Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

Catechismus (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie heeft de Heidelbergse Catechismus opgesteld? Tot voor ruim honderd jaar werd daar algemeen op geantwoord: Ursinus en Olevianus. Dit antwoord gaat in elk geval terug op uitspraken van Henricus Alting, die begin zeventiende eeuw hoogleraar is geweest in Heidelberg, en later nog in Groningen.

De eerste die daar een andere mening over had, was de Leidse kerkelijke hoogleraar M. A. Gooszen.

In 1890 publiceerde hij een boek over de catechismus en zijn wordingsgeschiedenis, waarin hij aanknoopte bij wat keurvorst Frederik in de voorrede voor de eerste druk had geschreven, dat hij de catechismus had laten vervaardigen en opstellen 'met raad en toedoen van onze gehele theologische faculteit alhier, ook alle superintendenten en voornaamste kerkendienaars'.

Op basis van deze woorden betoogde Gooszen, dat men bezwaarlijk kon volhouden, dat de keurvorst alleen maar aan Ursinus en Olevianus de opdracht tot het schrijven van de catechismus zou hebben gegeven. De woorden van de keurvorst duidden er volgens hem op, dat deze een hele commissie had ingesteld, waarin Ursinus en Olevianus zitting hadden, maar ook andere hoogleraars en predikanten, zoals Tremellius, Boquinus, Anastasius Veluanus (bekend als de bekeerde pastoor van Garderen, die toen een van de superintendenten van de Palts was), en wellicht ook Petrus Datheen, die dan niet alleen de catechismus in het Nederlands heeft vertaald, maar ook een van de opstellers van de catechismus zou zijn geweest, totaal wel tenminste achttien personen.

Deze gedachte van een grote commissie heeft brede bijval gekregen. Ze is bijvoorbeeld ook nog aangehangen door prof W. van 't Spijker in zijn inleiding op de facsimile-uitgave van Datheens Psalmboek van 1566 in 1992 (blz. 47). Zij zou ook verklaren, waarom er de eerste tijd nooit een naam van een schrijver genoemd werd.

Toch maakt dr G. den Hartogh in zijn recent verschenen studie 'Voorzienigheid in donker licht' onzes inziens terecht bezwaar tegen deze 'commissietheorie'. Een voornaam argument daartegen is, dat er afgezien van de bovenstaande uitdrukking van de keurvorst nergens enig bewijs van het bestaan van zulk een commissie te vinden is. Nergens in de geschriften of correspondentie van degenen die voor het lidmaatschap van deze commissie in aanmerking zouden komen, wordt ooit op het bestaan ervan gezinspeeld. Veel waarschijnlijker is, dat de woorden van de keurvorst in de voorrede betrekking hebben op de sjniode, waarop de genoemde personen zich gedurende acht dagen met de tekst van de catechismus hebben beziggehouden. Deze S5rnode werd van 11 tot 18 januari 1563 gehouden. Op 19 januari schreef de keurvorst zijn voorrede...

Toch is dr. den Hartogh daarmee niet teruggekeerd naar de opvatting van Alting. Hij betoogt dat Ursinus 'zeer waarschijnlijk de enige auteur' van de catechismus is. Hij baseert zich daarvoor voornamelijk op een studie van de Amerikaanse kerkhistoricus F.H. Klooster uit 1986, waarin deze daarvoor niet minder dan twaalf argumenten aanvoert.

