Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vrouwen

Waar alle discipelen gevlucht waren, en wij van slechts één lezen, dat hij bij het kruis heeft gestaan, heeft een groep vrouwen Christus niet verlaten. Zij zijn op Golgotha gebleven tot het einde en hebben Hem ook gevolgd naar Zijn graf Enkelen hebben er nog een tijd bijgezeten. En nauwelijks was de sabbat voorbij, of zij gingen opnieuw naar het graf.

Wie waren zij? De evangelisten noemen er sommigen: Maria Magdalena, de andere Maria, Salome en nog anderen. Maar er zijn er meer geweest, die niet met name genoemd zijn. Aldaar waren vele vrouwen van verre aanschouwende, schrijft Mattheüs, en ook Markus, wanneer hij er drie opgenoemd heeft, voegt daaraan toe: en vele andere vrouwen.

Markus schrijft, dat deze vrouwen reeds in Galilea Christus waren gevolgd en Hem gediend hadden, en dat zij zo ook met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren. Ook Mattheüs en Lukas maken daar melding van.

Dat voert ons terug naar Lukas 8:1-3: En de twaalve waren met Hem, en sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdalena, van welke zeven duivelen uitgegaan waren, en Johanna, de huisvrouw van Chuzas, de rentmeester van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die Hem dienden van haar goederen.

Deze vrouwen waren dus saamverbonden door iets heel bijzonders. Zij waren tezamen de levende gedenktekenen van Christus' macht en genade. Sommigen waren gestoord geweest in hun geestelijke vermogens, doordat zij van boze geesten bezeten waren geweest. Anderen hadden geleden onder lichaamskwalen. De Heere was hun Medicijnmeester geweest, in het natuurlijke, en naar wij mogen geloven ook in het geestelijke. En zij zijn Hem gevolgd, uit grote liefde tot Hem, om in Zijn nabijheid te zijn, Hem te horen prediken, en ook om Hem te dienen in het levensonderhoud van Hem en Zijn discipelen.

Want zij waren wat wij zouden noemen, gegoede mensen. Anders hadden zij Hem niet kunnen dienen van haar goederen. Dat laatste woord alleen al geeft een zekere welstand aan. Dankbaarheid voor de weldaden die zij van Christus ontvangen hadden, had als vanzelf geleid tot wederliefde. Zo waren zij met Hem en Zijn discipelen meegegaan.

Het valt op, dat als de evangelisten enkele namen van deze vrouwen noemen, Maria Magdalena daar altijd bij is. Ook wordt zij steeds als eerste genoemd. Dat kan erop duiden, dat zij onder deze vrouwen een leidende plaats heeft ingenomen. Ook kan de herinnering dat zij door Christus verkoren is om de eerste verkondigster te zijn van Zijn overwinning van dood en hel, de aanleiding geweest zijn om haar de eerste plaats toe te kennen. Hoe dan ook, aan haar is wel zeer bijzondere genade bewezen.

Lukas schrijft, dat van haar zeven duivelen uitgegaan waren. En niet zomaar uitgegaan, want Markus preciseert, dat Christus deze zeven duivelen uit haar uitgeworpen had (Markus 16:9). Als we in de Evangeliën lezen hoe vreselijk de toestand was van mensen die door één duivel waren bezeten, hoe deerniswekkend moet dan het lot van deze Maria Magdalena geweest zijn.

Het enige wat wij verder van haar weten, is dat zij afkomstig was van Magdala, in die tijd een welvarende stad aan de westoever van de Zee van Galilea, niet ver van Tiberias. Dat is namelijk de betekenis van haar naam Magdalena, de Magdaleense.

Velen menen, dat zij dezelfde is geweest als de zondares, die in Lukas 7 de voeten van Christus gezalfd heeft ten huize van Simon de farizeeër. Echter, Lukas noemt daar geen naam, en van Maria Magdalena is niet bekend, dat zij zulk een zondares is geweest, zodat eigenlijk niets op haar wijst. Onze kanttekenaars leggen dit verband dan ook niet. Vermoedelijk is deze gedachte ontstaan, omdat de eerste keer dat zij in de Evangeliën genoemd wordt, Lukas 8:2, onmiddellijk achter die geschiedenis staat, maar dat zegt op zichzelf natuurlijk niets.

De verwarring is verder doorgegaan, doordat sommigen deze geschiedenis van de zalving in het huis van Simon de farizeeër weer vereenzelvigd hebben met de zalving in Bethanië, in het huis van Simon de melaatse (Mattheüs 26, Markus 14, Johannes 11:2; 12:2), door Maria, de zuster van Martha en Lazarus.

