Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedeputeerde in een tijd van crisis (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedeputeerde in een tijd van crisis (2)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plancius en Conrad Vorstius

De jaren 1608 tot 1619 zijn waarschijnlijk wel de moeilijkste uit Plancius' leven geweest. In deze jaren stapelen de problemen zich op. Ze laten niet lang op zich wachten.

Het eerste conflict waarin Plancius wordt betrokken, is dat over de opvolging van Jacobus Arminius. Een aantal namen is genoemd, maar de overheid wil een zekere Conrad Vorstius als hoogleraar benoemen. Eigenlijk onbegrijpelijk, want Vorstius staat bekend als iemand die nog verder van de gereformeerde leer af staat dan Arminius. Arminius dwaalde niet inzake de Goddelijke Drieëenheid, Vorstius wel. Wat deze geleerde over de Goddelijke natuur van Christus zegt, geldt zonder meer als ketters.

Er wordt in het land groot bezwaar gemaakt tegen de aanstaande benoeming van Vorstius. Ook Gomarus protesteert heftig, maar de overheid doet alles om haar zin door te drijven. Van de preekstoelen klinken luid protesten. Amsterdam blijft daarin niet achter. Plancius is weer één van de eersten die zich uit. Op 24 oktober 1610 stort hij zijn gram uit over al die verfoeilijke nieuwe leringen en ketterijen, waarmee de kerk beroerd wordt.

Onder zijn gehoor zijn echter twee predikanten aanwezig, die alles met nijdigheid aanhoren. De één is Johannes Wtenbogaert, destijds een vriend van Arminius en leider van zijn volgelingen. De ander is Conrad Vorstius zelf Ze wachten niet lang met hun tegenzet. Nog dezelfde week dienen ze een klacht bij de overheid in. Die gaat erop in. Zowel Plancius als de beide andere predikanten worden in het stadhuis verwacht.

Vorstius opent de vijandelijkheden. Hij heeft zich al een tijdje aan het preken van Plancius geërgerd, zegt hij. Maar het meest is hij ontstemd over wat hij gehoord heeft toen hij samen met Wtenbogaert de dienst op 24 oktober bijwoonde. En hij komt met zijn verwijten.

Maar Plancius blijft het antwoord niet schuldig. In het bijzijn van een burgemeester komt het tot een twistgesprek. In een korte, maar vurige rede zet Plancius uiteen hoe belangrijk het leerstuk van de Drieëenheid is. Hij besluit zijn rede met de vraag of Vorstius er zelf wel van overtuigd is, dat hij rechtzinnig is.

Deze wordt hierop woedend en schreeuwt zijn tegenstander toe, dat hij niet gekomen is om zich aan een geloofsonderzoek te onderwerpen. Hij is gekomen om zich te beklagen over Plancius, over de beschuldigingen die hij gehoord heeft. Hij eist dat Plancius die terugneemt.

Misschien heeft hij gedacht samen met Wtenbogaert en deze burgemeester, die op hun hand is, sterker te staan. Maar hij vergist zich toch. Plancius is nooit erg bang uitgevallen geweest. Destijds niet toen hij moest preken terwijl de roomse inquisitie vervolgde en nu al evenmin. Hij antwoordt niet eens op deze onzinnigheden. Tenslotte doet de burgemeester nog een duit in het zakje. Plancius moet dergelijke preken maar niet meer houden, zegt hij. Het brengt de stad zo in opschudding. lïij moet gematigder zijn. Zo probeert de burgemeester alles te sussen, in de hoop dat het zal helpen, maar tevergeefs.

Plancius heeft zich van de woorden van de burgemeester niets aangetrokken. En de woorden van Vorstius hebben hem alleen maar bevestigd in zijn voornemen om deze man uit Leiden te houden. Plancius zoekt het hogerop.

