Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

De vorige keer ben ik er niet aan toegekomen om uw laatste vraag nog te beantwoorden. U hebt me gevraagd om ook nog iets te schrijven over wat we lezen in Maledchi 4 : 2. Daar vinden we die bekende woorden: "Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren”.

Er wordt in die tekst een tegenstelling gemaakt. De tekst zegt immers: "Ulieden daarentegen". Het hoofdstuk begint met te zeggen: "Want zie, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de Heere der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal”.

Maleachi is de laatste geweest van de kleine profeten, die geprofeteerd heeft na de Babylonische ballingschap, toen Jeruzalem en de tempel weer opgebouwd waren. Het volk scheen niet veel geleerd te hebben uit het vreselijke oordeel waarmee God het had bezocht. Bij het lezen van Maleachi's profetie kan ons dat wel duidelijk worden. In de tekst waarover ik nu moet schrijven, wordt gesproken over degenen die de Naam des Heeren vrezen. Nu, die vreze des Heeren was bij een groot deel van het volk niet te vinden. Zelfs bij de voorgangers des volks was niet de minste vreze des Heeren te bespeuren.

We lezen in het eerste hoofdstuk: "Een zoon zal den vader eren en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de Heere der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: waarmede verachten wij Uw Naam? Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des Heeren tafel is verachtelijk”.

Er was dus wel godsdienst te vinden bij het volk. Maar wat voor een godsdienst? In de tekst die we nu voor ons hebben, wordt gesproken over hen die de Naam des Heeren vrezen. Dus hier zien we weer welk een onderscheid er is tussen godsdienst en Godsvreze. Maar dan zien we hier ook gelijk weer voor wie Gods beloften gelden. Er zijn er velen ook in deze tijd, die ons steeds maar hetzelfde liedje doen horen van dat de prediking een prediking van Gods beloften moet zijn, maar we komen er ook steeds meer achter wat het leven is van hen die de mond vol hebben over Gods beloften. Die in waarheid de Heere vrezen, durven zich de beloften zomaar niet toe te eigenen. Maar voor hen gelden toch juist die beloften. Och, u begrijpt wel dat ik geen preek kan gaan zitten schrijven over deze tekst. Ik meen ook uw bedoeling wel te begrijpen. De hoofdzaak waar het in deze tekst over gaat, zal in het bijzonder wel uw aandacht trekken. De tekst spreekt over de Zon der gerechtigheid Die op zal gaan over degenen die de Naam des Heeren vrezen. En als dat gebeurt, zal er genezing zijn onder Zijn vleugelen en men zal uitgaan en toenemen als mestkalveren.

Maleachi heeft als de laatste profeet van het Oude Testament naar de komst van Christus mogen heenwijzen. En aan die Persoon des Middelaars heeft hij hier een dierbare benaming mogen geven. Hij heeft van Hem mogen spreken als de Zon der gerechtigheid. Er wordt dus van Christus als een zon gesproken. Er zijn vele overeenkomsten te noemen tussen Christus en de zon. Er is maar één zon en zo is er ook maar één Middelaar Gods en der mensen. En van alle schepselen is de zon toch wel het heerlijkste schepsel te noemen. Er wordt van die zon gezegd, dat die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer. Zij is vrolijk als een held om het pad te lopen. Die zon heeft een tent of een tabernakel, zoals Psalm 19 zegt. Christus had Zijn tent in de hemel der hemelen. Maar Hij is uit die tent hier op aarde gekomen. En dat als een Bruidegom om Zijn bruid te trouwen. Daartoe moest Hij de menselijke natuur aannemen. De belofte die we in Maleachi 4 : 2 vinden, is dus een dierbare belofte voor degenen die er naar uitzien dat Christus zo eens als de Zon der gerechtigheid over hen zal opgaan. De zon geeft licht, de zon geeft warmte, de zon geeft vruchtbaarheid en ook heeft de zon een verheugende kracht. Buiten het licht der zon zou de wereld maar een nare donkere kerker zijn. Het is niet te zeggen in welk een vreselijke duisternis we door de zondeval verkeren. In het herscheppende genadewerk geldt het dan ook wel van het hart des mensen: "De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond". Maar dan zweeft ook de Geest Gods op de wateren. Die Geest doet Zijn ontdekkend werk in het plaatsmaken voor Christus in de ziel. Die Geest zal door Zijn hartvernieuwend werk de ware Godsvrees in de ziel planten. Dan zal men het niet meer met een beetje uitwendige godsdienst kunnen doen. Met die uitwendige godsdienst kon men in Maleachi's dagen de gruwelijkste ongerechtigheid bedrijven. Daar geeft zijn profetie wel duidelijk getuigenis van.

