Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

U hebt me in 1991 ergens een preek horen doen over de bloedvloeiende vrouw. Nu is het uw vraag of ik daar nog eens iets over zou willen schrijven. Zoals u me deed weten, gelooft u dat u toen hebt horen verkondigen op de preekstoel wat er in de binnenkamer is geschied. U schrijft er bij: "Als ik me niet bedrieg". Nu vraagt u me echter of ik nog eens wat meer zou willen ingaan op het laatste gedeelte van de preek, als ik erop heb gewezen wat het ons te zeggen heeft, dat Christus rondom zag, om haar te zien, die de zoom van Zijn kleed had aangeraakt. Dit is u wel altijd bijgebleven, maar u begreep toen nog niet wat u dat te zeggen had. Daar was toen bij u geen plaats voor. U hebt me geschreven hoe het toen bij u mocht zijn, maar me ook doen weten dat het nu zo anders bij u is geworden. En nu gaat u terugdenken aan wat u toen beluisterd hebt. Vandaar uw vraag of ik daar nog eens op terug zou willen komen in een antwoord per brief.

Met het beantwoorden van uw vraag, zal ik proberen om gelijk ook andere vragen te beantwoorden, daar die vragen op hetzelfde neerkomen als wat u mij gevraagd hebt. Ik krijg dus meer van zulke briefjes als ik van u gekregen heb. U hebt mij uw naam doen weten, hoewel u liever niet zag dat uw naam in deze beantwoording afgekort vermeld werd. Andere vragenstellers laten mij geheel niet weten wie ze zijn. Maar ik heb uit het schrijven begrepen dat de zielstoestand met de uwe overeenkomt. Misschien maken jullie dan middels dit antwoord per brief nog eens een keer kennis met elkaar.

Het zal dan wellicht toch ook nog goed zijn, dat ik niet alleen op het laatste gedeelte van die preek in dit schrijven terugkom, maar even een korte toelichting geef van geheel de geschiedenis, zoals we die in Markus 5 vermeld vinden. Ik zal die preek toch zelf ook wel niet meer kunnen doen, waarom het dan ook goed kan zijn voor al de lezers als ik kort even de inhoud weergeef van geheel de preek. De Heere mocht het me geven om daar nog weer een weinig in te mogen komen, want ik meen me nog wel te herinneren dat ik op de preekstoel mijn woord toen wel kwijt gekund heb. De zalving en inleiding van Gods Geest blijft altijd maar weer zo onmisbaar, niet alleen in het spreken, maar ook in het schrijven.

In het land der Gadarenen had Christus een van de duivel bezetene verlost. De duivelen hebben toen op hun verzoek in de zwijnen mogen varen. Maar de Gadarenen hebben Christus toen gevraagd of Hij uit hun landpale maar wilde vertrekken. Er was voor de Heere Jezus echter altijd wel werk. We horen Hem zeggen in Joh. 9: "Ik moet werken de werken Desgenen Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld". Hij is dan ook weer overgevaren naar de andere zijde der zee. En daar vergaderde zich een grote schare bij Hem. Er waren daar echter ook weer bijzondere noden. Het dochtertje van Jaïrus lag op sterven. De Heere Jezus is met Jaïrus meegegaan. En onderweg was er een vrouw die door de Hem verdringende schare tot Hem is gekomen en Zijn kleed heeft aangeraakt.

