Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 11 : 11 en 12

Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld opdat zij vallen zouden'? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken.

En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!

HOPENDE: We zijn nu tot het gedeelte gekomen in het 11e hoofdstuk van de brief van de apostel aan de Romeinen, dat ons in het bijzonder ook wel voor deze tijd veel te denken geeft. En er wordt ook zeer veel gesproken en geschreven over wat de apostel nu in dit laatste gedeelte van dit hoofdstuk als zijn verwachting voor Israël ons laat weten. Eerst heeft hij gesproken over het oordeel dat over Israël was gekomen als gevolg van hun moedwillige verwerping van Christus. De laatste keer heeft dat in het bijzonder onze aandacht gevraagd. God heeft hun (namelijk Israël) gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen, tot op den huldigen dag. En zo is daarin de profetie van David in vervulling gegaan, als hij gezegd heeft: "Hun tafel worde tot een strik en tot een val en tot een aanstoot en tot een vergelding voor hen, dat hun ogen verduisterd worden om niet te zien; en verkrom hun rug allen tijd". Wat dat inhoudt, daar hebben we de laatste keer met elkaar over gesproken. We behoefden die vrome Jood niet buiten onszelf te zoeken. Van wat David heeft geprofeteerd, hebben we wat ingeleefd. Dat was een voorportaal van de hel. Maar daar heeft de Heere onze ogen willen openen voor hetgeen waar de ogen van de Joden tot op heden voor gesloten zijn gebleven. Maar dat is dan ook alleen vrije soevereine genade geweest. En de apostel is bezig om de vrije genadeleer krachtig te verdedigen. En dat deed hem dan ook nog verwachting voor Israël hebben. Daarom is hij in dit hoofdstuk ook begonnen met te zeggen: "Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin". Hij mocht zichzelf tot een voorbeeld stellen van de vrije genade aan hem bewezen. Zou hij dan nu gaan beweren dat er in het geheel geen verwachting voor Israël meer zou zijn? Neen, de apostel ziet de wijze leiding Gods in de verwerping van de Christus, waartoe Israël heeft moeten komen. Daardoor is de weg geopend tot de bekering der heidenen, want God heeft onder alle volken Zijn uitverkorenen. We moeten ook niet uit het oog verliezen, dat de apostel in dit hoofdstuk bezig is met de leer der verkiezing te verheffen. Dat moeten we op de voorgrond ook wel weer vaststellen, opdat we goed ons voor ogen zullen blijven houden dat de apostel met de verwachting die hij voor Israël hebben mocht, niet zo algemeen in zijn opvatting is geweest als velen uit zijn schrijven wel hebben opgemaakt. Als hij in het 26e vers zal gaan zeggen: "En alzo zal geheel Israël zalig worden", dan zegt de kanttekening daarvan: "Dat is, niet enige weinigen. maar een zeer grote menigte, en gelijk als de ganse Joodse natie". En als een stoere Calvinist hoop ik me ook aan de verklaring van Calvijn te houden, al noemen ze me daarom ook wel een h5rpercalvinist. Maar daar hopen we dan ook nog wel op terug te komen, want we volgen nu het 11e hoofdstuk van de brief van de apostel aan de Romeinen op de voet. De apostel zegt nu in de tekst die we voor ons hebben, dat de Joden niet gestruikeld hebben, opdat zij tot een onherstelbare val zouden komen. Ze hebben moeten struikelen, opdat Gods raad zou worden volvoerd en de heidenen ook zouden toegebracht worden.

UITZIENDE: En zo is het dan dat wij nu al zo lange tijd bij elkaar mogen komen, al zijn we van heidense afkomst, want de Heere heeft uit vrije genade naar Zijn eeuwig welbehagen naar ons willen omzien. De apostel spreekt over de zaligheid. O, die zaligheid houdt wat in! Hij zegt dat door hun val de zaligheid de heidenen is geworden. Die zaligheid bevat al de heilgoederen in tijd en eeuwigheid. Vriend, er is over die zaligheid nog wel wat te zeggen, want nu ik zo met u aan het spreken ben, heb ik juist iets van die zaligheid aan mijn ziel mogen smaken. Och vriend, we komen al vele jaren bij elkaar en we hebben al heel wat gesprekken over verschillende Bijbelboeken gevoerd, maar daar komt ook een einde aan. En ik heb mogen geloven dat dat einde niet ver meer van me vandaan is. De Heere is me voorgekomen met de woorden uit het 6e vers van Psalm 68:

U is een beter lot bereid. Uw heilzon is aan 't dagen.

