Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N,

Zoals dat bij zovele andere vragenstellers het geval is, weet ik nu ook weer niet aan wie ik zit te schrijven. Toch hebt u me wel in een uitvoerig schrijven een overzicht over uw gehele levensloop gegeven. En ik meen daaruit te moeten aannemen dat uw vraag daarmee verband houdt. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over de zegen van Mozes over de stam van Gad, als hij heeft gezegd: "Gezegend zij, Die Gad ruimte maakt".

Ik zie me dus weer voor niet zo'n geheel gemakkeUjke opgave geplaatst. Er is natuurlijk ook wel weer onderzoek voor mij aan verbonden om een juiste toelichting op die woorden te geven. Al ga ik wel niet meer preken zoals weleer, met het stellen van de vragen voor deze rubriek, wordt me toch wel weer wat studiewerk gegeven. Toch ontbreekt me de lust daartoe niet en ook altijd heb ik mogen ervaren dat het graven in de goudmijn van Gods Woord betekenisvolle en dierbare zaken onder het oog doet komen die niet alleen de uitwendige, maar ook de geestelijke kennis soms doen verrijken en zo ook de ziel tot troost en bemoediging kunnen doen zijn. Ik moet dan ook beginnen met erop te wijzen dat wat van de stam van Gad beschreven staat, de Kerk van alle eeuwen, dus ook van deze tijd nog wel heel wat te zeggen heeft.

We kunnen uit de geschiedenis weten, dat Gad de zoon van Lea's dienstmaagd was. Jakob heeft eigenlijk wel vier vrouwen gehad. De gevolgen van deze afwijking van de oorspronkelijke scheppingsordinantie Gods zijn voor Jakob ook niet uitgebleven. Maar de Heere heeft toch ook weer doen zien hoe Hij door de zonden heen Zich altijd een weg heeft willen banen tot de volvoering van Zijn eeuwige raad en dat tot de zaligheid van Zijn Kerk. Jakob heeft wel de gevolgen van zijn verkeerde handeling moeten ondervinden. Lea werd hem in de plaats van Rachel tot vrouw gegeven, zoals u weet. Toch heeft hij ook Rachel tot vrouw gekregen. Maar de Heere heeft bij Lea de baarmoeder geopend, terwijl Rachel onvruchtbaar bleef Als Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde ze haar zuster en zeide tot Jakob: "Geef mij kinderen, of indien niet, zo ben ik dood". Jakobs toorn ontstak toen tegen Rachel en hij heeft tot haar gezegd: "Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd heeft? " Jakob is toen tot Rachels dienstmaagd Bilha ingegaan en die heeft hem Dan en Naftali gebaard. En als Lea ophield met baren, heeft zij toen ook haar dienstmaagd genomen. En Zilpa, haar dienstmaagd baarde Jakob een zoon, die door Lea Gad genoemd werd. Ze heeft gezegd: "Er komt een hoop". Het woord hoop moeten we niet geheel verkeerd opvatten, want zoals de kanttekening ons doet weten, wil dat woord zeggen dat zij een hoop of een groot volk of een bende uit dat kind zag voortkomen. Maar vanzelf ligt daar ook wel de betekenis van een hoop of verwachting in. Jakob heeft stervende in zijn zegen over Gad gezegd: "Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen, maar hij zal haar aanvallen in het einde". Die zegen bevatte een profetie. Een profetie die we ook herhaald zien in de zegen van Mozes over Gad, als hij gezegd heeft: "Gezegend zij, Die Gad ruimte maakt; hij woont als een oude leeuw en verscheurt den arm, ja ook den schedel".

Uit uw schrijven is mij gebleken, dat u wel een verkeerde gevolgtrekking hebt gemaakt uit wat we van de stam van Gad beschreven kunnen vinden. We lezen in Numeri 32, dat Gad begeerd heeft dat hem zijn erfdeel zou worden gegeven aan de Oostzijde van de Jordaan. De koningen Og van Basan en Sihon der Amorieten waren reeds door Israël ten onder gebracht en hun land in een erfelijke bezitting genomen. En nu lezen we dat de kinderen van Gad en van Ruben veel vee hadden. De kinderen van Gad gingen voorop in het verzoek aan Mozes om dat veroverde land dat zeer geschikt was voor hun vee, tot een erfelijke bezitting te mogen ontvangen. Mozes heeft toen tot hen gezegd: "Zullen uw broeders ten strijde gaan en gijlieden zult hier blijven? " Ze hebben echter Mozes doen weten, dat zij straks toch ook met hun broeders mee ten strijde zouden trekken, als men Kanaan in een erfelijke bezitting zou moeten gaan nemen. Ze zouden dus de andere kinderen Israels niet alleen laten strijden bij het in bezit nemen van het land Kanaan. En als zij die belofte gedaan hebben, mochten Ruben en Gad en de halve stam van Manasse zich in het bezit stellen van het reeds veroverde land.

