Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mej. N.N. te N.,

Na lang aarzelen en twijfelen zijn uw vragen op papier gekomen, zoals u me hebt doen weten. En nu krijgt uw brief toch ook nog voorrang, want zoals u gezien zult hebben, heb ik in een vorig 'antwoord per brief' al één van uw vragen beantwoord, maar ik wil daar nu toch ook nog iets meer over schrijven. Uw andere vragen staan er eigenlijk ook mee in verband. In het bijzonder hebt u me immers gevraagd om iets te schrijven over de ware ellendekennis. Ik zal uw vragen nu niet op een rijtje zetten, want ze komen als vanzelf in dit schrijven wel aan de orde.

Allereerst heb ik dus nu terug te komen op wat ik in een vorig schrijven al heb toegelicht over wat we in Jeremia 2 : 25 lezen over de uitroep: Het is buiten hoop! U hebt nu geciteerd wat u in het boek over de "Viervoudige staat des mensen" van Boston hierover hebt gelezen. Hij schrijft dat men de zondige gedachte kan koesteren dat het buiten hoop is. Nu, dan schrijft hij daar op een zelfde wijze over als ik in de vorige brief heb gedaan. Volgens uw schrijven bent u van mening geweest dat in Jeremia 2 het ware door God levendgemaakte volk wordt aangesproken. Neen, daar wordt het van God afhoererende volk van Israël aangesproken. Daarom zegt Boston zo: "Laat de schrik van het helse vuur u er niet toe aanzetten om uw hart nog meer te verharden, zoals misschien zou gebeuren, als u die zondige gedachte koestert, dat het buiten hoop is." Uw vraag hierover heeft mij ertoe gebracht om nu eerst nog weer eens iets te schrijven over dat spreken over dat het buiten hoop is.

Ik wil deze gelegenheid waarnemen om al onze lezers aan te raden om eens met ernst na te lezen wat Boston schrijft over de eeuwige ellende die de mens te wachten staat als hij onbekeerd sterft. Hij besluit daarmede dat doorwrochte werk van hem over de viervoudige staat des mensen. Dit boek behoort in al onze gezinnen aanwezig te zijn. Het is nog niet zolang geleden geheel opnieuw uitgegeven. Op welk een aangrijpende wijze schrijft hij aan het einde van dat boek het eeuwig straflijden in de hel. U hebt dit ook gelezen, maar niet goed begrepen waarom hij over een zondige gedachte schrijft, als men zegt dat het buiten hoop is. Maar de schrijver wil in alle ernst en liefde de lezers de noodzakelijkheid van de waarachtige bekering op het hart binden, als hij het verschrikkelijke zijn lezers voor ogen stelt van het voor eeuwig verloren te moeten gaan.

Om goed op de hoogte te zijn van de zuivere leer van Gods Getuigenis, moeten we het gehele werk van Boston over des mensen viervoudige staat nauwkeurig lezen. Juist heb ik nu weer in het dagblad gelezen dat een predikant de raad gaf om eens wat minder in de prediking die wedergeboorte- en kenmerkentheologie te laten doorklinken. Die raad werd gegeven omdat men een weg zocht tegen de verwereldlijking en de kerkverlating en de kloof die er komt, zoekt te overbruggen. Men zal naar ik aanneem, het boek van Boston over de viervoudige staat des mensen nog wel niet durven af te keuren. Hij is toch immers in het aanbod van genade ook zo ruim? Juist ook op die bladzijde waar hij schrijft over een zondige gedachte als men denkt dat het buiten hoop is. Maar men moet eens beginnen met het hoofdstuk goed na te lezen waarin hij de wedergeboorte beschrijft. Daaraan is voorafgegaan de beschrijving van des mensen ellendige staat, waarin hij ons laat weten dat de zondaar de aangeboden hulp niet kan omhelzen en gebruiken voor zijn herstel. Hij schrijft daar: "Ten eerste. Ook al wordt Christus in het Evangelie aangeboden, zij kunnen niet in Hem geloven. Zaligmakend geloof is het geloof van Gods uitverkorenen. Het is de bijzondere gift van God aan hen die door Zijn Geest in hen gewerkt wordt. De zaligheid wordt aangebo­ den aan hen die in Christus willen geloven, maar hoe kunt gij geloven? (Joh. 5 : 44). Zij wordt aangeboden aan hen die tot Christus willen komen, maar niemand kan tot Hem komen, tenzij dat de Vader hem trekke. De zaligheid wordt aangeboden aan hen die op Hem willen zien, gelijk Hij verhoogd is aan het kruishout van het Evangelie" (Jes. 45 : 22). Toch kan deze schrijver, als hij bezig is om het verschrikkelijke van de eeuwige rampzaligheid zijn lezers voor ogen te stellen, het niet nalaten om met alle ernst erop te wijzen dat men hier nog leeft in het heden van genade en onder het aanbod van het liefelijk Evangelie. Maar dat doet hij dan niet in een loslaten van wat hij over de noodzakelijkheid van de wedergeboorte geschreven heeft. In het hoofdstuk waarin hij over de wedergeboorte schrijft, wordt ook door hem nog de opmerking gemaakt: "Sommigen zien, zoals Ismaël, te spoedig het daglicht; zij worden geboren voor de tijd van de belofte (Gen. 16 : 2; en vergelijk daarmee Gal. 4 : 22 en wat er volgt). Zij gaan zich bezighouden met enkel wat wetswerk en zij wachten niet tot de tijd en de belofte van het Evangelie er zijn. Zij grijpen naar vertroosting, en zij wachten niet tot deze hun gegeven wordt".