Maleachi heeft echter ook de voorloper van Christus in zijn komst aangekondigd. Dat was Johannes de Doper, die voor Zijn aangezicht zou heengaan om Zijn weg te bereiden. Die voorloper van Christus ontzag ook al die schijnheilige godsdienst niet. De farizeeërs en de schriftgeleerden heeft hij als adderengebroedsels aangesproken. Nu, dat leek toch nergens op? Het was te begrijpen, als ze tot Johannes hebben gezegd, dat hij die benaming moest geven aan die misdadigers en die criminelen die in de gevangenis zaten. "Neen", zo heeft Johannes gezegd, "tot die mensen ga ik zeggen: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt". Moest hij zulke mensen dan niet wijzen op het gruwelijke van de misdaden die door hen waren bedreven? Zeker, dat zou Johannes wel doen. Maar ik wil met deze opmerking maar zeggen, dat we wel te vroom, maar nooit te goddeloos voor de vrije genade zijn.

Als Johannes de Doper goed zijn werk heeft gedaan, komt er plaats voor Christus. "En snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie. Hij komt, zegt de Heere der heirscharen". Hij komt, als de bijl al aan de wortel der bomen is gelegd, zoals Johannes gepredikt heeft, en als alle boom die geen goede vrucht heeft voortgebracht, uitgehouwen wordt en in het vuur geworpen. Dan gaat de Zon der gerechtigheid op over een mens die zich gans verloren schat.

Mevrouw, even een vraag. Is zo de Zon der gerechtigheid al over uw ziel opgegaan? Misschien durft u dat niet te ontkennen, maar u hebt met uw vraag wellicht nog wat anders op het oog. Er wordt over de Zon der gerechtigheid gesproken. Het is toch wel een wondervolle benaming die hier aan Christus wordt gegeven. Maar dan ook zo precies gepast in het verband van de tekst. Met uitwendige godsdienst durfde men wel te zeggen, zoals we in het tweede hoofdstuk lezen: "Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des Heeren, en Hij heeft lust aan zodanigen; of, waar is de God des oordeels? ”

Christus als de Zon der gerechtigheid zou de gerechtigheid Zijns Vaders openbaren. Die gerechtigheid die de Vader als de eerste Persoon in het Goddelijk Wezen in het bijzonder handhaaft, zou ten volle zich openbaren in het straffen van de zonden aan Zijn Eigen geliefde Zoon. Maar zo zou die gerechtigheid dan ook volkomen bevredigd en op het allerluisterrijkst verheerlijkt worden. Christus zou door deze weg een eeuwige gerechtigheid voor de Zijnen verwerven. Die gerechtigheid zal hun worden toegerekend. En zo zal Hij als de Zon der gerechtigheid over hen opgaan. Dan breekt het licht ten volle door in de duistere nacht der ziel, als die Zon Zich achter de wolken van Gods eisende en wrekende gerechtigheid als verborgen heeft gehouden.

Hoe ruim kan de ziel in de gerechtigheid van die Middelaar de weg der verlossing ontsloten hebben gezien. Dan heeft men wel gezien dat er van de mens niets bij behoeft te komen in het werk der zaligheid. Dat evangelisch licht is wel doorgebroken in het duistere zondaarshart. En de ogenblikken komen er nog wel, dat men zien mag dat geheel het werk der zaligheid een zuiver Goddelijk werk is. En dan gelooft men ook wel dat die meerdere Boaz niet rusten zal totdat Hij de ganse zaak zal voleindigd hebben. De ziel moet door Hem gelost worden en door Hem ondertrouwd worden in gerechtigheid en in gericht. Wie zijn het nu, die de Naam des Heeren vrezen? Wie dat zijn? Die kunnen in niet minder rusten dan waar God Zijn rust in gevonden heeft. God de Vader heeft alleen kunnen rusten in het vol

brachte werk van Zijn geliefde Zoon. Maar dat zal Hij degenen die Zijn Naam vrezen ook doen weten. Dan gaat de Zon der gerechtigheid over de ziel ten volle op. De schuld is betaald; het recht is voldaan. De hitte van Gods gramschap is geblust. God vindt in gunst en niet in wraak Zijn lust. Als zo de Zon der gerechtigheid over de ziel opgaat, dan ontdooit het bevroren hart. O, het loopt toch zo laag af met de ziel, met al het licht en leven en dat zoete zielsgenot waarin men heeft mogen delen in de vrucht van de gelovige aanschouwing van wat er van die Zon der gerechtigheid reeds afstraalde in de ziel.