"En een zekere vrouw", zo lezen we, "die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had. En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste had gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was". Dat is ook weer een treffende aanwijzing in de Evangeliën, want Jezus heeft vele wonderen verricht, maar al Zijn wonderen zijn ons niet vermeld. Die wonderen die ons iets bijzonders hebben te zeggen, zijn ons echter niet verzwegen. Die vrouw had een lichamelijke kwaal, maar een kwaal die ons wel heel duidelijk wijst op een kwaal der ziel. We mogen ook geloven dat de Heere die kwaal ten goede voor haar ziel heeft willen gebruiken. Het was een ernstige kwaal waarmee die vrouw bezocht was. Haar krachten raakten erdoor uitgeput, daar het leven zomaar als bij druppels wegvloeide. Om deze kwaal was die vrouw ook naar de ceremoniële wetten onrein. We lezen immers in Leviticus 15 : 25: "Wanneer ook een vrouw vele dagen buiten den tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinigheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn". En volgens Numeri 5 moest ze evenals de melaatsen buiten het leger worden gesloten. Dit moeten we in onze gedachten in betrekking tot die bloedvloeiende vrouw en de vraag die u me hebt gesteld, goed vasthouden. Al twaalf jaren was die vrouw met die kwaal bezocht. Ze heeft wel niet anders kunnen denken dan dat de dood daar uiteindelijk aan verbonden zou zijn. Die vrouw heeft dat in ieder geval ook wel geloofd. Er zijn mensen die van de verschrikkelijkste kwalen nog niet behoeven te sterven. Deze vrouw was bij vele medicijnmeesters geweest. De meesten zullen haar wellicht wel hoop op herstel hebben gegeven, terwijl er geen herstel was. Al heeft men de kanker, dan behoeft men volgens vele medicijnmeesters zich nog niet ongerust te maken. En er kunnen ook wel bepaalde gevallen zijn, waarin de dood er nog niet direkt aan verbonden is. Maar verder wordt er niet voor niets gesproken over een ongeneeslijke kwaal. De mens van nature stelt echter de dood liefst zover mogelijk op de achtergrond. Maar afgezien van de kanker of de kwaal van die vrouw, zullen we eens moeten gaan geloven dat we moeten sterven. Als God komt in ons leven, dan moeten we van kiespijn soms al sterven. Die vrouw in de voor ons zo bekende geschiedenis heeft moeten geloven dat het sterven voor haar zou worden. Als het zo wordt als bij die vrouw, dan helpen er geen dooddoeners meer aan. Dan kan men met een oppervlakkig evangelie een mens nog beroerder maken dan dat men zich al gevoelt. Het staat er zo opmerkelijk in de geschiedenis, dat de kwaal van die vrouw onder al die medicijnmeesters alleen maar erger geworden was. Ze had zelfs veel geleden van vele medicijnmeesters. Dat heeft ons toch ook wel veel te zeggen.

Dat heeft ons in het bijzonder voor deze tijd ook wel veel te zeggen. Velen vinden troost bij de medicijnmeesters die er onder de godsdienst zijn. Die medicijnmeesters hebben veel zegen op hun arbeid. Er worden er heel wat uit hun zielenood verlost. Maar zo'n vrouw als de bloedvloeiende vrouw kan bij die medicijnmeesters geen genezing van de kwaal vinden. Als het zo is als die medicijnmeesters zeggen, dan weet zo'n vrouw helemaal geen raad. Dus zo'n vrouw is met dat ruime evangelie niet geholpen. De kwaal wordt er alleen maar erger mee. Onder een opgedrongen geloof krijgt zo'n vrouw het helemaal benauwd. De kwaal woekert door en sleept het lichaam naar het graf en de ziel naar het eeuwige verderf Dat is de werkelijkheid. En de zuivere prediking is er altijd op gericht, dat men werkelijk gaat geloven dat men zo ellendig is als in die prediking wordt voorgesteld.

Men moet zijn kwaal goed leren kennen, om ook te kunnen weten wat het enige middel ter genezing is. De geschiedenis laat ons ook zien, dat die vrouw zomaar niet dadelijk tot de Heere Jezus is gekomen. Ze had die kwaal al twaalf jaren. En ze had al het hare aan de medicijnmeesters ten koste gelegd. Ze had dus ook geen geld meer om er zich nog mee naar andere medicijnmeesters te begeven. Moet het daar nu met de mens heen? Ja, daar moet het heen, dat we zullen weten dat we een kwaal omdragen die met een beetje godsdienst niet weg te nemen is. Dan helpt het niet of men een beetje vroom of gewichtig gaat doen. Men is met een doodskwaal aangetast. De kwaal van die vrouw wijst ons op de kwaal die we allen omdragen. De zonde heeft ons gebracht onder een hemelhoge schuld. De straf op de zonde is een eeuwige straf. God is een heilig God Die met de minste zonde geen gemeenschap kan hebben. Hij is er ook door in Zijn hoog gezag onteerd. Zo toornt Hij dan ook schrikkelijk tegen de aangeboren en de werkelijke zonde. Hij straft die tijdelijk en eeuwig. Er valt bij Hem door ons ook niets goed te maken. Met alle eigen wettisch werk wordt de kwaal alleen maar erger. Zo gaat het

onherroepelijk op de eeuwige dood aan. Dan wordt het een verloren zaak voor zulk een mens.

