Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer J.v.Z. te A.,

Uw vraag is of ik iets zou willen schrijven over het onderscheid tussen degenen die in het eerste vers van Jesaja 51 worden aangesproken en die in het 7e vers worden aangesproken. In het eerste vers lezen we: "Hoort naar Mij, gij die den Heere zoekt; aanschouwt den rotssteen, waar gijlieden uit gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waar gij uit gegraven zijt". In het 7e vers lezen we: "Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet".

U zult ongetwijfeld een bedoeling hebben met deze vraag, maar die bedoeling hebt u mij niet doen weten. Ik heb dan ook Gods Woord maar te laten spreken. Jesaja's profetie is vervuld van veel dierbare beloften voor Gods Kerk. Bij het opschrift boven dit hoofdstuk zegt onze Statenvertaling: "De Heere troost Zijn volk en vermaant het tot geloof en geduld, vers 1, enz. Belovende hen te verlossen". De troostwoorden die we vinden in Jesaja's profetie gelden de Kerk des Heeren van alle tijden. De Kerk is door alle tijden een strijdende Kerk en vele verdrukkingen hier in dit leven onderworpen. In het eerste vers worden er mensen aangesproken die de gerechtigheid najagen en die de Heere zoeken. Wat dat voor mensen zijn, wordt nader toegelicht. Zij worden immers gewezen op de rotssteen waar zij uitgehouwen zijn en op de holligheid des bornputs waar zij uit gegraven zijn. En het 2e vers laat ons weten dat daar Abraham en Sara mee worden bedoeld. De Heere heeft Abraham geroepen toen hij nog alleen was en hem gezegend en vermenigvuldigd.

God is een God Die wonderen doet. Het scheppingswerk is een wonder van Gods almacht geweest. Hij roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. Maar zo werkt Hij ook in het herscheppend genadewerk. Daarin wordt Abraham tot een voorbeeld gesteld. Matthew Henry zegt zo bij deze tekst: "Het is nuttig, dat zij die met de wedergeboorte bevoorrecht zijn, overdenken wat zij bij hun eerste geboorte waren; en hoe zij in ongerechtigheid ontvangen en in zonden geboren zijn. De overdenking hiervan zou hen met lage gedachten van zichzelf en met hoge denkbeelden wegens Gods genade vervullen". Abraham heeft uit zichzelf naar God niet gevraagd, maar zoals Stefanus in zijn rede zo kernachtig tot uitdrukking heeft gebracht, is de God der heerlijkheid hem verschenen. God wordt gevonden volgens Jes. 65 van hen, die naar Hem niet vraagden en van degenen die naar Hem niet zochten. Dat geldt van al degenen die zalig worden. De opzoekende liefde Gods wordt dan ook zulk een grote zaak voor al degenen die het te beurt mag vallen dat God omziet naar degenen die naar Hem niet omgezien zouden hebben.

We worden echter in de tekst wel in het bijzonder bepaald bij de wonderlijke weg die de Heere met Abraham en Sara heeft gehouden, als Hij ze ging stellen tot een groot volk. Abrahams zaad wordt dan ook aangesproken in de tekst. Maar we hebben dan ook in het bijzonder te denken aan het geestelijk zaad van Abraham. Dat geestelijk zaad van Abraham was te vinden onder het natuurlijk zaad van Abraham, maar is ook nog te vinden onder die vele volken die in het bijzondere Zaad van Abraham, namelijk Christus zouden gezegend worden. En zo hebben de woorden die we thans overdenken ook de kerk van de dag van heden nog veel te zeggen.

Er worden mensen aangesproken die de gerechtigheid najagen en die de Heere zoeken. Zoals Matthew Henry ook opmerkt, zijn dat mensen die begerig zijn om gerechtvaardigd en geheiligd te worden en verlangende zijn naar de wederaanneming in de gunst van God en om met en door Zijn beeld vernieuwd te worden. Abraham wordt daarin ook door de apostel in de Romeinenbrieftot een voorbeeld gesteld. Hij is met al zijn eigen werk door God in de weg der zaligheid er zo schoon buiten gezet. We hebben daar in onze samenspraak tussen Hopende en Uitzien­ de ook al over geschreven. Maar een mens die met zijn eigen werk aan de kant gezet wordt, weet gedurig niet meer hoe het nu verder met hem zal moeten gaan. Wat echter het wonderlijke is, wordt in het voorbeeld van Abraham ons aangewezen. Abraham mocht wel even een verkeerde weg gaan en tot Hagar ingaan, maar die God Die hem geroepen had en hem de belofte had gedaan van hem tot een groot volk te maken, liet hem niet los. God gaat altijd met Zijn eigen werk door.

