Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 8 : 22 en 23

V^ant wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht en te zamen als in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wijzeluen die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszeluen, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams.

HOPENDE: Het Pinksterfeest is ook wel genoemd het feest der eerstelingen. Oud-Testamentisch was het Pinksterfeest een dankfeest voor de oogst. Dan werden de eerstelingen van de tarweoogst de Heere gebracht. Op die eerstelingen schijnt de apostel te zinspelen, als in de woorden die we nu overdenken, over de eerstelingen des Geestes wordt gesproken. Al wat Oud-Testamentisch verricht moest worden, was toch ongetwijfeld van een geestelijke betekenis. En zo ook wanneer de eerstelingen van boom- en veldvruchten de Heere moesten worden gebracht. Zo kunnen we in die twee beweegbroden die op Pinksterfeest de Heere tot een rein spijsoffer werden gebracht, een duidelijke voorstelling zien van de eerstelingen der gelovigen van het Nieuwe Testament, beiden uit Joden en heidenen, die van af de grote Pinksterdag de Heere zouden worden toegebracht. Maar de apostel wijst er ons nu op, dat die eerstelingen ook zagen op de gaven des Geestes die aan de gelovigen hier op aarde worden geschonken. Over die eerstelingen des Geestes is dan ook nog wel wat te zeggen. Al de heilsweldaden kunnen we er ons in zien voorgesteld die aan de kinderen Gods worden geschonken. En ook verder al de andere gaven des Geestes die de ware gelovigen door een nieuwe geboorte deelachtig worden, zoals een geestelijke kennis en verlichting, de liefde Gods, uitgestort in het hart, de ware vrede en blijdschap des gemoeds, ja al wat verder kan gerekend worden als tot de vruchten des Geestes te behoren. Niet zonder reden worden de gaven des Geestes eerstelingen genoemd. In de eerstelingen die de Heere Oud-Testamentisch moesten worden gebracht, wilde de Heere erkend worden als de Gever van alle goede gaven. Die eerstelingen waren immers de bewijzen van des Heeren vruchtbaarmakende voorzienigheid over het land. Het land dat God aan Israël ten erve gaf, was geen land dat men door eigen zwaard en boog zich had verkregen, maar dat God aan Israël gegeven had. Zo ook is het met de eerstelingen des Geestes. Ze zijn geen vruchten van 's mensen eigen hart en ook niet van eigen kracht, maar vruchten en gewrochten des Heiligen Geestes. De eerstelingen waren verder van meer dan één soort van boom- of veldvruchten. En zo ook zijn de gaven des Geestes menigerlei en zeer verscheiden. De eerstelingen waren ook maar een klein gedeelte van de volle oogst. De eerstelingen des Geestes zijn ook nog maar een klein gedeelte van dat grote goed dat God weggelegd heeft voor degenen die Hem vrezen. Maar zoals ook de eerstelingen de kinderen Israels er de bewijzen van waren, dat zij in de volle oogst mochten delen, zo zijn ook de eerstelingen des Geestes de onderpanden voor Gods kinderen van de volle oogst van de hemelse heerlijkheid die hun te wachten staat. En nu spreekt de apostel hier ook zo over eerstelingen, omdat hij bezig is om op de volle oogst te wijzen die de kerk in het bijzonder te wachten staat met de wederkomst des Heeren. Alles wijst erop, dat het schepsel zoals het nu is, niet kan blijven. Het is de dienstbaarheid der verderfenis onderworpen. Zo heeft God de wereld niet geschapen, maar dit is gevolg van de zondeval. De apostel zegt dan ook, dat het ganse schepsel te zamen zucht en te zamen als in barensnood is tot nu toe. Het is toch wel een bijzondere spreekwijze die de apostel hier gebruikt. Al het geschapene verkeert als in barensweeën om een nieuwe hemel en een nieuwe aarde voort te brengen.

UITZIENDE: Maar die barensnood zegt ons hier dan toch, dat de blijde dag der geboorte nog niet is aangebroken. Die barensnood is een barensnood die heel lang duurt. Dadelijk na de zondeval van de mens is die barensnood al begonnen. Adam en Eva hebben daarom ook hun tweede zoon de naam Abel gegeven, een naam die de betekenis heeft van ijdelheid. En nu zijn we bijna zesduizend jaar verder en nog steeds is er barensnood. Er is in die bijna zesduizend jaren toch wel heel wat gebeurd. De eerste wereld kwam als in barensnood, als de goddeloosheid ten hemel opgeklommen was. Toen kwam het tot een baren, maar dan in een vreselijke watersnood. Nu wacht het op een ander baren, maar dan niet door water, maar door vuur. En deze tweede wereld is niet minder der ongerechtigheid vol geworden dan de eerste wereld. Zo is de wereld in barensnood tot nu toe. Vriend, het gaat toch zo bang in deze wereld worden. Het is een wereld die in de goddeloosheid wegzinkt. Het wordt voor de ware kerk, voorzover die er nog mag zijn, onleefbaar in deze wereld.

