Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abr. Kuyper

De algemene genade is dat werk, waardoor de Heere Zijn schepping na de val voor wegzinken bewaart en in Zijn voorzienigheid onderhoudend, medewerkend en regerend draagt, tot voortbrenging en behoud der uitverkorenen. Ds. Kersten schrijft: "Door het bewijzen van algemene genade aan alle mensen, zij het in onderscheiden mate toebedeeld, zowel aan de blinde heidenen als aan degenen die onder het Woord Gods leven, onderhoudt God de wereld; tempert Hij de doorwerking der zonde; doet Hij staat en maatschappij bestaan; heeft Hij koningen, prinsen en overheden verordend, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega en opdat God de wereld drage tot de dag waarop Christus verschijnen zal op de wolken des hemels en een nieuwe aarde en nieuwe hemel zullen worden voortgebracht, die de rechtvaardigen beërven zullen" (Dogm., 1110).

De algemene genade wordt ook wel genoemd beteugelende genade. Zij beteugelt de doorwerking van de zonde, houdt de mens in toom zodat hij nog niet geheel uitleeft wat hij geworden is en maakt alzo op deze gevallen wereld nog een menselijk leven mogelijk.

Dr. Abraham Kuyper heeft omstreeks het jaar 1900 een verhandeling in drie delen geschreven over de algemene genade, of zoals hij het noemde, de gemene gratie. Kuyper is daarin veel positiever over de algemene genade. Hij constateerde de voortgaande ontwikkeling van de menselijke cultuur en de wetenschap met voldoening. In die ontwikkeling zag hij het voornaamste oogmerk Gods met de algemene genade.

Enkele citaten uit Kuypers voornoemd werk kunnen dit voldoende duidelijk maken. "In de volledige ontwikkeling waartoe onder de hoede der "gemene gratie" allengs ons menselijk leven en 's mensen macht over de natuur voortschrijdt, wordt God verheerlijkt. Het is Zijn bestel. Zijn werk, dat erin uitkomt. Hij had al deze krachten in de menselijke akker gezaaid. Zonder de gemene gratie zou het zaad dat in die akker school, nooit zijn uitgekomen, nimmer zijn opgebloeid. Dank zij de gemene gratie ontkiemde, ontlook het, schoot het reeds hoog in de halmen, en zal het eens in volle bloei staan, niet de mens maar Gode, de hemelse Landman ten prijs. Het kunstige werk Gods dat Satan ver­ nielen wilde, zal dan toch voltooid zijn en zijn voltooiing sluiten. De wereld, als ze geheel af is, zal God als Bouwmeester en opperste Kunstenaar verheerlijken. Wat het paradijs in de knop was, zal dan volledig ontloken zijn. Alleen maar, gelijk de mens door zonde het paradijs misbruikte, en daarom eruit verdreven moest worden, zo zal ook de mens der zonde dit ganse samenstel eens tegen God pogen te keren, en deswege van God verdaan worden door de Geest Zijns monds" (1, 452).

Kuyper ziet in de algemene genade een deel dat zich op het innerlijke, een ander deel dat zich op het uiterlijke van het menselijk leven richt. "De eerste werkt overal waar burgerlijke gerechtigheid, huislijke zin, natuurlijke liefde, menselijke deugdsbetrachting, scherping der publieke consciëntie, rechtschapenheid, trouw onder mensen, en zin voor vroomheid het leven doordringt. Het andere deel der gemene gratie openbaart haar werking, als de macht des mensen over de natuur toeneemt, uitvinding na uitvinding het leven verrijkt, sneller gemeenschap tussen land en land tot stand komt, de kunsten opbloeien, de wetenschappen onze kennis verrijken, de gemakken en geneugten des levens zich vermenigvuldigen, als er glans op alle levensuiting komt, de vormen zich verfijnen, en het algemene beeld des levens wint in aantrekkelijkheid" (456). Kuyper is dus zeer optimistisch over de ontwikkeling van de wetenschap en de beschaving, al beseft hij ook, dat de mens der zonde die ontwikkeling misbruikt.

Dan stelt hij de vraag, of "de rijke en veelzijdige ontwikkeling waartoe de "gemene gratie" ons menselijk geslacht dusver bekwaamde en alsnog bekwamen zal, " in de voleinding der eeuwen "eenvoudig zal verdwijnen en tenietgaan, ofwel dat ook hieruit een vrucht zal voortkomen voor het rijk der heerlijkheid". Zijn antwoord daarop is beslist het laatste. Hij beroept zich daarvoor op "wat we in Openb. 21 tot tweemaal toe lezen, t.w. op deze woorden: en zij zullen de heerlijkheid en de eer der volkeren daarin brengen" (verzen 24 en 26). Die eer en heerlijkheid verklaart hij als "de graad van algemene volksontwikkeling waartoe de volken in de loop der historie gekomen zijn. Niets behoeft hiervan te worden uitgezonderd. Het geldt zowel hun ontwikkeling op het gebied van huiselijk en maatschappelijk leven, als van staatsinstelling en rechtsbedeling, van wetenschap en kunst, van heldenmoed en beleid, van handelsverkeer en bedrijf, kortom van alles wat in zijn verband en samenhang de macht en de eer van een volk uitmaakt, en het een plaats aanwijst onder de meest ontwikkelde volken" (463 e. v).