Daarin wordt Abraham zijn geestelijk zaad van alle tijden in de tekst tot een vertroostend voorbeeld gesteld. "Aanschouwt den rotssteen, waar gijlieden uit gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waar gij uit gegraven zijt", zo roept de Heere het dat volk toe, dat een zelfde weg als Abraham moet gaan. De aartsvaders zijn in de weg der genade de ganse Kerk van alle tijden tot een voorbeeld gesteld. Daarom staat het zo uitvoerig beschreven hoe de Heere met hen gehandeld heeft. God verheerlijkt Zich in het werk van vrije genade. En de genade sluit het werk van de mens uit. Zo komt God aan Zijn eer en de Kerk aan de zaligheid. Maar zo kan het ook recht een wonder zijn, als men zalig wordt. Maar in de weg die tot de verlossing leidt, kan men dat gedurig maar niet bekijken. De Heere laat Zijn volk echter niet ongetroost die weg gaan. De Schrift is vervuld van dierbare beloften voor een oprecht bekommerd volk. In het 3e vers van het hoofdstuk waarin de teksten voorkomen waarover ik nu moet schrijven, lezen we: "Want de Heere zal Sion troosten; Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden en haar wildernis als den hof des Heeren; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs". Dus een woestijn zal als Eden worden en een wildernis als de hof des Heeren.

O dat wonder toch van dat herscheppende genadewerk! De Heere doet geen half werk. Er is een gulden keten der zaligheid. "Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den heelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt". Als men zich in een woestijn of wildernis bevindt, kan men het maar niet bekijken dat de Heere die woestijn en die wildernis zal maken als de hof van Eden. Het loopt toch zo laag af met de ziel in de weg waarin er een uitzien is naar de vervulling van de Goddelijke beloften. Dat zien we ook duidelijk in Abrahams geschiedenis. De Heere had hem beloofd dat Hij hem tot een groot volk zou maken. Die belofte heeft God hem al gedaan, als Hij hem riep uit Ur der Chaldeeën. En als hij in Kanaan kwam, is de Heere hem verschenen en heeft Hij tot hem gezegd: "Aan uw zaad zal Ik dit land geven". En Abraham heeft dat mogen geloven, want hij heeft daar de Heere een altaar gebouwd.

Maar als hij daarna in Eg3rpte kwam vanwege de honger in dat beloofde land, heeft hij tot zijn vrouw gezegd: "Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt schoon van aangezicht. En het zal geschieden als u de Egyptenaars zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden, en u in het leven behouden". Hoe kon dat nu? Abraham kon toch niet gedood worden, als die belofte nog in vervulling moest gaan dat de Heere hem tot een groot volk zou stellen? Hier zien we echter weer hoe een mens aan wie God Zijn belofte heeft geschonken, zich met de belofte niet op de been kan houden, als Gods weg schijnbaar geheel tegen de belofte ingaat. Het ontbreekt onder de godsdienst niet aan mensen die zich altijd met de beloften Gods kunnen helpen en er niet aan schijnen te twijfelen dat God een Waarmaker van Zijn Woord is. Maar dan kent men toch de weg niet die de vader der gelovigen heeft moeten gaan.

Abraham heeft langer op de vervulling van Gods belofte moeten wachten in de geboorte van een kind dan hij heeft kunnen denken. Hij moest zeer oud geworden zijn. Zijn lichaam was van ouderdom als verstorven en hetzelfde gold ook van Sara. Wat zet God de mens er in het werk der zaligheid toch tussenuit! Maar het geloof is ook een wonderlijke zaak. Daar spreekt de apostel van in Romeinen 4 : 19, als hij daar zegt: "En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat airede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was". En dat geloof is niet beschaamd. Dat geloof richt zich op de vrije genade Gods. Aan eigen werk is eigen eer verbonden, maar aan

Gods werk is Gods eer verbonden. Daarom zegt de apostel ook: "En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer. En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend". En dan laat de apostel er ook nog op volgen: "Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is, maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen die geloven in Hem, Die Jezus onzen Heere uit de doden opgewekt heeft. Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking".