De Kerk van het Oude Verbond zag naar de komst van die Zon der gerechtigheid met een groot verlangen uit. En Maleachi heeft als de laatste profeet van het Oude verbond die verwachtende Kerk die komst toch nog in het vooruitzicht mogen stellen. Toch zouden er nog vierhonderd jaren overheen gaan eer de belofte die hij naliet haar vervulling verkreeg. Maar als dan die belofte in vervulling zou gaan, dan zouden duistere zielen bestraald en koude harten verwarmd worden. De kolen van de liefde van die Zon der gerechtigheid zijn vurige kolen, vlammen des Heeren.

En zou dat opgaan van die Zon dan ook geen verheugende uitwerking hebben? Er werd door de engel tot de herders gezegd: "Ik verkondig u grote blijdschap". Maar nu moet ik ook in het bijzonder nog wat schrijven over de vruchtbaarmakende kracht van die opgaande Zon der gerechtigheid. Er staat immers in de tekst, dat er genezing zal zijn onder Zijn vleugelen en dat men zal uitgaan en toenemen als mestkalveren.

Er wordt dus over de vleugelen van de Zon der gerechtigheid gesproken. In Mattheüs 23 lezen we hoe Christus Zelf over Zijn vleugelen heeft gesproken, als Hij gezegd heeft: "Jeruzalem, Jeruzalem, gij, die de profeten doodt en stenigt, die tot u gezonden zijn! Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild". Als er over de vleugelen van de Zon der gerechtigheid wordt gesproken, dan hebben we te denken aan de stralen van die Zon. De stralen der zon maken het aardrijk vruchtbaar. Maar die stralen der zon hebben ook een genezende kracht. De natuur bewijst dit. Maar we worden nu in het bijzonder bepaald bij de geestelijke genezing die er voor de ziel te vinden is onder de vleugelen of de stralen van de Zon der gerechtigheid. Zo is Christus de Medicijnmeester der zielen. Hij heeft gezegd dat die gezond zijn, de medicijnmeester niet van node hebben, maar die ziek zijn. Er zijn verschillende ziekten. Dus daar is ook wel heel wat over te schrijven. Men kan doof zijn, men kan blind zijn, men kan stom zijn, ja, hoeveel lichamelijke kwalen zijn er verder niet. In geestelijk opzicht zijn er geen kwalen te noemen of te bedenken, of we zijn die onderworpen. Maar elke kwaal is uiteindelijk in geestelijk opzicht een doodskwaal. Alleen de gerechtigheid van de Zon der gerechtigheid kan ons van al die kwalen genezen. Als die Zon der gerechtigheid over ons opgaat, zullen we mogen ervaren wat de dichter van de 103e Psalm zegt: "Die al uw ongerechtigheid vergeeft. Die al uw krankheden geneest”.

Wat is daar dan aan verbonden? Dat zegt de tekst. "En gij zult uitgaan en toenemen als mestkalveren". Men zal dus mogen uitgaan. Men wordt in vrijheid gesteld. Men wordt ontslagen van de dienstbaarheid der zonde, des satans en der wet. Aan de zonde wordt de verdoemende kracht ontnomen. Satan houdt geen beschuldigende kracht meer over, want hij wordt net als bij de hogepriester Jozua door de Heere gescholden. En de wet is van haar vloek ontwapend. Als zo de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult ge waarlijk vrij zijn. Dan gaat het kalf uit de meststal. Als er over mestkalveren wordt gesproken, dan kunnen we denken aan kalveren die gemest worden of aan kalveren die gemest zijn. We lezen in de Schrift nogal veel van gemeste kalveren. Een heerlijke maaltijd werd daarvan bereid. Maar nu hebben we aan de hand van de tekst waarover ik schrijven moet, te denken aan kalveren die vanuit de meststal in de ruime weide komen. In 1961 is er in ons land een mestkalverenbesluit gekomen, waarin bepaald is dat de kalveren niet in een al te nauwe ruimte mogen worden opgesloten. De afmeting van de ruimte van de meststal moet zodanig zijn, dat de dieren onbelemmerd op elke zijde kunnen liggen, onbelemmerd kunnen staan en onbelemmerd de kop bewegen.