Op 10 december 1610 verschijnt hij met andere gedeputeerden voor de Staten- Generaal. Ze verzoeken de overheid om toch vooral niet door te gaan met het voornemen Vorstius te benoemen. Ook dit helpt niet. Vorstius wordt benoemd en op 23 april 1611 neemt hij zijn benoeming aan. Dan barst de bom.

Gomarus dient zijn ontslag in. Hij wil niet met Vorstius samenwerken.

De overheid van Zeeland, die ook tegen Vorstius geprotesteerd had, roept haar studenten terug uit Leiden. Ze mogen daar niet blijven studeren. In Amsterdam, Dordrecht en Enkhuizen stijgt de kritiek op de benoeming tot een nieuw hoogtepunt.

Pamfletten verschijnen tegen Vorstius. Zelfs uit het buitenland. De Engelse koning Jacobus I spreekt er zijn afschuw over uit, dat de Nederlandse overheid dit heeft kunnen doen. Overduidelijk worden de ketterijen van Vorstius aangetoond in zijn geschriften. Eindelijk, een aar na Vorstius' benoeming, op 28 april 1612, zwichten de Staten. Ze besluiten dat Vorstius toch nog zal moeten wachten met het aanvaarden van zijn ambt. Eerst moet hij duidelijk maken dat zijn leer niet ketters is.

Vorstius stemt toe. Hij zal een paar maanden in Gouda gaan wonen. Dat is besloten. Maar als die paar maanden om zijn, volgen er telkens nieuwe. Tot het in 1619 tenslotte zes jaar is, dat hij daar woont. Dan maakt de Dordtse Synode een einde aan deze slepende kwestie.

In zijn plaats en in die van Gomarus worden rond 1612 twee anderen tot hoogleraar benoemd. De ene is een contraremonstrant. Zijn naam is Johannes Polyander. De ander is remonstrant, hij heet Simon Episcopius. Plancius kent hem wel. Hij is een rasechte Amsterdammer. Hij heeft met zijn arminiaanse opvattingen de kerkeraad al veel last bezorgd.

De remonstrantie

In het jaar 1610 gebeurt er meer. Arminius is overleden, maar nu beginnen zijn vrienden en geestverwanten zich steeds meer te roeren. Ze vergaderen op 14 januari 1610 in Gouda. Daar stellen ze een uitvoerige lijst op van zaken die ze veranderd willen zien. Het is een zogenaamde remonstrantie. Ze danken daaraan al spoedig hun bijnaam: ze worden remonstranten genoemd.

Op 10 juli 1610 wordt de tekst aan de overheid voorgelegd. Tot vreugde van de raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Hij is het er geheel mee eens.

Verscheidene zaken worden in de remonstrantie besproken. Allereerst wordt de leer van de gereformeerden belachelijk gemaakt. Verder leren de remonstranten dat Christus voor iedereen is gestorven. Ze verklaren dat God aan een ieder mens genade geeft. Worden dan alle mensen zalig? Dat niet, de ongelovigen worden niet zalig. Waarom niet? Omdat ze de door God geschonken genade tegenstaan. Ze verzetten zich tegen de genade van God en daarom worden ze niet wedergeboren. De gelovigen staan de genade niet tegen en zo worden zij wel zalig. Dit is een vreemde opvatting van de remonstranten. Zij doen het voorkomen of de mens machtig genoeg is om God tegen te staan. Alsof een mens het werk van God kan teniet doen of bevorderen.

De tegenpartij blijft het antwoord niet schuldig. Wat de remonstranten leren, verschilt immers weinig van wat Arminius beleed. Hoe machtig achten de remonstranten zichzelf niet? Protesten rijzen op. Weer reageert Petrus Plancius als één van de eersten. Het behoort tot de werkzaamheden van de deputaten, dat zij opkomen voor de ware leer. Ook dat zij verzoekschriften aan de overheid richten. En de deputaat Plancius is daarin niet nalatig.

