Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KRUISWEG VAN EEN OUDE PELGRIM (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KRUISWEG VAN EEN OUDE PELGRIM (3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziet, zo zijn wij allen, die in Adam zijn gevallen en allen onder de zonde besloten. Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand die verstandig is, daar is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is ook niet tot één toe, Rom. 3 : 10-12, terwijl in de acht daarop volgende verzen de vreselijke toestand van de mens van nature is beschreven.

Uit deze ruwe stenen nu, wil God wat sierlijks maken en ze herscheppen in toonbeelden van Zijn genade; in wóndertekenen die bestemd zijn om eeuwig te roemen in vrije genade. Daartoe nu zijn al de handen van de drie Goddelijke personen werkzaam. De Vader trekt ze, de Zoon koopt en eigent ze, de Heilige Geest wederbaart ze en het verloren Godsbeeld wordt weer hersteld in de mens, opdat ze door de Zoon in handen van de Vader zouden geleverd worden, zoals Hij ze in Adam heeft geschapen naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid.

En tot dat werk nu gebruikt de Heere Zijn eigen, daartoe verordineerde instrumenten. Salomo had daartoe Hiram en zijn dienstknechten, het waren dus vreemden, zoals geschreven staat: Uitlanders zullen staan en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn, Jes. 61:5.

Vreemden! wie zijn dat? Dat zijn Gods knechten, dat zijn de leraars in de kerk Gods, die wet en Evangelie hebben te prediken, die het snode van het kostelijke hebben uit te trekken, het Woord Gods recht te snijden en ieder zijn bescheiden deel te geven en aan te zeggen dat het de rechtvaardige wèl, en de goddeloze kwalijk gaan zal.

Maar, vraagt men, zijn dat dan vreemden? Er zijn in des Heeren huis bij de opbouwing van hetzelve "zonen en dienstknechten". Dienstknechten kunnen zonen zijn, maar omdat ze werken aan de bouw van het huis, zijn ze daarom nog geen zonen. De bouwmeester heeft tot voltooiing van het werk ook stellingen, die als het huis voltooid is, worden terzijde gelegd. Zo zal het gaan met degenen die niet meer dan dienstknechten zijn geweest in des Heeren huis, zonder door wederbarende genade tot zonen te zijn herschapen.

Dit strekt zeer tot vernedering van de leraars in de kerk, opdat zij zich op hun gaven niet zouden verheffen en wanen dat gaven en genade hetzelfde was. Zij worden dienstknechten geheten en behoren ook onder de inventaris van Gods volk, onder de rubriek: "alles is uwe." 1 Kor. 3 : 21.

Ze zullen getrouw worden bevonden, wanneer ze het gereedschap goed weten te gebruiken, als Paulus niet voorgenomen hebhen iets te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd, 1 Kor. 2 : 2, en slechts daarop uit zijn, dat God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd wordt.

Wee de dienstknecht, die het werk Gods bedriegelijk doet, die naar eer en rijkdom staat in de wereld, die zich door geschenken laat verblinden. Hij ontvangt hier zijn loon en als hij zijn werk verricht heeft, wordt hij als onbruikbaar geworden, terzijde gelegd en weggeworpen.

Gaven zijn uitstekend. Paulus hangt een hele reeks op in 1 Kor 12, doch al die gaven maken geen zonen, daarom wijst hij een weg die uitnemender is in het volgende dertiende kapittel.

Toen de apostel nog een vervolger der gemeente was, heette hij Saulus, dat betekent "verwoester". Maar toen de Heere hem tot een zoon had gemaakt, om te zijn een dienstknecht in het huis zijns Gods, toen kreeg hij een nieuwe naam en werd Paulus geheten, dat betekent "kleine". Dat was de eigenschap die Paulus behield tot aan zijn einde: klein voor God. En de grote apostel moest voor God en mensen steeds erkennen dat hij de voornaamste der zondaren was, 1 Tim. 1 : 15.

Een dienstknecht in Gods huis, die alleen gaven heeft, is opgeblazen, en zijn lengte is als die van Goliath. Hoort wat een der dienstknechten zegt, die ook een zoon was in Gods huis, een zoon om er eeuwig in te blijven, zoals hij nu al in witte klederen aan 's Konings ronde tafel zit. Hoort zijn eigen woorden, wanneer men hem had gevraagd naar zijn lengte: "Ach, ik wil altijd een span langer zijn dan ik ben, en ik ben er dikwijls over bezorgd, dat ik te kort en te klein ben; want die lieden, welke een lange gestalte hebben, zeggen dat ik niets geld, en meten mij van het hoofd tot de voeten, en daarbij word ik dan al kleiner en kleiner, totdat ik een worm word, die zich in het stof tot zijn Schepper uitstrekt. Hij toch geeft aan ieder zijn bepaalde maat en ter Zijner tijd ook de wasdom; en terwijl ik nu klein word voor het aangezicht van mijn grote God, en met de kleine Jozua, Kaleb en David op Hem zie, word ik getroost dat ik geheel naar de maat der wet ben, en de Ogs en Goliaths en alle reuzen hebben voor mij hun lange schaduwen niet meer, en dan wordt die grote bultige berg Basan klein bij de anders zo lage heuvel Sion." Jes. 2 : 2; Ps. 68 : 17.

