Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uitgewist? (9)

Wij willen het schrijven over dit onderwerp gaan afronden en keren daartoe eerst terug naar de aanleiding.

In zeker blad werd geschreven over het onderwerp "Schaapjes van de Goede Herder? " De schrijver noemde de kinderen der gemeente allemaal "schaapjes van de Goede Herder". Wel zei hij, dat er een Godswonder aan hun leven moet geschieden, dat ze wedergeboren moeten worden, dat ze niet kunnen sterven zoals ze geboren zijn. Maar toch mag van hen allen volgens hem krachtens hun geboorte in het verbond gezegd worden, dat ze door God aangenomen en in het bloed van Christus gewassen zijn en dat aan hen de verlossing van de zonde beloofd is. Daar mogen hun ouders op pleiten.

Hij grondde dit onder meer op een uitspraak van Calvijn over het bijzondere voorrecht van de kinderen der gelovigen: "een bijzonder voorrecht, dat vloeit uit de weldaad des verbonds, waardoor de vervloeking der natuur uitgewist wordt".

De schrijver ging daarin mis, omdat hij niet onderscheidde dat Calvijn op tweeërlei wijze over de verkiezing spreekt. Wij hebben dat in de voorgaande artikelen uitvoerig aangetoond. Calvijn gebruikt dat woord tweeërlei (in het Latijn waarin hij schreef: duplex) dikwijls. Hij onderscheidt een algemene en een bijzondere verkiezing. In de algemene verkiezing wordt een zeker volk (oudtestamentisch Israël en nieuwtestamentisch de kerk) verkoren om de kring te zijn waarbinnen Hij de bijzondere verkiezing van Zijn gunstgenoten tot de zaligheid verwezenlijkt. De beloften worden aan allen verkondigd, maar gelden alleen de voorwerpen van Zijn bijzondere verkiezing. De beloften tot zaligheid zijn wel verbonden aan het verbond, maar niet voor alle mensen van dat volk bestemd. Voor wie ze bestemd zijn, is bepaald in Gods eeuwig welbehagen. De laatsten alleen zijn de "echte kinderen" van Abraham (zie zijn verklaring van Romeinen 9, inzonderheid op vers 6).

In zijn verklaring van Galaten 2:15 ("Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen") gebruikt hij ook die uitdrukking "de weldaad des verbonds", in dezelfde betekenis van een uitwendige heiliging of afzondering in het behoren tot het nageslacht van Abraham. Calvijn schrijft daar, dat "tussen de Joden en heidenen het onderscheid was, dat dezen niet geheiligd en onrein waren, genen echter heilig, zover God hen tot Zijn volk aangenomen had.... Derhalve is dan de mening van Paulus: Wij die anderen schijnen te overtreffen, die door de weldaad des verbonds altijd Gode nabij zijn geweest.... Het woord zondaar betekent hier, zoals elders dikwijls, niet geheiligd, of verloren en vervreemd van God. Zulken waren de heidenen, die geen enkele gemeenschap met God hadden. Maar de Joden waren door aanneming kinderen Gods en derhalve afgezonderd tot heiligheid. Onder wat hij zegt "van nature" verstaat hij niet dat zij van nature vrij zijn van het verderf van het menselijke geslacht; want David die van het geslacht van Abraham stamde, belijdt dat hij uit onrein zaad verwekt is (Ps. 51:7); maar het geneesmiddel van de genade waardoor zij geheiligd werden, ging de verdorvenheid der natuur waaraan zij onderworpen waren, te boven. En aangezien de belofte de zegen erfelijk maakte, wordt dit goed daarom natuurlijk genoemd. Zo zegt hij tot de Romeinen, dat zij uit een heilige wortel zijn voortgebracht (Rom. 11:16). Derhalve, wanneer hij zegt: "Wij die van nature Joden zijn", betekent dat zoveel alsof hij zeide: Wij worden heilig geboren, niet door eigen verdienste, maar omdat wij door God tot een volk verkoren zijn."

Hier hebben we het antwoord op de vraag wat Calvijn bij 1 Korinthe 7:14 bedoelde, toen hij schreef, dat de weldaad van het verbond de vervloeking der natuur uitwist. Ondanks de vervloeking der natuur is het toch nog mogelijk, dat verdoemelijke Adamskinderen, kinderen des toorns (Ef 2:3), verwekt uit onrein zaad (Ps. 51:7), door God tot Zijn volk aangenomen worden en derhalve afgezonderd tot heiligheid, maar nog steeds in uitwendige zin. De verdorvenheid der natuur waaraan zij onderworpen waren, kon die aanneming niet verhinderen.

In gelijke zin tekent Calvijn bij Romeinen 11:16 ("en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig") aan: "In welke vergelijking wij indachtig moeten zijn dat niet mens met mens, maar natie met natie vergeleken wordt. Zo dan, indien zij met elkaar vergeleken worden, zullen zij daarin gelijken bevonden worden, omdat zij beide gelijkelijk Adamskinderen zijn. Dit alleen is ongelijk, dat de Joden van de heidenen afgezonderd zijn opdat zij den Heere in eigendom gerekend worden. Derhalve zijn zij door het heilige verbond geheiligd en met bijzonder adeldom gekentekend, die God de heidenen te dien tijde niet waardig gekeurd heeft. Aangezien echter toen geringe kracht van het verbond gezien werd, gebiedt hij ons tot Abraham en de patriarchen terug te zien, bij wie voorwaar Gods zegen niet ijdel noch tevergeefs was. Zo besluit hij dan, dat van hen een erfelijke heiligheid op alle nakomelingen overgegaan is; welke sluitrede niet deugdelijk zou zijn, indien het om de personen te doen was, en niet veeleer de grondregel (Calvijn gebruikt hier in het Latijn het woord ratio) van de belofte behandeld werd. Want (het is) niet: omdat de vader rechtvaardig is, draagt hij zijn rechtschapenheid zomaar over op zijn zoon; maar: omdat de Heere Abraham Zich heeft geheiligd met deze conditie, dat diens zaad ook heilig zou zijn; of, nog beter gezegd, omdat Hij niet in zijn persoon alleen, maar ook in het ganse geslacht de heiligheid heeft medegedeeld; vandaar besluit de apostel niet kwalijk, dat in hun vader Abraham alle Joden geheiligd zijn."

Let wel, wat Calvijn hier schrijft: Indien het om de personen te doen was, zou Paulus' sluitrede niet deugdelijk zijn, maar het gaat hier om de "grondregel van de belofte".

Wel heel wat anders dan de voorstelling, als zouden de beloften Abraham en zijn zaad betreffen op zulk een wijze als zou al het natuurlijk zaad van Abraham krachtens de belofte recht hebben op de goederen van het verbond, met Abraham gesloten.

Maar de beloften zijn toch gesproken tot Abraham en zijn zaad (zoals Gen. 13:15; 17:8; 22:17, 18)? En daarmee wordt toch bedoeld al dat natuurlijke zaad dat zou zijn als de sterren des hemels en als het zand dat aan de oever der zee is? Wat Calvijn daarop antwoordde, willen wij nog bewaren tot de volgende week.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1997

De Wachter Sions | 8 Pagina's