Op 10 december 1610 bezoekt hij met een paar predikanten de Staten. Hij is er al meer geweest. Ze worden daar ontvangen door Johan van Oldenbarnevelt, die net een tijd ziek is geweest. Plancius protesteert bij hem tegen de handelingen van een paar remonstranten, die hij bij name noemt.

Tenslotte komt hij toe aan de inhoud van de remonstrantie. De leer die de remonstranten voorstaan, zegt hij, is in strijd met de Heilige Schrift, de Belijdenis en de Catechismus. Dat is natuurlijk weer net tegen het zere been van Oldenbarnevelt. Deze was juist zo tevreden over de remonstrantie. Hij is het dan ook volstrekt niet met de woorden van de Amsterdamse predikant eens.

Het komt tot een woordenwisseling tussen beiden. Noch Oldenbarnevelt, noch Plancius neemt daarbij een blad voor de mond. De ruzie loopt hoog op; er worden zelfs scheldwoorden gebruikt. Wie maakt uit dat de remonstrantie onbijbels is, snauwt Oldenbarnevelt. Nu, is het antwoord van Plancius, laat dat een synode doen. Laat de overheid een sjoiode bij elkaar roepen, en op grond van Gods Woord zullen alle dwalingen aangetoond worden. Dan zal duidelijk zijn in welke opzichten de remonstranten dwalen.

Dit voorstel van Plancius is helemaal niet naar de zin van Oldenbarnevelt. Dat is nu juist het laatste wat hij wil. Hij heeft er een sterk vermoeden van, dat zoiets niet al te best voor de remonstranten zal aflopen.

Als de predikanten vertrokken zijn, denkt de staatsman er nog lang over na. Tenslotte doet hij een slimme vondst. Hij zal net doen of hij het woord synode niet van Plancius gehoord heeft. Hij zal voorstellen een conferentie, een samenspraak tussen de remonstranten en hun tegenstanders te laten houden. Daarbij zullen afgevaardigden van de Staten aanwezig zijn. Maar er kan dan geen beslissing genomen worden. Dan zijn alle verwijten in de richting van de overheid, die te weinig zou doen aan de twisten, tegengesproken.

Het wordt Plancius meegedeeld, dat de Staten het goed vinden dat er een conferentie gehouden zal worden. In totaal moeten er zes remonstranten en zes van hun tegenstanders in 's Gravenhage aanwezig zijn. Plancius mag zelf weten wie hij meeneemt. Het brengt Plancius in een moeilijk pakket. Hij heeft heel goed in de gaten waar Oldenbarnevelt naar toe wil. Zo'n vrijblijvende samenspraak lost niets op en de Staten hebben hun gezicht gered.

Plancius roept daarom een kerkelijke vergadering bijeen en legt het probleem uit. Moeten ze weigeren om te komen? Dat zal de indruk wekken, dat hij en de zijnen niet durven. De vergadering besluit daarom er toch op in te gaan. Zes predikanten worden afgevaardigd. Het is duidelijk dat Plancius en de zijnen het als een kerkelijke aangelegenheid zien. De remonstrantie zal het uitgangspunt van de conferentie zijn.

De contra-remonstrantie

Op 10 maart 1611 komen de twaalf predikanten in 's Gravenhage bijeen. Tot 20 mei handelen ze met elkaar over de verschilpunten. Van de samenspraken is later een dik boek uitgegeven, waarin alles staat. Het zou te ver voeren dit helemaal te behandelen. Dat is ook niet nodig. Wel is het nuttig stil te staan bij het meest bekend gebleven gedeelte van deze vergadering, namelijk het geschrift dat de contraremonstrantie is genoemd. Hieraan danken Plancius en de zijnen overigens hun bijnaam. Zij worden ter onderscheiding van hun tegenstanders contra-remonstranten genoemd. Met de inhoud van deze contra-remonstrantie is Plancius het geheel eens. Het geeft goed weer hoe hij over een aantal zaken denkt.