Ik heb niet kunnen nalaten om nog eens even in te gaan op wat me ook door de vorige vragensteller is gevraagd over wat in Jer.

2 : 25 wordt bedoeld, als daar het verkeerde wordt aangewezen van te spreken over buiten hoop. Ik hoop dat u nu ook begrepen hebt wat er met die rampzalige uitroep wordt bedoeld. Men snijdt zichzelf dan als het ware de pas af om tot de zaligheid te komen, maar dan met het voorop gestelde doel om in zijn zondige weg door te gaan. En daar er nu weer op zulk een verkeerde wijze over de wedergeboorte-theologie geschreven is, heb ik nu de gelegenheid waargenomen om hier nog weer eens op in te haken. Men moet zich toch eens indenken wat men durft te schrijven. Is Christus niet de grote Leraar ter gerechtigheid geweest? Zou Hij het Evangelie niet recht verkondigd hebben?

Als Nicodémus echter tot Hem kwam en in het geheel niet met een vraag kwam over de wedergeboorte, is de Heere Jezus toch gelijk tot hem daarover gaan spreken, als Hij begon met tot hem te zeggen: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wedergeboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien".

Maar ik moet nu verder gaan met te trachten uw andere vragen te beantwoorden. Uw vragen staan echter met elkaar in verband, zoals ik al opmerkte. Zo hebt u mij doen weten dat u pas ergens gelezen hebt, dat de Geest niet van ons geweken is,

zoals in sommige kringen gezegd wordt, maar dat wij de Heilige Geest tegenstaan en dat Hij daardoor niet meer werkt. Nu vraagt u mij, of wij de Heilige Geest wel kunnen tegenstaan en dat Hij dan daardoor niet meer werkt. U vraagt mij wat het verband is tussen het onwederstandelijk werk van de Heilige Geest en het tegenstaan van de Heilige Geest.

Over een tegenstaan van de Heilige Geest wordt in de Schrift wel verschillende malen gesproken. Stefanus heeft staande voor de Joodse Raad gezegd: "Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij". Verschillende teksten zijn er te noemen die over een tegenstaan spreken van de leer der Waarheid. Ik noem nu echter alleen maar 2 Tim. 3 : 8, waar de apostel zegt: "Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen de waarheid tegen". Waarom noem ik nu juist ook deze tekst? Wel, ik heb wel eens aan de catechisanten gevraagd of ze de namen eens wilden noemen van enkele Egyptische tovenaars die Mozes tegenstonden en de eerste wonderen hebben nagedaan. Niemand wist die namen te noemen. Maar toen heb ik ze op deze uitspraak van de apostel gewezen. En voor de lezers die met u mijn brief lezen, schrijf ik dit nu ook maar even.

Men kan dus in vijandschap de leer der Waarheid tegenstaan, maar het werk des Geestes in het vernieuwen des harten, is onwederstandelijk. U hebt met wat u gelezen hebt over dat tegenstaan van de Heilige Geest, zoals ik meen begrepen te hebben, ook weer een klap naar binnen gekregen. Er is u ook wel eens gezegd, dat u tot God moet komen zoals u bent. We behoeven niet in een bepaalde nederige gestalte te komen om door de Heere te worden aangenomen, zo is er dan gezegd. Op zichzelf is dat wel waar, maar er zal toch ook iets gekend moe-

ten worden van in de ontdekking van onze ellendige staat te proberen om het bij God nog goed te maken. Daar wil men nu juist niet van weten. Vandaar zulke opmerkingen, waarmee men nogal aardig rechtzinnig schijnt te zijn. Maar men moet hierover het genoemde boek van Boston ook nog maar eens nalezen, als hij al die slagen gaat verklaren die de mens van zijn eigen werk af moeten brengen.

