Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Auto (4)

Gelijk we de vorige maal zagen, gaven de Emder godgeleerden op de Dordtse synode de volgende omschrijving van wat zij de "eerste genade" in de bekering noemden: "De eerste genade (gelijk Augustinus getuigt) is een krachtige beweging der genade Gods, wanneer Hij door genade in het verstand van de zondige mens, hetwelk in goddelijke dingen blind is, een nieuw licht, in de verkeerde wil een nieuwe hoedanigheid of een nieuwe genegenheid, en in het verkeerde hart nieuwe genegenheden instort en indrukt. En door deze genade worden wij uit de staat der zonde krachtig geroepen, en in de staat der genade overgevoerd, 2 Kor 6:1. Tit. 2:13. Ef 2:3. Deze wordt in de Schrift genoemd een nieuwe schepping, 2 Kor. 5:11, een opwekking uit de dood der zonde, Joh. 5:25, een levendmaking. Joh. 6:63, wedergeboorte, Matth. 19:28, enz.”

De roomsen spraken ook over de noodzakelijkheid van Gods genade in de bekering, maar bij nader inzien bleken zij daar toch iets geheel anders onder te verstaan. Eilshemius en Grimershemius uit Emden laten zien hoe de jezuïet Bellarminus erover schreef, in de volgende stellingen, en geven daarbij ook hun oordeel daarover:

”22. Bellarminus, met het concilie van Trente en met Pelagius, verstaat door de eerste of voorkomende genade een zedelijke roeping en aanrading, door redenen van buiten aangeboden, welker kracht afhangt van des mensen verstand. En deze genade noemen zodanige wargeesten een genoegzame hulp tot bekering, welke zij willen dat aan alle mensen gegeven zou worden, met welke zij, zo zij maar willen, door hun vrije wil kunnen medewerken en bekeerd worden, al komt daar geen andere krachtige hulp bij.

24. Bellarminus verklaart zijn gevoelen met deze gelijkenis, die hij ettelijke malen gebruikt: Dat God is een zedelijke of aanradende oorzaak van onze bekering, gelijk een redenaar door zijn spreken de oorzaak is der bewegingen in de harten der toehoorders.

25. Daartegenover dient geweten, dat iemand met aanraden de daad der beke­ ring in betrekking tot de wil van de natuurlijke mens niet meer zal teweegbrengen dan of hij een moorman ried zijn zwarte huid uit te schudden, een luipaard zijn vlekken af te leggen, de blinde te zien, de dove te horen of de dode op te staan en te wandelen.”

Met de voorbeelden in stelling 25 maken die van Emden duidelijk dat de gelijkenis van Bellarminus niet deugt. Men kan immers alleen van een bewegen door aanraden spreken, wanneer de aangesprokene de mogelijkheid heeft, eraan te voldoen.

"28. Maar het stuk der bekering is geheel anders, want het is niet onbepaald en in onze macht of wil gelegen. 29. Want de Schrift leert dat de bekering van de vleselijke mens geschiedt, niet alleen door een zedelijke aanrading door redenen, maar ook door een veel goddelijker werking Gods, en in alle delen niet minder dan de eerste schepping van de mens geweest is.

30. Want, omdat de mens na de val blind en doof naar de ogen en oren van het verstand is, ganselijk verkeerd van hart en in de zonden dood, zo leert de Schrift dat om tot God bekeerd te worden nodig is, dat hij door een bijzondere genade van Gods Geest bekeerd, herboren en verlicht wordt, het hart hem geopend, het stenen hart weggenomen en een vlesen hart hem gegeven wordt, en dat hij getrokken uit de dood der zonde opgewekt en levend gemaakt wordt. Zedelijke aanrading drukt niet genoegzaam de kracht van de machtige genade en van onze bekering uit, maar verkleint ze, verloochent ze en neemt ze weg, Ps. 51:12. Joh. 3:5. Ps. 11:4. Hand. 16:14; 26:18. Ez. 11:9; 36:26. Joh. 6:44. Ef 2:5.”

Duidelijk is, dat Rome door te spreken van de eerste genade als een zedelijke aanrading alleen, een aangeboden genade die de mens kan aannemen of weigeren, veel te optimistisch dacht over de vermogens van de mens ten goede na de val. De remonstranten gingen zover niet. Zij leerden immers in hun derde artikel, "dat de mens het zaligmakende geloof van zichzelf niet heeft, noch uit kracht van zijn vrije wil, alzo hij in de stand der afwijking en der zonde niets goeds dat waarlijk goed is (gelijk inzonderheid is het zaligmakende geloof) uit en van zichzelf kan denken, willen of doen; maar dat het van node is, dat hij van God in Christus door Zijn Heilige Geest wordt herboren en vernieuwd in verstand, affectie of wil en alle krachten, opdat hij het ware goed recht moge verstaan, bedenken, willen en volbrengen. Naar het woord van Christus, Joh. 15:5: Zonder Mij kunt gij niets doen." Zij deden hier op zichzelf goede uitspra­ ken. Maar toch was het blijkbaar in hun ogen daarmee niet in tegenspraak, dat de Rotterdamse predikant Nicolaas Grevinckhoven, die in 1610 een van de ondertekenaars van de remonstrantie geweest was, in 1615 in zijn "Theologische verhandeling over de verzoening door de dood van Christus" (een verdediging van het remonstrants gevoelen tegen Amesius) kon schrijven, "dat het uitwerksel der genade, naar de gewone regel, is afhangende van enige daad van de vrije wil, als van een voorgaande conditie, zonder welke de zaak niet geschiedt.”

Is het niet, alsof we hier de Amerikaan Graham horen waarschuwen, dat de auto stil blijft staan, zolang je zelf de motor niet start?

Maar in reactie op dit gezegde van Grevinckhoven zeggen de predikanten van Emden in hun 33ste stelling: "33. Maar het is onwaarachtig, dat het eerste willen van onze bekering krachtig is; Gods werk en het onze tegelijk, en dat wij daarin met God werken, en God dat niet werkt zonder ons. Want de apostel is verzekerd, dat God, Die in ons het goede werk heeft begonnen, dat ook volbrengen zal tot de dag van Jezus Christus, Filipp. 1:6; insgelijks, dat het God is. Die in ons werkt het willen en het volbrengen, naar Zijn welbehagen, Filipp. 2:13." Waar hebben we dat meer gehoord, dat het eerste begin van de bekering Gods werk en het werk van de mens tegelijk is, op een wonderlijke en voor ons verborgen wijze? Het is Gods genadewerk en daardoor tegelijk óók het werk van de mens, zeggen zulken en zij plegen zich dan te beroepen op Paulus' woord in Filippenzen 2:13. Maar de Emder godgeleerden hebben deze tekst dan toch blijkbaar anders gelezen. Want zij halen hem juist aan als een bewijs, dat God in het eerste beginsel der bekering "zonder ons in ons" werkt. En de lezer zal zich herinneren, dat deze tekst reeds eerder op dezelfde wijze aan de orde kwam, in hun stelling 16 (zie het slot van ons tweede artikel).

Wie zo het eenzijdige Godswerk in de bekering handhaaft, kan erop rekenen, dat hij ervan beschuldigt wordt, dat hij geen recht doet aan de verantwoordelijkheid van de mens. Alsook dat hij een geestdrijver is, die de mens als een stok of blok aanmerkt en geen rekening houdt met de werking van het Woord Gods als het van Hem verordineerde middel der bekering. Daartegen moesten die van Emden zich ook verweren. Daar willen we de volgende maal op ingaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's