Dus beste vriend, het is niet zo geweest, zoals u in uw schrijven uw mening daarover me reeds te kennen hebt gegeven, dat de kinderen van Gad zich als rustzoekende mensen hebben gedragen. Zeker, een mens is een rustzoekend schepsel en zou zonder strijd het hemels Kanaan wel willen beërven. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over de woorden van Mozes in zijn zegen over de stam van Gad, als hij heeft gezegd: "Gezegend zij, Die Gad ruimte maakt". Deze woorden van Mozes zijn in de stam van Gad gedurig in vervulling gegaan. God heeft Gad ruimte gemaakt. De Heere gaf aan Gad dus het begeerde land tot een erfdeel. Maar Gad zou zich daar toch steeds van vele vijanden omringd zien. Van Moabieten en Ammonieten zou de stam van Gad steeds omringd zijn. Die vijanden zouden de stam van Gad ook nog onderdrukken. Dat heeft Jakob ook voorzegd, want volgens zijn profetie zou een bende hem aanvallen. Maar Jakob heeft er ook nog bij gezegd: "maar hij zal haar aanvallen in het einde". Saul en David hebben de Moabieten en de Ammonieten ten onder gebracht. Maar zoals 1 Kronieken 5 ons laat weten, heeft de stam van Gad ook de strijd nog gevoerd tegen de Hagarenen. En de Hagarenen werden in hun hand gegeven, omdat zij tot God riepen in de krijg en Hij Zich van hen liet verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden.

Dus zo worden er van de stam van Gad ook goede dingen vermeld. De Hagarenen waren de nakomelingen van Ismaël, zoals we wel begrijpen. Zo zien we in de stam van Gad dus ook weer een beeld van de ware Kerk. De ware Kerk behoort tot het geestelijke zaad van Abraham. Van die kerk geldt het, dat men kinderen der belofte mag zijn zoals Izak was. Maar dat geestelijke zaad van Abraham krijgt altijd de Hagarenen tegen zich. Van die godsdienst uit de tent van Hagar krijgt men de meeste last.

Maar gezegend zij. Die Gad ruimte maakt. De genade zal toch altijd, niet alleen over de zonden, maar ook over al het eigen werk van de mens zegevieren. Ook wordt er nog een goed getuigenis van de Gadieten gegeven uit de tijd van Davids vervolging door Saul. Ze kwamen tot David in de vesting in de woestijn, kloeke helden, krijgslieden ten oorlog uitgerust met rondas en schild; en hun aangezichten waren aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeën op de bergen in snelheid".

Dus ze kozen de zijde van David en zullen ongetwijfeld in David de door God verkoren koning hebben mogen zien en ze zullen door David heen wellicht hebben mogen zien op de meerdere David.

Maar verder moet ik nu nog op iets opmerkzaam maken. In de tijd der Richteren is het Jefta geweest, die zijn volk heeft mogen bevrijden van de vreemde overheersing, als het volk werd aangevallen door de benden der Ammonieten. Over die Jefta is er ook nog wel wat te vermelden. Hij was een strijdbaar held, maar een hoerenkind. Hij was dus niet uit een wettig huwelijk geboren. Daarom was hij ook door zijn broeders uitgestoten. Maar deze uitgestotene was een verkorene des Heeren. Hebreeën 11 verzwijgt zijn naam niet onder de opsomming van de geloofshelden. Hij mocht een voorbeeld van Christus zijn, Die de Steen is, door de bouwlieden verworpen, maar door God gesteld tot een Hoofd des hoeks. Achter Jefta's vernedering lag zijn verhoging. De oudsten van Gilead hebben Jefta opgehaald uit het land Tob. Jefta heeft tot hen gezegd: "Hebt gij mij niet gehaat en mij uit mijns vaders huis verstoten? Waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, terwijl gij in benauwdheid zijt? " Ze hebben hem echter beloofd, dat als hij met hen ten strijde zou trekken tegen de kinderen Ammons en hen zou overweldigen, dat hij hen tot een hoofd zou zijn. Maar wat Jefta deed, deed hij in de erkenning van de God Israels, want hij heeft gezegd: "Zo gijlieden mij wederhaalt om te strijden tegen de kinderen

Ammons, en de Heere hen voor mijn aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn? " Hij heeft de strijd dan ook in het geloof gevoerd en wordt daarona onder de geloofshelden gerekend. Dat geloof is een overwinnend geloof en zo dus ook een geloof dat niet beschaamt. De kinderen Ammons zijn door Jefta ten onder gebracht. De koning van de kinderen Ammons heeft door zijn boden Jefta doen weten, dat de stam van Gad na de verlossing uit Egj^te zijn land genomen had en dat men hem dat nu weder moest geven met vrede.