In dit verband hebt u me dan ook een vraag gesteld over de onvruchtbare vijgenboom die door Christus vervloekt werd. We lezen dat Christus tot die boom gezegd heeft: "Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid". En dan lezen we: "En de vijgenboom verdorde terstond". Als ik over dit onderwerp schrijf, geeft me dat ook weer veel te denken. Het is nu bijna veertig jaar geleden dat ik op een plaats hierover heb gesproken met een droevig gevolg. Daar dit nu zolang geleden is en er niemand bij mijn weten van de familie nog in leven is of tot ons kerkelijk leven behoort, kan ik dat nu wel schrijven. Er was op die plaats een vrouw die grote zaken besprak. In mijn hart kon ik dat van die vrouw niet overnemen, wat ze ook wel van me wist. Maar met een vrij geweten kan ik zeggen dat ik zonder die vrouw ook maar één ogenblik bedoeld te hebben, op een biddag op die plaats over die onvruchtbare vijgenboom sprak, waaraan de Heere Jezus alleen maar bladeren vond. Ik ging wat over die bladeren zeggen. Die bladeren doen ons denken aan een rechtzinnige belijdenis, maar ook aan een algemene overtuiging, ja zelfs ook nog wel aan een voor diep ontdekt, geoefend christen en een godzalig mens door te gaan. Ik heb het daar niet bij gelaten, want ik heb ook gewezen op wat de Heere Jezus Zijn discipelen met dit voorval heeft willen leren. Als zij gezien hebben dat de vijgenboom terstond verdorde, hebben zij gevraagd: "Hoe is de vijgenboom zo terstond verdord? " En dan lezen we dat de Heere Jezus heeft gezegd: "Voorwaar zeg Ik u: Indien gij hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. En al wat gij zult begeren in het gebed, zult gij ontvangen". Die vrouw heeft echter begrepen dat het ware geloof bij haar niet te vinden was en dat er bij haar niets dan bladeren waren. Uit de kerk gekomen, is ze gelijk naar het water gegaan en heeft zichzelf verdronken. Hoe droevig en aangrijpend dit voorval ook was, waar ik ook van haar familie buiten ons kerkelijk leven de schuld van kreeg, was het voor mij een bevestiging van de ongunstige gedachte die ik van haar had. U hebt mij echter gevraagd of ik een nadere uitleg wilde geven van het terstond verdorren van die onvruchtbare vijgenboom.

We moeten dit voorval echter ook weer in een bijzonder verband zien. Jezus was op weg naar Jeruzalem waar de kruisdood Hem wachtte. Door Zijn eigen volk werd Hij verworpen. Door dat volk dat altijd nog vrucht zocht in een weg van eigengerechtigheid aan een onvruchtbare vijgenboom en geen Jezus als Zaligmaker voor de ziel nodig had. Als Jezus naar die boom liep, als Hem hongerde, wist Hij als de waarachtige God wel dat er geen vijgen aan die boom te vinden waren. In het Evangelie van Markus wordt gezegd, dat het de tijd der vijgen niet was.

Was het dan niet onredelijk van de Heere Jezus om die vijgenboom te vervloeken? Neen, want als er staat dat het de tijd der vijgen niet was, wil dat zeggen dat het de tijd van de vijgenpluk niet was. Als het de tijd van de vijgenpluk was geweest, had het kunnen zijn dat die vijgenboom net geplukt was geworden en dat er daarom geen vijgen aan die boom te vinden waren. Maar daar het de tijd van de vijgenpluk niet was, had die boom vol vijgen moeten staan. Dat geeft ons ook wel veel te denken.