In de contra-remonstrantie nemen de contra-remonstranten het de remonstranten in de eerste plaats kwalijk, dat ze zich tot de overheid hebben gewend. Waarom hebben de remonstranten het niet op een kerkelijke vergadering gebracht? Waarom geen S3aiode? Ze hebben hun verzoekschrift aan de overheid gegeven. Doen ze dat, om op die manier de andere partij te dwingen hun dwalingen toe te laten? Een belangrijk bezwaar tegen de wijze van werken door de remonstranten.

Maar de contra-remonstranten schrijven ook over hun eigen opvattingen. Zij belijden, dat in Adam het ganse menselijke geslacht gevallen is. En dat die mens, die eerst naar Gods beeld geschapen was, nu zo verdorven is, dat alle mensen in zonden ontvangen en geboren worden, en daardoor van nature kinderen des toorns zijn. Zij liggen dood in de zonden en hebben ook geen kracht om zichzelf tot God te bekeren. Dat kunnen ze net zomin als een dood mens zichzelf uit de dood kan opwekken. Toch verlost God uit enkel goedertierenheid een vast getal van mensen, die Hij naar het welbehagen van Zijn wil uitverkoren heeft om hen door Christus zalig te maken. Anderen gaat Hij in Zijn rechtvaardig oordeel voorbij en laat Hij in hun zonden liggen. God heeft daarbij niet gezien op bepaalde gaven van de gelovigen; het is naar Zijn welbehagen.

Om hen zalig te maken heeft Hij hen Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus geschonken. Die Hij tot in de dood van het kruis heeft overgegeven. Daarom laat God ook Zijn Evangelie prediken en werkt de Heilige Geest uiterlijk door de prediking van het Evangelie. Inwendig werkt Hij door een bijzondere genade krachtig in de harten van de uitverkorenen Gods. Hij verlicht hun verstand, Hij verandert hun wil en vernieuwt die. Hij neemt het stenen hart weg en geeft er een vlezen hart voor in de plaats. Daardoor ontvangen zij niet alleen de macht om zich te kunnen bekeren en te geloven, maar ze bekeren zich ook gewillig en geloven gewillig nadat God het hart heeft veranderd.

Door dezelfde kracht van de Heilige Geest worden de gelovigen ook verder onderhouden en bewaard. De zwakheden van het vlees blijven hen aanhangen zolang ze leven. Soms kunnen ze daardoor zelfs in zware zonden vallen, maar nooit zal de verdorvenheid van het vlees zover gaan, dat de Geest der heiligmaking in hen geheel uitgeblust wordt. Het geloof dat ze eenmaal hebben ontvangen, verliezen ze nimmermeer.

Is dat dan niet voor de gelovigen een reden om maar zorgeloos te gaan leven, zoals de remonstranten beweren? Nee, zegt de contra-remonstrantie, want het is onmogelijk, dat degenen die in Christus door een waar geloof ingeplant zijn, niet zouden voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Door Gods Woord kennen ze hun zwakheid. Ze weten dat alles afliankelijk is van Zijn Heilige Geest. Om die Geest bidden ze. Ze werken hun zaligheid met vrezen en beven, omdat die Geest hen door een krachtige genade daartoe bereid maakt en alzo krachtig staande houdt.

De punten die in de contra-remonstrantie behandeld zijn, zullen nog grote invloed hebben op de besluiten van de Dordtse Synode die in 1618 en 1619 gehouden zal worden. Zij klinken duidelijk door in de zogenaamde Dordtse Leerregels, die samen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus gerekend worden tot de Drie Formulieren van Enigheid. Zo is in dit opzicht Plancius' invloed zonder meer groot geweest. Hij heeft weinig uitgegeven. Maar het geschrift waar hij aan meegewerkt heeft, is van groot belang geweest.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Gedeputeerde in een tijd van crisis (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's