Jefta heeft toen getoond dat hij zijn geschiedenis wel goed wist. Kende men in deze tijd ook de geschiedenis van ons land maar wat beter. De geschiedenis van ons vaderland heeft onze opgroeiende jeugd over het algemeen zo weinig meer te zeggen. Maar Jefta wist nog wel wat God in verleden tijden gedaan had. En als antwoord op uw vraag, geachte heer N.N., is dit ook wel een voornaam punt uit de geschiedenis van de stam van Gad, als we Jefta horen zeggen door middel van zijn boden tot de koning der Ammonieten: "Zo heeft nu de Heere, de God Israels, de Amorieten voor het aangezicht van Zijn volk Israël uit de bezitting verdreven; en zoudt gij hunlieder erfgenaam zijn? Zoudt gij niet dengene erven, dien de god Kamos voor u uit de bezitting verdreef? Alzo zullen wij al dengene erven, dien de Heere onze God, voor ons aangezicht uit de bezitting verdrijft".

Och, als ik nu bezig ben om over Jefta te schrijven, dan zou ik daar wel graag over door willen gaan. Die geschiedenis van Jefta heeft ons toch zoveel te zeggen. We kunnen weten van de gelofte die Jefta de Heere gedaan heeft. Als de Heere de kinderen Ammons in zijn hand zou geven, zo zou het uitgaande, dat uit de deur van zijn huis hem tegemoet zou uitgaan, des Heeren zijn, en hij zou het offeren ten brandoffer. Maar wat gebeurde er? Als hij terugkeerde van de strijd, ging zijn dochter uit hem tegemoet met trommels en reien. Ze was zijn enig kind. Hij had anders geen zoon of dochter. Als zij dan ook hem op deze wijze tegemoet ging, verscheurde hij zijn klederen en zeide: "Ach, mijn dochter, gij hebt mij ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen die mij beroeren; want ik heb mijn mond opengedaan tot den Heere en ik zal niet kunnen teruggaan". En hoe treffend is het antwoord geweest, dat Jefta's dochter toen aan haar vader gaf Zij zeide tot hem: "Mijn vader, hebt gij uw mond opengedaan tot den Heere, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de Heere volkomen wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons".

Heeft hij ze nu tot een brandoffer geofferd? Nee, op een andere wijze heeft hij ze geofferd. Er zijn hierover ook nogal verschillende meningen. Maar ik geloof dat Jefta wel begrepen heeft, dat zijn dochter uit zijn huis hem tegemoet zou komen. En hij heeft haar niet kunnen en mogen doden. Hij heeft zijn gelofte aan haar volbracht, op zulk een wijze, dat zij maagd moest blijven. En ze was zijn enig kind. Jefta was door zijn broeders verstoten, daar hij een hoerekind was. Hij zou in zijns vaders huis niet mogen erven. Maar dit zou nu anders worden, als hij de overwinning zou behalen op de kinderen Ammons. Hij zou ze nu tot een hoofd zijn. Dus hij zou nu wel in de erfenis delen.

Maar nu moest zijn dochter maagd blijven. Ze was zijn enig kind. Dus dit betekende dat er dan toch geen erfenis voor zijn geslacht zou zijn. Jefta mocht echter zijn erfenis prijsgeven. Zijn geslacht zette zich niet voort. Maar Jefta mocht aan God genoeg hebben en in het onvoorwaardelijk prijsgeven van alles buiten God, mocht hij in God al zijn heil en zijn zaligheid vinden.

"Gezegend zij. Die Gad ruimte maakt". Hoe heeft Jefta dat mogen ondervinden. En ongetwijfeld zijn dochter ook. Och, we zien in Jefta's dochter ook weer zo'n treffende heenwijzing naar de Middelaar. Jefta's dochter was een reine maagd. De Middelaar is ook het onbevlekte en het onbestraffelijke Lam. Jefta's dochter onderwierp zich gewillig aan de gelofte van haar vader. En die dierbare Middelaar heeft Zich ook in alles de wil Zijns Vaders onderworpen. God de Vader gaf ook alles wat Hij had, om de Kerk in Christus alles te geven. Zo heeft God Zichzelf en daarmee de eeuwige zaligheid aan Zijn Kerk willen geven.

Deze erfenis is nu ook het deel van Jefta geworden. Dat was veel meer dan al de goederen van de wereld. Jefta mocht voor God alles overkrijgen. Ook zijn kind. Vleselijke banden vallen weg, als men aan de zijde Gods mag vallen. Er zou anders geen zaligheid straks voor de Kerk zijn. Maar daar wordt hier in dit leven dan ook wat van gekend. En daar heeft ongetwijfeld Jefta's dochter ook wat van gekend. Ze heeft wel haar maagdom beweend. O, dat prijsgeven van alles wat van dit leven is voor deze erfenis, is voor het vlees wel een pijnlijke zaak. Maar dat is nu toch de weg die tot de eeuwige erfenis leidt.

