoordde aan de eisen van dat heilig Goddelijk recht dat bevredigd moest worden. En zo getuigen de zomen van Zijn klederen dan ook van de volheid der genade die er in die Persoon te vinden is. Jesaja had daar niet dadelijk oog voor. Hij zag de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en Zijn zomen vervullende den tempel. De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen: met twee bedekte ieder zijn aangezicht en met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep tot den ander en zeide: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. Toen zeide ik: "wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden van een volk, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien. Maar een van de serafs vloog tot mij, en had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met de tang van het altaar genomen had. En hij roerde mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd; alzo is uw misdaad van u geweken en uw zonde is verzoend”.

Als men zo eens de betekenis mag zien van dat de zomen van Hem Die op de hoge en verheven troon zit, de tempel vervullen, dan is de ziel enkel verwondering. En die verwondering is zo groot, omdat men voor zichzelf mag geloven in die volle rijke genade te mogen delen. Een mens die dus uit heeft moeten roepen: "Wee mij, want ik verga!" Men heeft van zichzelf moeten getuigen dat men onrein is en zo niet boven dat volk uit te kunnen komen dat ook onrein van lippen is. Maar zo'n mens mag nu juist ervaren, dat Zijn zomen de tempel vervullen. Zou men daarover kunnen zwijgen? Ik heb begrepen uit de kleine toelichting die u bij deze vraag gegeven hebt, dat u daar ook niet over hebt kunnen zwijgen. Jesaja laat ons weten, dat de Heere nadat dit gebeurde. Zijn stem liet horen, zeggende: "Wien zal Ik zenden en wie zal voor Ons heengaan? " En dan heeft Jesaja gezegd: "Zie, hier ben ik, zend mij heen". Maar de Heere heeft toen ook tot hem gezegd: "Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Maak het hart

dezes volks vet en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze". Maar daarom wordt nu ook in Joh. 12 op dit gedeelte uit Jesaja's profetie gewezen, als dit onder Christus' prediking in vervulling ging.

Wat is de mens toch blind voor de vrije genade Gods! Ja, men staat er in zijn natuurstaat vijandig tegenover. Dat moest Jesaja ondervinden en dat is gebleken tijdens Christus' omwandeling op aarde. Maar zal daarom het wonder voor ons niet te meer en te groter moeten worden, als wij zullen mogen ervaren dat Zijn zomen de tempel vervullen? Dus dat het ook alleen door de genade Gods is, dat wij ontvankelijk worden gemaakt voor hetgeen waar geen mens meer ontvankelijk voor is? God wil Zijn genade aan Zijn Kerk kwijt. Zo heeft Hij een dag van Zijn heirkracht bepaald voor degenen die Hij liefgehad heeft met een eeuwige liefde. O welk een wonder, om dan toch niet te behoren tot degenen wier ogen Hij heeft verblind.

Mevrouw, u hebt niet kunnen nalaten om bij deze vraag even iets van uzelf te schrijven, maar nu ik u aan het antwoorden ben over dit onderwerp, kan ik toch ook niet nalaten om u te doen weten dat het nu juist deze week nog even zo bij me mocht zijn, als duisternis de ziel benauwde, dat ik mijn hart even voor de Heere uit mocht storten en toen mocht zeggen: "Heere Jezus, U weet het, dat die Waarheid in mijn ziel vast verankerd ligt, dat Gij de Christus zijt, de Zoon des levenden Gods". En toen mocht ik toch nog weer even geloven dat voor mij hetzelfde mocht gelden als wat Christus tot Petrus heeft gezegd: "Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is". Dan kan men dus niet buiten de zaligheid vallen. Zo vervullen Zijn zomen dan de tempel. Vreselijk zal het zijn om in zijn ongelovige verwerping van de genade Gods in Christus verloren te gaan. Rechtvaardig zal men dan om eigen schuld verloren gaan. Hoewel Christus zoveel tekenen deed, nochtans geloofden zij in Hem niet. Joh. 12. Maar zo werden zij dan ook aan de verharding des harten in die ongelovige verwerping door God overgegeven. En daarom staat er ook zo: "Daarom konden zij niet geloven". En dan worden we gewezen op wat de Heere al tot Jesaja gezegd had. Och hoe vreselijk is het, om die genade Gods te versmaden, die zo rijk en groot en vol is, dat het Zijn zomen zijn die de tempel vervullen.

Ik heb er nu geen behoefte aan, om nog eens wat meer in te gaan op het misbruik dat er gemaakt wordt uit de preken van de Erskines, ook wel van die preek die voor u van een dierbare inhoud mocht zijn. En zeker, die preek is van een dierbare inhoud. Ik zie er ook niet anders in dan dat Erskine, als zijn lippen werden aangeroerd als bij een Jesaja, gezegd heeft: "Zie, hier ben ik, zend mij heen". Die genade Gods wenste hij zeer ruim te prediken. En in dit licht zie ik ook wat hij in zijn vermaning zegt, als hij dan wijst op wat we lezen in 1 Joh. 3 : 23: "En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft". Ook wijst hij op het woord dat door de apostel Petrus tot de verslagen Pinksterlingen werd gesproken, als hij zeide: "Want u komt de belofte toe en uw kinderen". Wat Erskine daar zegt, wordt graag met beide handen aangegrepen. Erskine zegt daar toch ook, dat de belofte in derzelver aanbieding niet alleen de uitverkorenen of de gelovigen toebehoort? Als ik die tekst moet verklaren, dan wijs ik er ook op dat gans Israël leefde onder de beloften Gods. En wij mogen daar ook onder leven. Christus heeft het Zijn ganse volk doen weten dat Hij naar de beloften Gods aan dat volk gedaan, nu als de beloofde Messias in de wereld gekomen was en dat een iegelijk die in Hem geloofde, het eeuwige leven zou mogen vinden. Toch geloofden velen niet in Hem. Dat heeft Erskine ook wel geweten en zo de volle verantwoording voor de mens laten liggen. Zo hopen wij ook het Evangelie te prediken met bevel van bekering en geloof.