Klooster wijst erop, dat Ursinus steeds grote belangstelling had voor de catechese en voor catechismussen; hij sprak er veel over met zijn studenten. Van Olevianus is dat niet bekend. Ursinus had al een Grote en een Kleine Catechismus opgesteld. Vooral de laatste staat dicht bij de Heidelbergse Catechismus. Van de 108 vragen en antwoorden van de Kleine Catechismus zijn er maar liefst 90 vrijwel letterlijk terug te vinden onder de 129 van de Heidelbergse Catechismus. Ursinus is het ook geweest, die Calvijns Geneefse Catechismus in het Duits had vertaald. Opmerkelijk is ook, dat Ursinus in 1563 in Heidelberg de verantwoordelijkheid kreeg voor het houden van de catechismuspreek op de zondagmiddagen. Ook heeft Ursinus zich vanaf 1563 tot zijn dood, twintig jaar later, intensief beziggehouden met de uitleg van de Heidelbergse Catechismus. Het was ook Ursinus, aan wie de keurvorst de verdediging van de catechismus tegen de lutherse en roomse theologen geheel toevertrouwde. Tenslotte kan nog gewezen worden op de omvangrijke schat aan collegestof over de catechismusstof die Ursinus heeft nagelaten, die na zijn dood door David Paraeus is verzameld en bewerkt en in 1593 in het Latijn onder de naam Explicationes Catecheticae is verschenen, en vervolgens door Festus Hommius in het Nederlands is vertaald en in 1602 onder de naam van Schatboek is uitgegeven.

Dat alles maakt wel duidelijk, dat Ursinus zich zeer bij de totstandkoming van de Heidelbergse Catechismus betrokken moet hebben geweten. Maar dit zegt allemaal uiteraard nog niet, dat Olevianus geen mede-auteur zou kunnen zijn geweest. Ons uitgangspunt is immers, dat Alting, die niet de eerste de beste is, duidelijk heeft verklaard, dat de catechismus het werk van hen beiden is geweest.

Van alle argumenten van Klooster zijn er twee, die wel rechtstreeks Olevianus aan­ gaan en lijken te staven, dat Olevianus geen mede-auteur is geweest.

Op 25 oktober 1563, ruim een halfjaar na de verschijning van de catechismus, deelt Olevianus in een brief aan Bullinger mee, dat hij bezig is met het schrijven van ... een catechismus, die de Twaalf Artikelen als uitgangspunt had. Dit werk verscheen in 1567. Den Hartogh stelt de vraag: Was Olevianus ontevreden met de nieuwe catechismus? Enkele jaren later publiceerde Olevianus zijn eigen 'Boerencatechismus’.

En - nog opmerkelijker - in een brief van Datheen aan Beza in 1570 staat zwart op wit dat Olevianus niet zonder kritiek was op de Heidelbergse Catechismus.

Zijn deze feiten geen gegronde reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van Alting?

Men zal daarbij moeten bedenken, dat Olevianus al langer bezig was aan zijn verklaring van de Twaalf Artikelen. Deze was door de verschijning van de Heidelbergse Catechismus bepaald niet overbodig geworden. En de 'Boerencatechismus' was zeker niet bedoeld als concurrentie of verbetering van de Heidelberger. Dat wordt al duidelijk wanneer we acht geven op de titels. De Heidelbergse Catechismus was bedoeld voor kerk en school, als leermiddel ten gebruike door predikanten en schoolmeesters. Maar Olevianus' Boerencatechismus was bedoeld voor huisonderwijs, volgens de titel 'hoe een huisvader zijn kinderen en dienstvolk uit de artikelen des geloofs en andere hoofdstukken tot begrip van hun heil in Christus en godzalig leven door Gods genade zonder bijzondere moeite brengen moge’.

Ook dit kan dus niet als een argument gelden, dat Olevianus niet mag worden aangemerkt als mede-schrijver van de catechismus.

Maar dan de kritiek die Olevianus had op de catechismus? 'Met name vraag en antwoord 36 bleef voor Olevianus een struikelblok', schrijft dr. Den Hartogh. Zijn bron daarvoor is een brief van Petrus Datheen aan Theodorus Beza, 5 november 1570, waarin Datheen schrijft, dat Olevianus erop tegen was, de ondertekening van de Heidelbergse Catechismus als officieel belijdenisgeschrift van de kerk van de Palts verplicht te stellen.

Datheen schrijft letterlijk: 'Olevianus waarschuwde ernstig opdat dit niet zou geschieden, aangezien de catechismus onzuiver zou zijn in het artikel van de ontvangenis van Christus.' Hierop willen wij de volgende keer nog nader ingaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's