En och, nu is er over die geschiedenis van Jefta nog wel wat te zeggen. Jefta heeft nog een strijd moeten voeren. En dat nog wel liefst tegen zijn eigen volk. De mannen van Efraïm werden tegen hem bijeengeroepen, want het was hun eer te na gekomen, dat hij zonder hen ten strijde was getrokken. En er was toch geen reden toe om daarover met Jefta te twisten, want we lezen dat Jefta heeft gezegd: "Ik en mijn volk waren zeer twistig met de kinderen Ammons; en ik heb ulieden geroepen, maar gij hebt mij uit hun hand niet verlost". Maar Jefta heeft nu alle mannen van Gilead vergaderd en met Efraïm gestreden. De Efraïmieten hadden de belangen van Israël niet gezocht in tijd van nood. En nu wilden ze wel delen in de buit, maar ze hadden zich voor de strijd niet over gehad. Deze Efraïmieten zijn nog niet dood. Als de Waarheid op spel staat, dan kunnen ze die er wel aan wagen, als zij zelf maar buiten schot kunnen blijven. Maar als de overwinning aan de zijde van de Waarheid is, dan willen ze ook de naam nog wel hebben, dat ze er zo voor gestreden hebben. Maar bij Jefta was het anders. Die had zijn ziel in zijn hand gesteld. Hij had zijn leven in de waagschaal gesteld en zijn positie niet ontzien, maar in de strijd zich geheel voor de zaak van God overgekregen, om alzo Israels welzijn te zoeken. En zo was de Geest des Heeren over hem gekomen. Daar is het zuivere Godswerk aan te kennen, dat het de mens onvoorwaardelijk zich voor God doet overkrijgen, als men niet kan zien dat zijn behoudenis met Gods eer gepaard zal kunnen gaan. Het zal moeten blijken in ons leven, of deze wortel der zaak bij ons te vinden is. Hierin zal Schibbóleth van het Sibbóleth onderscheiden zijn. Het is het kenmerkende van het nabijkomende werk, dat men zonder strijd de hemel wel denkt te kunnen beërven en in de zaligheid te delen. Zonder zich dus ook ooit voor de hel over te hebben gekregen. Maar dat zal nu ook straks als men voor een gesloten hemelpoort zal staan, de vijandschap doen ontbranden. Maar een uitgestotene en een buitenstaander net als Jefta, zal de zaligheid om niet verkrijgen, omdat God Zich tot zijn zaligheid in Zijn Eigen werk verheerlijken zal. Zo lag voor Jefta in het verlies de winst. Als Jefta zich geheel voor God overkreeg, kreeg hij er God voor in de plaats. De Efraïmieten willen zonder verlies in de winst delen, maar er vielen er van hen bij de veren der Jordaan twee en veertig duizend. Allemaal mensen die geen Schibbóleth konden zeggen. Er kan voor het oog zo'n klein onderscheid zijn, maar in werkelijkheid is er toch een eeuwig onderscheid. Het zal er maar op aankomen of we net als Jefta alles voor God over mogen krijgen en alles in God terug mogen vinden. Jefta heeft dus ook zijn erfenis prijs mogen geven. En zijn dochter mocht door genade ook Schibbóleth zeggen. Ze heeft geen man bekend. De dochteren Israels gingen van jaar tot jaar heen om met Jefta's dochter te spreken. Dat is toch wel aangenaam voor Jefta's dochter geweest. Toen heeft ze toch weleens mogen geloven: Ik loof eerlang U in een grote schaar. "Gezegend zij. Die Gad ruimte maakt". Als Jakob Dan aange­

sproken had, had hij niet zoveel goeds voor Dan te zeggen. Hij zou een adderslang nevens het pad zijn. En dan ineens tussen al zijn zegeningen door heeft Jakob uitgeroepen: "Op Uwe zaligheid wacht ik HEERE". Van Dan lezen we niet veel goeds in het boek der Richteren. Maar toch was ook Simson nog uit de stam van Dan. Maar onder de honderd vier en veertig duizend van de verzegelden uit het geslacht Israels wordt Dan niet genoemd, al had God er ook Zijn uitverkorenen onder. Maar uit het geslacht van Gad waren er wel twaalf duizend verzegeld. Dus Gad wordt wel genoemd, al moet ook van Gad gezegd worden, dat hij zich achter Jerobeam geschaard heeft en van de stam van Juda is afgeweken. Maar gezegend zij. Die Gad ruimte maakt. God wordt in Zijn Eigen werk verheerlijkt. Die zalig worden, worden alleen zalig naar het eeuwige vrije welbehagen.

Vriend, ik breek af Ik hoop dat u zo ook tot de stam van Gad

zult mogen behoren.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's