En ik ben daarmee teruggebracht naar wat ik meer dan zestig jaar geleden na een dodelijkst tijdsgewricht heb mogen geloven, namelijk dat ik eeuwig zingen zal van Gods goedertierenheid. En het is ook nog niet zo lang geleden dat de Heere tot mijn ziel gesproken heeft: "Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen". Ik heb er wat van mogen zien wat dat loon zal zijn. Een onuitsprekelijke zaligheid. Het oog heeft het niet gezien en het oor heeft het niet gehoord, wat God bereid heeft dien die Hem liefhebben. Maar de voorsmaken van die zaligheid zijn me niet onbekend gebleven. Het is een zaligheid die in de gemeenschap en de verheerlijking van een drieënig God te vinden is. Die zaligheid is me niet onbekend gebleven. Wat ik nu zeg, wil ik nu even kwijt, want het kon toch wel zijn dat we de gehele brief van de apostel aan de Romeinen niet meer met elkaar kunnen bespreken. Ons wegje gaat opkorten. En mijn ziel is zeer verlangend naar die eeuwige zaligheid en dus ook naar het einde van mijn pelgrimsreis gemaakt.

HOPENDE: U weet dat mijn naam Hopende is. Ik ben in hope zalig. Verder kan ik het niet brengen. En hoop zal in de doodsjordaan het hoofd ook nog boven water moeten houden. Maar ik geloof toch ook dat ik wedergeboren ben tot een levende hoop. Ik ben ook tot jaloersheid verwekt geworden, zoals de apostel daar nu in de tekst over spreekt. U hebt opgemerkt dat u van heidense afkomst ben. Een geleerd persoon uit mijn geslacht heeft uit de geschiedenis kunnen nagaan dat de eersten van ons geslacht onder de prediking van Paulus op zijn vierde zendingsreis tot bekering zijn gekomen. Paulus was toen in Rome gevangen, maar kreeg nog even de vrijheid om een reis te maken. In Italië heeft hij toen het Woord nog ver-

(vervolg op blz. 76)

(Vervolg Hopende en Uitziende)

kondigd en ook in Spanje. Maar in Italië zijn onze eerste geslachtsgenoten volgens de berekening van die geleerde man, onder zijn prediking tot bekering gekomen. Daartoe hebben dus de Joden de Christus moeten verwerpen. De heidenen moesten tot jaloersheid worden verwekt. Als ik dit nu zeg, dan zeg ik dit niet uit zelfv^erheffing, maar omdat het me op het ogenblik zo'n wonder is, dat ik geloven mag dat ik ook een gekende des Heeren mag zijn uit het geslacht waar de Heere in Paulus' tijd Zijn bemoeienissen al mee heeft willen maken. Het woord jaloersheid geeft ons veel te overdenken. Als de Heere een mens bekeert, dan maakt Hij zulk een mens jaloers. Men wordt jaloers op het ware volk van God, omdat men ziet hoe gelukkig dat volk mag zijn. Men ziet zichzelf daarbuiten staan. Maar nu wijst de apostel hier in de tekst op de jaloersheid die er bij de Joden zou komen door de bekering der heidenen. En dat heeft ons ook heel wat te zeggen. We moeten denken aan een man die jaloers is omdat zijn vrouw trouweloos is. Die jaloersheid is een grimmigheid des mans, en in den dag der wraak zal hij niet verschonen". Maar nu wil God die vrouw die trouweloos geweest is, tot inkeer doen komen en tot jaloersheid verwekken. En zo zegt Hij ook door de mond van de profeet Jeremia: "Men zegt: Zo een man zijn huisvrouw verlaat, en zij gaat van hem en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve land niet grotelijks ontheiligd worden? Gij nu hebt met vele boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de Heere". Och vriend, wat geeft het woord van de apostel in betrekking tot de bekering der Joden ons dan toch veel te overdenken. Ik ben ook zo'n trouweloos mens, maar de Heere komt altijd maar weer terug op Zijn Eigen werk. Het wonder van het zalig worden wordt daarom ook steeds groter. De apostel zegt verder ook nog: "En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!" Dit zal hij nu verder in dit hoofdstuk gaan verklaren. We komen daar op het ogenblik nog niet aan toe, maar de volgende verzen zullen de betekenis ervan nog wel duidelijker voor ons maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1996

De Wachter Sions | 8 Pagina's