HOPENDE: Maar nu heeft Christus gezegd: "Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is". En zo horen we dan ook de apostel hier zeggen: "En niet alleen dit, maar ook wijzelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams". Er mag dus een verwachting zijn. En die verwachting is er, omdat we de eerstelingen des Geestes hebben. We hebben al mogen beluisteren waarin het openbaar komt, dat we de eerstelingen des Geestes hebben. Men heeft dan een wandel, niet naar het vlees, maar naar de Geest. Men leert geestelijke dingen bedenken, want die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geestes is. Men draagt de beginselen van het eeuwige leven in zich om. Dit zijn de eerstelingen des Geestes die als onderpanden zijn van de volle verzadiging van vreugde die ons te wachten staat. De druiven van Eskol als onderpanden van het hemels Kanaan hebben we mogen smaken. De Heilige Geest Zelf is een Onderpand van de eeuwige erfenis, van die erfenis die in het bijzonder de kerk te wachten staat in die grote dag van Christus' wederkomst. Die Geest wil de Zijnen van die eeuwige erfenis verzekeren. In elke geloofsoefening is een verzekering die alle twijfel uitsluit. Wijkt echter het leven weer uit de ziel, dan wordt alles weer zo bestreden en komt men ermee in een gemis terecht. We hebben er echter aan vast te houden dat die eerstelingen des Geestes er mogen zijn bij al degenen die uit God geboren zijn. Toch spreekt de apostel in dit hoofdstuk in het bijzonder uit een geloofszekerheid die men verkrijgt door het getuigenis des Geestes van zijn geestelijk kindschap. Die Geest verzekert de Zijnen van hun staat en aandeel aan Christus. Hij doet hen roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. O dat dierbare verzekerende en verzegelende werk des Geestes! We hebben daar met elkaar aan de hand van dit hoofdstuk al over mogen spreken. En zo horen we de apostel hier ook met zulk een zekerheid zeggen: "En niet alleen dit, maar ook wijzelven, die de eerstelingen des Geestes hebben". De eerstelingen van die zaligheid die de kerk straks storeloos bezitten zal in de gemeenschap van een Drieënig God, in die volle vrede en die onuitsprekelijke blijdschap in het eeuwig genieten van Zijn volle gunst en onbegrijpelijke liefde. Neen, de kerk gaat geen onbekende toekomst tegemoet. Men verwacht de aanneming tot kinderen. Over de verlossing van het verderfelijke lichaam in de grote dag der opstanding spreekt de apostel hier als een aanneming tot kinderen. We hebben al gehoord, dat de apostel daarover gesproken heeft als een openbaring der kinderen Gods.

UITZIENDE: Dus de apostel spreekt hier over een zuchten en een verwachten. Zij die de eerstelingen des Geestes hebben, zuchten dus. Men moet zuchten in een wereld waarin satan zijn troon onder de toelating Gods zeer hoog heeft opgericht. Maar men moet ook zuchten in die aardse kerker van dat boze Godevijandige vlees dat men met zich om moet dragen. Het zal toch wat zijn, als men uit die aardse kerker verlost zal worden. Dat geschiedt reeds bij de dood. Naar de ziel wordt men dan van stonde aan een onuitsprekelijke gelukzaligheid deelachtig. Het

is nooit te zeggen wat een kind van God bij de dood aflegt en ook aandoet. Maar toch gaat het Hchaam nog het graf in. De volkomen verlossing zal er voor de kerk pas zijn in de grote dag van Christus' verschijning. Dan zal men een onverderfelijk en verheerlijkt lichaam ontvangen, dat het verheerlijkte lichaam van Christus gelijkvormig zal zijn. Die aanneming tot kinderen mogen ze verwachten, die hier nog zuchtende zijn in die aardse tabernakel.

HOPENDE: Het zuchten houdt dus een keer op. Bij de dood zullen treuring en zuchting al voor eeuwig wegvlieden. Maar in die grote dag der dagen krijgt men ook een lichaam terug waarin men niet meer behoeft te zuchten. O vriend, dat zal toch wat zijn, om de zonden en alle gevolgen daarvan voorgoed te boven te mogen zijn! We moeten nu maar weer afbreken. Aan de hand van het laatste gedeelte van dit hoofdstuk hopen we daar nog wat meer van te mogen zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's