We leven nog in de genadetijd. Och, geachte mej., u zou kunnen denken dat ik niets ter bemoediging voor u heb te schrijven als antwoord op uw vragen waaruit ik kan opmaken dat u het voor uzelf niet zo gemakkelijk hebt. Maar ik wil nu ook nog ingaan op een andere vraag die u me gesteld hebt. U hebt wel eens tegen iemand gezegd dat u niet kunt bidden. Die persoon tegen wie u dit gezegd hebt, erkende ook dat dit een onmogelijk werk was, maar heeft u gezegd: "Doe het dan maar als een hijgend hert". En nu vraagt u mij wat de kenmerken zijn van een hijgend hert. In onze berijming van 1773 zingen wij: 't Hijgend hert, der jacht ontkomen. In de oude berijming van Datheen is het: Als een hert gejaagd, o Heere. Ik las juist in een preek van onze overleden ds. Van Straalen, dat hij op de zijn eigen wijze de laconieke opmerking wist te maken dat Datheen het zover nog niet had gebracht dat hij de jacht ontkomen was, want die spreekt over een hert dat nog gejaagd wordt. Het beeld wordt ook gebruikt van een hert dat door de jagers of jachthonden wordt achtervolgd. Ik heb een heel mooi boekje in mijn bezit van Phil. Joh. Tileman, waarin een samenspraak is te vinden tussen Christus en de ziel in verband met het Heilig Avondmaal. We vinden er ook een samenspraak in over het hert dat schreeuwt naar de waterstromen. In die samenspraak horen we de ziel zeggen: "Schaamrood moet gij worden, o geesteloze ziel, dat een hert zo begerig naar het lichamelijk water schreeuwt, en gij, gij kunt zo koel tot die levende God schreeuwen. Zal ook een hert alleen uit een natuurlijke drift zijn Schepper om water roepen, en gij trage ziel, zou zo slaperig zijn, wanneer de Geest des Heeren u aandrijft en het geloof u opwekt? Is dan uw geloof niet zo sterk als de natuurlijke beweging van het vee en zou de Geest Gods u niet krachtdadiger drijven dan het hert de lichamelijke dorst drijft? Gedenk toch dat God naar Wie gij schreeuwt uw hoogste goed is en het waarachtige leven uwer ziel". En even verder horen we die ziel zeggen: "Gelijk een dorstend hert om zijn leven schreeuwt, alzo schreeuw ik tot U, o God, in dodelijke benauwdheid. Laat mij drinken, mijn God, of ik sterf. Wanneer ik over dorst moet klagen, zo belijd ik U tegelijk mijn zonden en ik veroordeel mijn dartele walging die ik eertijds had van deze heilige genadewateren. Ach God, toen was ik de Egyptisch gezinde Israëlieten gelijk; de dodelijke vleespotten waren mij zoet, maar integendeel het hemels manna en de wateren uit de Rotssteen vloeiende waren mij bitter. Maar nadat Uw toorn mijn beenderen verteerd heeft en mijn tong aan mijn gehemelte kleeft, nu versmacht mijn hart van verlangen om Uw verkwikkende wateren te mogen drinken. Niets is bij de vergiftig brandende krankheden ondragelijker dan de dorst. Ach God, ik ben krank en het venijn der zondige pijlen, die in mij steken, zuigt mijn geest uit. O God, Geneesmeester mijner ziel, laaf toch mij, ellendige en kranke."

Kunt u in deze klachten u ook een weinig vinden? U hebt me gevraagd om eens iets te schrijven over een echt hijgend hert. In Psalm 119 : 131 horen we de dichter zeggen: "Ik heb mijn mond wijd opengedaan en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden." Zoals u zult weten, heb ik destijds een briefwisseling geschreven over deze Psalm, die opgenomen is in het boek 'Uit het zieleleven'. Dat boek is weer opnieuw uitgegeven.

Ik heb daarin geschreven: "Dat hijgen geeft te kennen een haken naar het ware leven en voedsel voor de ziel. Van zulk een hijgen blijft niet één van de ware zuchters vreemd die met David een oprechte liefde tot Gods geboden hebben gekregen. Zij kennen de tijden uit hun leven dat ze met een zeer sterk en groot verlangen hebben gehijgd naar het heil des Heeren. Zulk een hijgen drukt dan ook uit de wijduitgestrekte begeerten en de levendige behoeften der ziel uit het gevoel van haar totale gebrek en ledigheid, naar dat licht, die blijdschap, die genade en troost waarvan de ziel weet dat die in Gods getuigenissen zijn te vinden. Zo geeft dat hijgen dus te kennen de dodelijke armoede waaruit de ziel zich begerig uitstrekt naar dat leven dat alleen van God tot haar kan afdalen. Zulk een mens die zo hijgend zijn mond open doet, heeft dus geen woorden voort te brengen. Dat is werkelijk een arme behoeftige bidder. Maar God kent ze die alzo hijgende in stilte hun weg bewandelen."

Even verder schrijf ik nog: "Hijgen doet iemand die buiten adem is. Hij kan geen woord meer zeggen." Ik kan verder niet alles meer neerschrijven wat ik hierover geschreven heb. Misschien is het boek wel in uw bezit. Ik hoop dat u dan uw toestand erin verklaard zult vinden. Het hert dorst dus. Maar Christus heeft ook gedorst aan het kruis. Toen moest Hij de zaligheid duur verdienen. Nu past Hij de zaligheid toe en nu dorst Hij ook. Dorst Hij nu ook? Ja, Hij dorst naar drinkers. Ik hoop dat u ook tot die drinkers zult mogen behoren. Hij zal u dan zeker niet van dorst doen omkomen. Gezien de ruimte die ik al in beslag genomen heb in ons blad, moet ik het er nu bij laten. Ik eindig dus met hartelijke groeten, u Gode bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's