Alvorens wij van de dienstknechten en de zonen afstappen, wijzen wij er op, hoe de Heilige Geest het onderscheid op een treffende wijze heeft beschreven in Ezech. 46 : 16, 17. Zonder bij de letterlijke zin van deze woorden stil te staan, die bij een duidelijke lezing van het verband van deze woorden gemakkelijk te verstaan is, bepalen wij ons alleen bij de geestelijke zin.

De vorst is de Vorst Messias, de Heere Jezus Christus, Wien van Zijn Vader alle macht is gegeven in hemel en op aarde. Die die macht heeft als een wettig verkregen erfenis. Van die erfenis deelt nu die grote Vorst, naar Zijn welbehagen, uit aan de zonen en aan de dienstknechten. De zonen ontvangen van Zijn erfenis een geschenk. Het grotere of kleinere van dat geschenk is in Zijn hand, het is een gift, door de Gever Zelf bepaald. Dat geschenk nu in geestelijke weldaden, gaven en genade bestaande, zullen de zonen hebben tot hun bezitting. Zij zullen het hebben en zij zullen het houden.

Doch wanneer de Vorst een geschenk zal geven van Zijn erfenis, aan Zijn dienstknechten, dan zullen zij die behouden tot het vrijjaar toe, dat is in dat jaar dat hun nog genade wordt aangeboden, hetwelk geëindigd is bij de dood. Dan zal het geschenk tot de Vorst wederkeren. Dan zullen alle gaven hebben uitgediend, dan hebben de knechten hun werk afgedaan, dienstbaar geweest zijnde aan de opbouw van des Heeren huis, zonder voor zichzelf enige winst er mee behaald te hebben voor de eeuwigheid.

Zullen dan de dienstknechten iets te zeggen hebben? Ganselijk niet; de Vorst is vrij in Zijn bedelingen, 't is Zijn erfenis. Zijn zonen die zullen het hebben.

Hoe voortreffelijk dan ook, volgens Paulus, 1 Tim. 3 : 1, het werk der bediening als leraar in Gods kerk is, zo maakt deze bediening nog geen zonen. Deze worden zulks alleen door waarachtige wedergeboorte en, worden dan zonen door de Vorst tot dienstknechten geroepen, dan behouden ze hun geschenk uit de erfenis van de Vorst, want de zonen zullen het hebben, de zonen zullen het hebben tot in eeuwigheid.

Wij vinden van des Heeren huis een treffend schilderij in Gods Woord in de tempel van Salomo. Eerst het voorhof van het huis en het daarop volgende Heilige. Dit beeldt ons op treffende wijze af de zichtbare kerk op aarde, waar koren met stro en kaf op de dorsvloer zijn, levenden en doden. In die voorhof zijn de belijders, de tijdgelovigen, de huichelaren, die niet in het Heilige worden ingeleid, wel met hun oog om er in te zien, en met hun verstand om het te bewonderen en te overpeinzen, doch ze zetten hun voeten niet in die heilige plaats. Dat is alleen vergund aan de Levieten, dat koninklijk priesterdom, zoals de Heere Jezus eenmaal tot de zodanigen, tot Zijn discipelen zei: u is het gegeven de verborgenheden te verstaan, maar hun is het niet gegeven. Matth. 13 : 11.

Het Heilige der heiligen achter het kostbare voorhangsel, waar Jehovah Zich van het verzoendeksel op de verbondskist uit de Schechina openbaarde, was een afbeelding van de triomferende kerk hierboven. Eenmaal 's jaars, op de grote Verzoendag, ging de Hogepriester in die heilige plaats om daar de zonde, eerst van zichzelf en dan van het volk, met bloed te verzoenen. En toen nu de eeuwige Hogepriester door het gescheurde voorhangsel van Zijn vlees in de hemel der hemelen is ingegaan met Zijn eigen bloed, toen heeft de schaduw, het schilderij plaats gemaakt voor het wezen en onder de nieuwe bedeling is daar de zichtbare kerk, waaruit de Heere de Zijnen uittrekt, door middel van Woord en Geest. Dat is de strijdende kerk, de levende gemeente, Gods gebouw, Gods akkerwerk, 1 Kor. 3 : 9, terwijl ze naar de van God bestemde tijd in de strijdende kerk blijven, om als levende stenen buiten Jeruzalem te worden klaar gemaakt, om wanneer ze volkomen gereed zijn, te worden overgebracht naar die plaats, waar niet in komt dat verontreinigt, dat leugen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. Daar zal geen inwoner zeggen: ik ben ziek; geen nacht, geen rouw, geen gekrijt zal daar meer zijn, want de eerste dingen zijn dan weggegaan. Openb. 21:4.

(wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE KRUISWEG VAN EEN OUDE PELGRIM (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's