Abraham en Sara hebben geweten hoe zij aan dat kind gekomen zijn. Dat kind hadden ze nu op een wonderlijke wijze van God gekregen. De Kerk wordt eerlijk zalig. Als men met zijn eigen werk er tussenuit gezet is en er zelf niets meer aan heeft kunnen doen, dan kan God te meer de eer van Zijn Eigen werk ontvangen. "Dit is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen".

Er worden in Jes. 51 mensen aangesproken die de gerechtigheid najagen en die de Heere zoeken. Voor die mensen is er buiten het recht om geen verlossing. Maar zij jagen de gerechtigheid na. Dat Goddelijke werk gaat onwederstandelijk door. Het recht moet zijn loop hebben. En nu heeft dat recht zijn loop gehad in het werk van de Middelaar. Zo is Abrahams geloof niet beschaamd geworden. Hij heeft geloofd dat God machtig was te doen wat Hij beloofd had. En dat is hem tot rechtvaardigheid gerekend. Maar dat is nu om onzentwil beschreven. Om onzentwil, die geloven in Hem, Die Jezus onzen Heere uit de doden opgewekt heeft. Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. De Middelaar heeft door Zijn lijden en sterven aan het eisend recht moeten voldoen en de Vader heeft Hem gerechtvaardigd in Zijn opstanding en de Kerk in Hem.

Nu gaan we over tot het 7e vers van Jesaja 51. Daar lezen we: "Hoort naar Mij, gij lieden, die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet". Als men waarlijk door recht verlost mag zijn, zal er geen gegronde beschuldiging meer ingebracht kunnen worden. "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het. Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het. Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is. Die ook ter rechterhand Gods is. Die ook voor ons bidt".

Och vriend, ik weet ervan uit mijn leven, dat me de vrijheid in Christus werd betwist door mensen die er zelf een grote bekering op nahielden waar God niet van wist. Maar toen heb ik toch ook met de dichter weleens mogen instemmen:

Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord; Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord; 'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord; Wat sterv'ling zou mij schenden?

Over het 7e vers van Jesaja 51 is er een preek te vinden in de Bijbelse keurstoffen van Hellenbroek. Wat mij opviel, dat is het verband waarop hij dan ook wijst van dat 7e vers met het eerste vers van Jesaja 51. Hij wijst er dan op, dat de Heere in de vorige verzen van het hoofdstuk spreekt over de troost waarin Sion zal mogen delen en ook over de vreugde en blijdschap en dankzegging die er bij Sion zullen worden gevonden, maar dat het 7e vers spreekt over de smaadheid die de Heere ook zal wegnemen. Hij zegt dan zo, dat de blijdschap niet volkomen zou zijn, als de smaadheid niet werd weggenomen. Als u de preek in uw bezit hebt, moet u die maar eens nalezen. Allereerst wijst de schrijver erop wat het zeggen wil, de gerechtigheid te kennen.

En dan wijst hij op de toegerekende gerechtigheid van Christus waar men naar jaagt, naar hongert en dorst, of die ook zichzelf gelovig mag toeëigenen. Maar dan wijst hij ook op wat men een inhangende of ingestorte gerechtigheid noemt, want er wordt ook gesproken over een volk in welks hart Gods wet is. Daarmee wordt dus bedoeld de nieuwe mens die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Van die nieuwe mens wordt in Psalm 15 gezegd, dat hij oprecht wandelt en gerechtigheid werkt.