Och mevrouw, het valt niet mee, als men in zo'n nauw stalletje moet vertoeven waarin men zich niet wenden of keren kan. Maar zo geeft dan ook het uitgaan van de mestkalveren ons heel wat te denken. Als een mestkalf in de weide komt, dan is het een wonder om zo'n beest te zien springen en huppelen. Er wordt ook in Psalm 29 gezegd: "Hij doet ze huppelen als een kalf". Het moet beleefd worden om te weten wat dat is. Uitzinnig van een geestelijke blijdschap zal men huppelen en springen in de weide van vrije genade. Daar breken alle wettische banden. Een eeuwige volheid en rijkdom van genade mag de ziel vinden in Christus als die aanbiddelijke Zon der gerechtigheid. Al de door Christus verworven heilsgoederen mag men zich als vrucht van Goddelijke toerekening gelovig toeëigenen. Zo vindt de ziel vrede met God door Christus.

Men zal, zoals de tekst zegt, niet alleen uitgaan, maar ook toenemen als mestkalveren. Er is een geestelijke wasdom in het genadeleven. Een kalf dat gemest wordt, neemt door die mesting wel toe, maar in geestelijk opzicht kan men dat er niet voor houden, al komen de ogenblikken wel waarin men de Zon der gerechtigheid al over zich ziet opgaan en daarin een zoete blijdschap voor de ziel mag smaken. Het kan toch niet ontkend worden, dat men met de dichter weleens in mag stemmen:

De Heer' is zo getrouw als sterk; Hij zal Zijn werk Voor mij voleinden; Verlaat niet wat Uw hand begon, O Levensbron, Wil bijstand zenden.

Men gaat echter iedere keer weer de stal in. Is dat bij u ook zo? U hebt me gevraagd om over deze tekst te schrijven. Dus daar zult u wel een bedoeling mee hebben. Het kan toch het uitzien der ziel zijn, dat men de Zon der gerechtigheid eens over zich zal mogen zien opgaan en dat er dan een uitgaan zal zijn, zoals de tekst daar in het bijzonder wel op doelt. En dan zal daar ook een toenemen aan verbonden zijn. De apostel zegt in Kolossenzen 2 : 6 en 7: "Gelijk gij dan Christus Jezus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem. Geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve met dankzegging”.

Och mevrouw, hoewel ik liever over mezelf niet schrijf, zo geloof ik toch ook te weten van zulk een tijd waarin voor mij de volheid niet uit te putten was van al wat zich in die Persoon des Middelaars voor de ziel deed vinden. Maar er komt zo'n andere tijd in het leven. Dan kan men van een toenemen bij zichzelf niet veel meer waarnemen. Toch mag men weleens geloven dat er een toenemen is gekomen, maar dan een ander toenemen dan in een weg van genot. Er mogen ogenblikken zijn, waarin men zien mag dat de zaligheid toch nader is geworden dan toen men eerst geloofd heeft. Maar och, het ontbreekt de ziel toch gedurig maar weer aan het nodige licht daarover.

De ranken die in de Wijnstok ingeënt zijn, zullen wel vrucht dragen uit de Wijnstok, maar dat gaat niet buiten een gedurige besnoeiing om. Men krijgt de kans niet om als een bekeerd mens over de aarde te gaan. Maar de ogenblikken mogen er toch zijn, dat men mag geloven dat men toch door zo'n weg gesterkt wordt in de genade die in Christus Jezus is. Men kan maar niet verder komen dan in hope zalig te zijn. En toch spreekt de apostel over een volle verzekerdheid der hoop. De vaste ankergrond der hoop ligt toch in het binnenste des voorhangsels. En men mag er ook weleens iets van zien, dat er toch ook een toenemen mag zijn in de lijdzaamheid in de tegenspoeden, want de beproeving des geloofs werkt toch lijdzaamheid. "Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk". Maar dan volgt daar ook op: En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere”.

Zo moet men dan toch als een arme dwaas door het leven gaan, die gedurig de weg niet weet en er ook niet eenswillend mee is. Het wil wat zeggen, dat Christus moet wassen en wij minder worden. Maar och, dat doet toch ook bij ogenblikken er wel naar verlangen om die Zon der gerechtigheid eens ten volle over zich te zien opgaan in een eeuwige onuitsprekelijke gelukzaligheid. Dan breekt pas de volle dag voor de Kerk aan. Het is de Heere bekend, dat daar de ziel toch naar verlangt en alzo jaagt naar de volmaaktheid, die hier maar niet te vinden is.

Nu breek ik weer af Mijn gebrekkig schrijven mocht nog maar enig nut doen. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's