We lezen van die vrouw: "Deze van Jezus horende". U hebt me geschreven, dat het daar ook eens met u gekomen is. En uit de aard der liefde wil ik dat graag van u overnemen. En ook in andere briefes heeft men mij hetzelfde doen weten als wat u me geschreven hebt. Er is me dan niet zozeer een concrete vraag gesteld, maar ik ben er toch ook nog wel weer mee verblijd als men het hart zo voor me bloot wil leggen. En het schijnt dan wel alsof men zich ook nog wendt tot een medicijnmeester buiten de enige en de grote Medicijnmeester om. Maar ik hoop dat de Heere me ervoor bewaart om medicijnen te geven die u van de grote Medicijnmeester terughouden. En uit het schrijven dat ik ontving, heb ik ook wel begrepen, dat het al wel zover gekomen is dat buiten de Persoon des Middelaars alles de ziel als ongenoegzaam is ontvallen. Het recht Gods eist een volkomen voldoening voor de schuld. Geen betaalpenningen buiten het allesreinigende bloed kunnen voor God gelden. Echter moet de mens dat bevindelijk goed aan de weet komen. Dan kent men geen Jezus en dan ziet men geen Jezus. Dan heeft men misschien het ook al vele jaren bij allerlei medicijnmeesters gezocht. De Heere is er vrij in hoe lang Hij een mens in zo'n weg laat voorttobben. Maar uiteindelijk brengt Hij al Zijn volk op hetzelfde plekje. Dan ziet men zich geheel verloren. De kwaal is erger geworden en het wordt sterven en God ontmoeten. God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. Zo moet men als een verloren mens God in de handen vallen. En het is toch iets wonderlijks, dat men God in Zijn volmaaktheden zo krijgt te beminnen, dat men van Zijn recht niets afgedaan wil hebben. Zo leert men het oordeel Gods als rechtvaardig overnemen. Maar zo ziet men dan toch ook niet anders dan de dood voor ogen. En toch kan de ziel hier God niet loslaten. Neen, want hier moet wat gebeuren. Daarom laat God ook die ziel niet los. Hij wil de weg der verlossing in Zijn Zoon aan de ziel openbaren.

"Deze van Jezus horende", zo lezen we van die vrouw. Dat is een Goddelijk werk. Och, als ik daarover schrijf, dan gevoel ik altijd dat het voor mij ook het liefste en het aangenaamste werk is om dat Goddelijk werk aan anderen voor te stellen. Daarom heb ik er ook nooit behoefte aan gehad om de zielen op te houden met allerlei middeltjes en pleistertjes buiten de enige Heelmeester om. Maar dan kan men ook geen andere weg aanwijzen dan waarover ik nu zoeven schreef. Buiten het recht van God om, kan een volkomen Zaligmaker nooit door ons recht gekend worden. Die vrouw hoorde van Jezus in haar uiterste ellende. En zo kwam die vrouw onder de schare. Jezus werd steeds door een grote schare gevolgd. En om bij Hem te komen, moest die vrouw zich onder die schare begeven. Maar deze vrouw was onrein. Ze mocht niet onder de schare komen. Maar we lezen dat ze onder de schare van achteren kwam en Zijn kleed aanraakte. Dat was bij die vrouw geen brutaliteit. Ook geen geveinsdheid en geen schijn van nederigheid. Neen, hier brak het geloof door bij een in zichzelf gans verlorene. Zulk een geloof is een ander geloof dan waarmede velen tot Jezus denken te komen. Men moet aan het einde van zijn wettisch werk gekomen zijn, om zo Zijn kleed aan te raken gelijk als die vrouw. Vele medicijnmeesters willen zo'n vrouw wel met Jezus helpen, maar die vrouw wordt dan aangespoord om iets te doen in eigen kracht. Dan krijgt die vrouw onder zulk een zogenaamd evangelie stenen voor brood. Bij die bloedvloeiende vrouw zien we het zuivere Goddelijke werk. Die vrouw had geen koopgeld meer op zak. En nu zou men kunnen denken, dat zo'n vrouw toch wel heeft moeten zeggen: "Ik heb nu al zoveel vergeefse pogingen tot mijn herstel aangewend. Laat ik nu de moeite maar niet meer nemen om me nog onder de schare tot die Persoon te wenden". Bij deze vrouw zien we echter, dat er voor een mens die zich waarlijk als een gans schuldige rechtvaardig verloren ziet, een ogenblik aanbreekt dat het geloofslicht doorbreekt in de duistere ziel. Dat is Geesteswerk. Dan wordt het oog geopend voor de verlossing die in die Persoon des Middelaars te vinden is. Ze zei: "Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, ik zal gezond worden". Maar hier zou Zich Jezus ook door een verlorene doen vinden. "En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was". Ze had er twaalf jaren over gedaan om te proberen om van haar kwaal af te komen. En nu was ze terstond genezen.