Ik zal nog even woordelijk neerschrijven wat de Dordtse Leerregels zeggen. "Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruiste Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volkeren en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof". De belofte is dus aan het geloof en de bekering verbonden. In de prediking van het Evangelie wordt dat aan alle hoorders voorgesteld.

Uit uw schrijven heb ik begrepen, dat zoals u de preek van Erskine gelezen hebt, die preek u, ter onderscheiding van anderen, niet tot verkeerde gevolgtrekkingen heeft gebracht. Er werd u onder het lezen iets opgelicht uit die eeuwige Vrederaad. Dat was zo groot en majestueus, want u mocht zien hoe die dierbare Goddelijke Personen raad hebben gehouden over een verloren gemeente (Gods Kerk). Ik schrijf nu letterlijk wat u me geschreven hebt. Alles was genade, genade en nog eens genade. Het Lam mocht u zien als geslacht van voor de grondlegging der wereld. Welk een zoete harmonie mocht u zien in die Goddelijke beraadslaging van eeuwigheid. Maar u schrijft me ook dat u zoveel mocht zien in hetgeen waar u toch nog voorstaat. Maar u hebt het niet kunnen laten om me nu een vraag hierover te stellen.

Och, ik kan niet anders doen dan u toewensen dat u de waarheid zult mogen ervaren van wat Psalm 89 : 15 ons zegt. "Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen". Dan zult u ervaren dat Zijn zomen de tempel vervullen. Als de Heere in Jes. 1 zegt: "Komt dan, en laat ons te zamen rechten", dan volgt daar gelijk op: "al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol". Dat kunt u echter zomaar niet geloven. Het moet beleefd worden. U kunt daar even ruim in hebben mogen blikken, maar de koninklijke scepter moet u toegereikt worden. Wat ik nu schrijf, zullen sommigen misschien wel wat gezocht vinden. Maar Jes. 6 laat ons weten, dat het er bij de profeet toch zo naar toeging. Als hij de Heere zag zitten op die hoge en verheven troon en Zijn zomen vervullende de tempel, dan heeft hij uitgeroepen: "Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden van een volk, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien". Maar toen zijn mond met die gloeiende kool van het altaar werd aangeroerd en hem werd gezegd dat zijn misdaad van hem geweken was en zijn zonde was verzoend, heeft hij het ervaren hoe die zomen de tempel vervulden. Zomen die van enkel genade getuigden. Er is ook voor een mens die in die gestalte als van een Jesaja komt, als een gans onreine, niet anders denkende dan dat hij zal vergaan, en dat rechtvaardig, niet anders dan genade te vinden bij Hem Die op de troon zit. En toch zijn de gerechtigheid en gericht de vastigheid van Zijn troon. Door die volkomen aangebrachte gerechtigheid van de Persoon des Middelaars, is de schuld zo volkomen verzoend en weggenomen, dat er niet anders meer dan genade voor een doodschuldige zondaar overblijft. God heeft Zichzelf een volkomen voldoening gegeven in het werk van die Middelaar. Hij was in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende. Erskine zegt in die preek: "Het is oneindig beneden de majesteit van de grote Koning, Wiens Naam is de Heere, genadig en barmhartig, dat Hij geld of prijs van ons ontvangen zou". Kijk, daar wordt gelijk in een enkele zin de haper bij de mens ontdekt. Het Evangelie werd door de Heere Jezus aan al de Joden even ruim verkondigd, maar er was geen plaats voor. Er wordt wat op een verkeerde wijze naar bepaalde geschriften gegrepen, om ermee aan te tonen dat het Evangelie toch onvoorwaardelijk is en geen bepaalde gestalte der ziel in de mens vereist, maar men openbaart met al dat geredeneer dat men niet weet hoe de mens alleen in het verlies van alles wat van hem zelf is, ontvankelijk voor de Goddelijke genade is. En dat heeft Erskine ook wel geweten. Al mogen we op een enkel punt wel wat van hem verschillen, zoals is aangetoond in 'DE WAAEHEID HOGELIJK GEBODEN', hij is in ieder geval geen opzettelijke verleider van mensenzielen geweest, zoals velen die van zijn woorden misbruik maken. In zijn woord van vertroosting en vermaning voor gelovigen, zegt hij toch maar onomwonden tot die gelovigen: "Gij wordt tot de verborgenheden des Konings toegelaten, in welke Hij u dingen bekend wil maken, die Hij aan de wereld niet openbaren wil, namelijk de verborgenheden van de regering Zijner genade: "U is het gegeven de verborgenheden des koninkrijks der hemelen te weten; maar dien is het niet gegeven". En och mevr., ik moet nu weer mijn brief gaan besluiten, maar ik zou op die zomen die de tempel vervullen, nog wel wat nader willen ingaan. Misschien dat ik dat aan de hand van uw volgende vraag nog wel zal mogen doen. Maar weet dit, dat er een man aan u zit te schrijven, die ervan verzekerd is dat het voor hem persoonlijk en ambtelijk net als voor Jesaja zo is, dat hij moet uitroepen: "Wee mij, want ik verga", als de zomen van Hem Die op de troon zit, de tempel niet zouden vervullen. Zomen die van enkel genade getuigen. Van genade bij de aanvang, van genade bij de voortgang, van genade tot het einde toe, want de hoofdsteen zal worden voortgebracht met toeroepingen: "Genade, genade zij denzelven". Ik hoop dat u me spoedig zult mogen doen weten hoe u achter het geheim gekomen bent.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's