Het meest heeft de gemene gratie doorgewerkt onder de christenvolken (464). "Vandaar dat nu in de boezem der christennatiën het rijkst gezien wordt wat nog ooit te bespieden viel, t.w.: Een rijke ontwikkeling van zielsleven uit de wedergeboorte saamgaande met een rijke ontwikkeling uit het leven der gemene gratie. De hoogste ontwikkeling op het gebied van handel en bedrijf, van wetenschap en kunst, dooreengevlochten met de rijkste betoning van de kracht de genade uit het eeuwig Koninkrijk" (504). Men zou toch zeggen, dat het voor de Christen een lust moest zijn om in zulk een wereld te werken en te arbeiden aan de komst van Gods Koninkrijk. Zo zag Kuyper het ook. "Thans onder de heerschappij dier gemene gratie ontwikkelt dit menselijk leven zich tot verbazingwekkende hoogte. En die machtige ontwikkeling nu heeft niet alleen haar betekenis voor ons tegenwoordig aanzijn, maar leidt tot een ontplooiing van menselijke kracht en van in de mens door God gelegde vermogens, die ook voor de eeuwigheid haar beduidenis en voor het rijk der heerlijkheid op de nieuwe aarde haar betekenis hebben" (465).

Men moet dat indragen wel niet "werktuigelijk" verstaan. "Geen boek, geen kunstwerk, geen product als zodanig gaat mee over. Al deze dingen zullen vergaan." Om dat te kunnen begrijpen, maakt Kuyper een vergelijking met de opstanding des vleses: een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Zo zal het ook met de vruchten van de gemene gratie zijn. En al is het, dat nu nog de lieden dezer wereld de schatten van de menselijke levensontwikkeling voor zich roven, eens zal dat veranderen. "Het is alzo, dat al de volkeren saam de ontwikkeling der mensheid ten hoogsten toppunt zullen opvoeren, en dat eenmaal Gode tot glorie en Gods kinderen tot heil, "die eer en die heerlijkheid" der volkeren in het nieuwe Jeruzalem zal worden ingedragen" (466).

We schreven de vorige maal, dat (naast de al lang bestaande en bekende verschillen met betrekking tot de weg der bekering) het een verschil in gerichtheid op de toekomst des Heeren is, die de gereformeerde gezindte in steeds grotere verdeeldheid brengt. Want ons staan in de wereld van nu heeft alles te maken met onze gerichtheid op die toekomst. Daarom hebben wij Kuypers beschouwingen zo uitvoerig weergegeven.

Zijn visie op de toekomst bepaalt de wijze waarop hij leert, dat de Christen volgens hem in de wereld behoort te staan. Hij schrijft over "de brug die ons de overgang uit deze bedeling in de toekomende bedeling zal ontsluiten. Ware er eenvoudig afbreking, wegbreking, vernietiging van het nu bestaande, en de schepping van een geheel nieuw iets, zo ware niet in te zien hoe de menselijke ontwikkeling, waartoe de gemene gratie ons op deze wereld bekwaamt, betekenis en vrucht zou kunnen hebben voor die gans andere en geheel nieuwe wijze van bestaan." Al wordt Kuyper niet moede om te benadrukken, dat wij het hoe niet kunnen begrijpen, toch is die brug er. En zo kan hij schrijven: "Wordt nu reeds een onafzienbaar veld van onze menselijke kennis en van ons men-

selijk vermogen hier gevormd door al wat strekt om die zichtbare aarde, om die zinUjke natuur aan ons te onderwerpen, en weten we, dat deze onze heerschappij over de natuur in de eeuwigheid gans volkomen zal zijn, dan is het reeds hieruit te verstaan, hoe de hier verworven kennis en heerschappij over de natuur voortgaande betekenis kan en zal hebben ook voor het rijk der heerlijkheid" (486 e.v.). Daarom is het de dure plicht van de Christen om in deze wereld te arbeiden tot haar verdere ontwikkeling. Hij werkt dan feitelijk al aan de nieuwe aarde. Kuyper schroomt niet, in dit verband ook veelvuldig Openb. 14:13 aan te halen "En hun werken volgen met hen". De volgende maal willen we deze "gemene-gratie-leer" van Kuyper toetsen aan Schrift en belijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1995

De Wachter Sions | 8 Pagina's