Maar Jezus bekende ook dat er kracht van Hem uitgegaan was. Hij keerde Zich om in de schare en zeide: "Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? " Zijn discipelen hebben daarop tot Hem gezegd: "Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? " In het Evangelie van Lukas lezen we, dat Petrus hierin weer de woordvoerende man geweest is. Maar Jezus zag rondom, om haar te zien, die dat gedaan had. Er was kracht van Hem uitgegaan, maar Hij heeft dat Zelf ook bekend. Neen, het ontbrak niet aan mensen die Hem aanraakten. Daarom wisten de discipelen ook wel te zeggen: "Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? "

Och ja, Jezus werd door een grote schare gevolgd en omringd. Er waren er dus nog wel heel wat die Hem aanraakten. Maar er ging bij hen geen kracht van Hem uit. Hoe duidelijk kunnen we het dan toch ook weer in deze geschiedenis zien, dat het bij Christus altijd toch maar om bepaalde personen is te doen. Als we dat zeggen, dan prediken we het Evangelie volgens velen niet ruim genoeg. Maar de geschiedenis zegt ons dan toch niet anders. En de waarheid die deze geschiedenis ons voorhoudt, zien we ook tot op de dag van heden bevestigd. Aan mensen die Christus aanraken, ontbreekt het niet. Ze weten het aan de hand van deze geschiedenis nog wel te zeggen ook, dat men slechts Zijn kleed behoeft aan te raken. En zo zijn er heel wat die Hem aanraken, maar er gaat toch geen kracht van Hem uit. En Jezus bekent het ook niet bij Zichzelf dat er kracht van Hem uitgaat. Maar om deze vrouw uit die grote schare was het Hem te doen. Het is steeds gebleken tijdens Zijn omwandeling op aarde, dat er van de velen die Hem volgden, toch maar weinigen waren die Hem in waarheid nodig kregen tot de zaligheid hunner ziel.

Die vrouw moest dan ook voor de dag komen. Jezus had gevraagd: "Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? " En dan lezen we: "En de vrouw vrezende en bevende, wetende wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder en zeide Hem al de waarheid". Ze wist dus wat aan haar geschied was en ze had gevoeld dat zij van haar kwaal genezen was. En toch was ze nu vrezende en bevende. Ze had iets gedaan wat zij niet had mogen doen. Als een onreine mocht ze zich niet onder de schare begeven. Maar nu had ze zelfs nog het kleed van die reine heilige Persoon des Middelaars aangeraakt. En nu moest het voor heel de schare openbaar komen wat zij gedaan had. Maar voor heel de schare moest nu ook openbaar komen voor wie Jezus in deze wereld gekomen was en wat Zijn zaligmakend werk was. Dat moest die vrouw zelf ook goed weten. Er kan al zoveel kracht van die Persoon voor ons zijn uitgegaan. Door het toevluchtnemend geloof wordt het de ziel ook geschonken om de zoom van Zijn kleed aan te raken. Men heeft een genezende kracht daarin voor de ziel ervaren. Maar nu zal de ziel toch ook nog goed moeten weten welk een wonderlijk werk het werk der zaligheid is. Christus wil Zich als een volkomen Zaligmaker door de ziel doen kennen. Met de vrijmoedigheid die de ziel gehad heeft om Hem aan te raken, moet ze nu vrezende en bevende worden. Ze vraagt zich af: "Wat heb ik durven doen en wat heb ik durven zeggen? " Die onreine kwaal komt ineens weer voor de dag, ook al heeft men de genezende kracht van Christus' bloed ervaren. Als de ontdekking doorgaat, gaat men iets verstaan van wat deze geschiedenis ons vermeld. Door velen wordt men daarin niet begrepen. En zelf heeft men ook niet kunnen denken dat het nog eens zo zou worden. Mevrouw, u hebt me geschreven dat toen u me dit hoorde zeggen in die preek, dat u me daarin toen nog niet goed verstond. U was bekeerd en uw schuld was vergeven. Er was vrede en liefde in uw hart en de uitgangen van uw hart waren op die dierbare Persoon gericht. Toch is het u wel bij gebleven wat u die avond beluisterd hebt. Maar u bent nu pas gaan begrijpen wat ik bedoeld heb. Uit andere brieven heb ik hetzelfde opgemerkt. U schrijft me nu, dat er van uw bekering dit over is gebleven, dat u nu gaat vragen:

(vervolg op blz. 230)

"Heere, zoudt U me nog willen bekeren? " Naar uw eigen waarneming moet u nu nog alles missen en ziet u niet anders dan een onverzoende schuld. U wilt nu eerlijk door mij behandeld worden, want er hangt voor u een eeuwigheidsgewicht aan. Nu, de Heere Jezus heeft die vrouw ook eerlijk behandeld. Ze moest nu maar eens zeggen wie ze was en wat ze gedaan had. En nu heeft ze gevreesd en gebeefd. U schrijft mij, dat u maar veel uw eigen eer op het oog hebt en dat het maar eens om Gods eer te doen mocht zijn. Welnu, die vrezende en bevende vrouw zou nu mogen weten hoe het werk van die Persoon Godeverheerlijkend is. Daarom moest ze met haar kwaal eerlijk voor de dag komen. Dan zou ze ook later te beter mogen weten dat ze de gave der genezing niet gestolen had. Niemand kon haar dan ook dat verwijt nog doen. Christus heeft haar doen weten ten aanhore van geheel de schare, dat haar geloof haar had behouden en dat zij nu in vrede kon heengaan, want ze was genezen van die kwaal. Wat moet ik nu u schrijven? Wel, dat ik hoop dat u maar veel vrezende en bevende moogt zijn en niet zult rusten totdat die dierbare Persoon getuigenis aan Zijn Eigen werk gegeven zal hebben. Dan komt ge van een toevluchtnemend geloof tot een toeëigenend geloof. Die vrouw kon nu geheel de schare wel recht in de ogen zien en zo kon ze heengaan in vrede en met de dichter zeggen:

Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord; Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord; 'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord; Wat sterv'ling zou mij schenden?

Zo mocht die vrouw heengaan in vrede. Dat is de vrede Gods die de ziel zal mogen smaken. De hemelse Rechter spreekt de schuldige zondaar vrij en als de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zult gij waarlijk vrij zijn. Laat ik u doen weten, dat ik in ieder geval er al wel mee verblijd ben, dat u destijds onder die preek een bezittend mens was en niet verstond wat ik zei en dat u nu als een vrezend en bevend mens me de waarheid hebt verteld. Die vrouw vertelde aan Christus al de waarheid. Wat maakt God een mens toch eerlijk! En deze vrouw werd nu door een alternatieve geneeswijze van haar kwaal verlost. Dat was nu echt alternatief Dat zullen ze allen weten die zalig worden. O die alternatieve weg ter genezing! Maar dat in geestelijk opzicht. Wat laat dat Goddelijk werk zich dan bewonderen. Wat in het hart des mensen niet is opgekomen, dat heeft God Zijn Kerk bereid. Ik zou door willen gaan met schrijven, maar ik moet nodig stoppen.

Ik hoop nog weleens wat meer van u te mogen horen. Als u nog wat meer wilt vragen, komt er dan maar mee voor de dag. Voor deze keer moet ik afbreken. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 maart 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 maart 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's