Zo kan zelfs een door ons hooggeachte leraar in een Paaspreek schrijven, dat Maria Magdalena Christus gezalfd heeft tot een voorbereiding van Zijn begrafenis. Dan zou zij dezelfde geweest zijn als Maria, de zuster van Martha en Lazarus. Maar dat klopt helemaal niet met het feit, dat de laatsten in Bethanië, een plaatsje bij Jeruzalem, woonden en Maria Magdalena ons beschreven wordt als een vrouw uit Galilea. Weer anderen hebben in Maria Magdalena het dochtertje van de Kananese vrouw gezien.

Sommigen stellen Maria Magdalena voor, als zou zij in haar eertijds een groot overtreedster van het zevende gebod zijn geweest, uitgaande van de vereenzelviging met de vrouw in Lukas 7.

Wij doen er goed aan, niet uit te gaan boven hetgeen de Heere ons heeft doen beschrijven in Zijn Woord. Lukas noemt de naam van deze vrouw niet en M. Henry schrijft van haar: "Gemeenlijk houdt men haar voor Maria Magdalena, maar hiervoor vind ik geen grond in de Schrift."

Wat de Schrift ons wel van Maria Magdalena verhaalt, is genoeg. Zeven duivelen had Christus uit haar uitgeworpen. Voor wat dat inhoudt, moeten we Mattheüs 12:45 maar eens nazien. Die hoogste beweldadiging en begenadiging, aan haar bewezen, heeft haar ook het innigst aan Hem verbonden. Zij meende dan ook met Zijn sterven alles kwijt te zijn, maar uit kracht van de vereniging met Hem werd zij toch naar het graf getrokken, en slechts één woord van Christus, en haar ziel was uit de banden. Haar is het grote voorrecht ten deel gevallen, de eerste verkondigster te mogen zijn van Zijn volbrachte Borgwerk. Wat moet het voor haar een teleurstelling geweest zijn, dat de discipelen haar niet geloofden. Maar zij hebben het toch niet uit haar hoofd kunnen praten. Een klaar bewijs, dat de kracht ervan aan haar ziel geheiligd was.

Een andere vrouw die genoemd wordt, is Salome, Markus 15:40 en 16:1. Een heel andere Salome dan het dochtertje van Herodias! Vergelijking van deze plaatsen met Mattheüs 27:56, zoals de kanttekenaars doen, wijst uit, dat deze Salome de vrouw van Zebedeüs en de moeder van Johannes en Jakobus is geweest. Ook Zebedeüs zal welgesteld zijn geweest. Hij had volgens Markus 1:20 huurlingen in dienst, in zijn vissersbedrijfin Kapernaüm. Ook zij behoorde tot de vrouwen die de Heere dienden van haar goederen.

Daarbij heeft Salome ook nog wel verwachting gehad dat Hij een aards koninkrijk zou oprichten. Zo is zij tijdens de reis naar Jeruzalem tot Christus gekomen om van Hem de vooraanzitting in dat koninkrijk voor haar zonen te begeren, Mattheüs 20:20. Wat verstonden Zijn discipelen en discipelinnen er toen nog maar weinig van. En toch heeft zij, toen het zo anders ging, de gang naar Golgotha gemaakt. Wat zal er door haar heengegaan zijn, toen zij Hem, in plaats van gezeten te zijn op een troon, aan een kruis heeft zien hangen, met op de plaats die zij haar zonen had toegedacht, aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerhand twee moordenaars. Maar uit de mond van een van hen heeft Salome toen onderwijs gekregen over Christus' Koninkrijk, dat haar beschaamd zal hebben gemaakt. En op de Paasmorgen was zij ook een van hen die het graf gingen bezien.

Dan was er Johanna. Zij was de vrouw van de rentmeester van Herodes (Lukas 8:3). Maar deze vrouw, van wie wij verder niets weten, heeft dan toch niet om de hoge positie van haar man aan het hof gedacht, noch om eer en aanzien. De liefde tot Jezus dreef alle vrees buiten. Zij heeft zich gevoegd bij haar zielsvriendinnen, en Johanna wordt door Lukas genoemd als een dergenen die op de Paasmorgen bij het graf waren.

De volgende maal willen wij nog iets schrijven over "de andere Maria", Mattheüs 27:61 en 28:1.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's