Als er die oprechtheid bij ons gevonden zal mogen worden, dan zijn we gehaat door al degenen die niet anders dan onoprechtheid in al hun handelingen openbaren. U hebt me doen weten dat wat er van vers 17 tot het einde van het hoofdstuk gezegd wordt, u in het bijzonder aangesproken heeft. Verder laat u me dienaangaande in het onzekere, maar dat hindert niet, want ik heb ook alleen Gods Woord maar te laten spreken. En dan is het de Heere Zelf Die in de tekst zo liefderijk zegt: "Hoort naar Mij". Dat zegt Hij wel tot drie keer toe in het begin van dat hoofdstuk. God weet van al wat Zijn volk in dit leven ook door mensen wordt aangedaan. Hellenbroek spreekt in zijn toepassing de onbekeerde mens aan, die zijn vermaak nog in de dienst der wereld en der zonde heeft. Hij zegt dan dat zulk een mens een allemans vriend is. We hebben echter niet alleen te denken aan onbekeerde mensen die hun vermaak nog in de dienst der wereld en der zonde hebben. Van de godsdienstige mens blijft ons de smaadheid ook niet gespaard, als we in oprechtheid voor Gods aangezicht mogen wandelen. Dat heeft de grote Koning Zelf in het bijzonder moeten ondervinden. Hij was de heiligheid Zelf Hij ging het land door goeddoende en genezende allen die met kwalen en krankheden bezocht waren. Maar als de grootste booswicht werd Hij behandeld door Zijn volk. Een heidense Pilatus moest nog vragen: "Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens? " En het antwoord daarop was: "Indien Deze geen kwaaddoener was, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben". Pilatus heeft na een nauwkeurig onderzoek moeten zeggen: "Ik vind geen schuld in Hem". De heidense Pilatus zou Hem losgelaten hebben, maar de vrome godsdienstige mens eiste Zijn kruisiging.

Denkt ge dat Zijn Kerk een andere weg zal kunnen gaan? Neen, ook hierin zullen we Zijn voetstappen moeten drukken. Ik zal nu even citeren wat Hellenbroek in die genoemde preek woordelijk schrijft. Hij schrijft: "Die de gerechtigheid doet, die kan, die moet geen ander lot verwachten. De blinde wereld zal uw Godsvrucht smaden. Smaden in hun hart. Smaden met hun tong. Smaden met hun daden. Maar wat dan nu?

1. Gij moet u gereed maken om smaadheid te dragen, zo haast als men overgaat tot des Heeren volk, tot de gemeenschap van Jezus Koninkrijk, moet men geen andere staat maken als om de smaadheden van Jezus te dragen, Hebr. 13 : 13.

2. Gij moet zorg dragen, dat gij de wereld geen reden geeft om u te smaden; maar dat gij altijd ten onrechte gesmaad wordt. Op niemands doen wordt zo gelet als op het uwe, niet om het te volgen, maar om erop te vitten en daar men kan te hekelen; derhalve past het u vooral omzichtig te zijn en zelfs de schijn des kwaads te vlieden, 1 Thess. 5 : 22.

3. Wordt gij dan ooit gesmaad om uw Godsvrucht, vreest niet, maar integendeel. Veracht het met een heilige verachting. Het zal maar voor een korte tijd zijn. De Heere Jezus is u al voorgegaan.

Verdraagt het lijdzaam. O, men moet er niet gemelijk, niet morrende, niet verbitterd onder heen gaan, maar met een Christelijke lijdzaamheid het trachten te dragen.

Verheugt u er veeleer onder. O, het is u al een merkteken van des Heeren volk te zijn en het is ook voor des Heeren zaak. Verblijdt u dan met de apostel als gij waardig geacht wordt om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. Hand. 5 : 41.

Houd voor uw smaders nog altijd een goed hart. O, zij zullen voor al die smaad die zij u aandoen eens straf genoeg dragen. Zij zijn meer beklag en medelijden dan toorn waardig. En toont dat dan door al de verachting die gij van hen leidt, hen hartelijk te vergeven door voor uw smaders zelfs te bidden. Dat deed de Heere Jezus aan het kruis: "Zij weten niet wat zij doen". Zij lasteren wat zij niet kennen.

Geeft uw smaadheid de Heere in de hand, waagt het gerustelijk op dat woord: "Hoort naar Mij, vreest niet". Hij verbindt Zich uw smaadheden weg te zullen nemen, geeft het Hem over. Hij zal het maken".

Om dit nu in praktijk te brengen, wat Hellenbroek schrijft, is er wel genade van Boven nodig. Toch ligt het niet anders. Hellenbroek gaat nog verder met te zeggen: "Daar is voor u zulk een stof van roem in. Daar is honing in die leeuw, daar is zoetigheid in die sterke. Gij vindt er de proeve van Gods liefde, het merkteken van uw genade, de beproeving en opscherping van uw deugden, ja, de verzekering van uw zaligheid in".

Wat moet ik hier nu nog meer aan toevoegen? Ik besluit nu mijn brief maar, hopende dat het geschrevene gepast op uw toestand is.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's