Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N,

Dat u liever niet de voorletters van uw naam vermeld ziet, kan ik begrijpen. Uhebt me verteld waarom u mij uw vraag gesteld hebt. In de jaren die achter me liggen heb ik vele begrafenissen geleid. En zo heb ik vele jaren geleden één van uw familieleden grafwaarts helpen brengen. Die was toen nog jong, maar ook uit een geslacht waarin de Heere gewerkt heeft. Ik kan niet alles precies schrijven, want dan gaan de lezers misschien begrijpen wie ik bedoel en dat hebt u liever niet. Maar dat sterfgeval heeft u wel wat gedaan in betrekking tot de persoon die overleden was. U hebt toen zo het 11e vers van Psalm 102 bij u gekregen. En nu vraagt u mij of ik over dat vers iets wil schrijven. In het bijzonder dan over het berijmde 11e vers van Psalm 102.

Ik heb juist nog een brief klaar liggen over Psalm 102. Die brief kan eerder of ook later dan deze brief in ons blad verschijnen.

Ik heb vele brieven klaar liggen, want ik hoop te mogen werken zolang als het dag is. Als ik er dan niet meer ben en het krantje mag nog verschijnen, dan liggen er toch nog wat brieven gereed om geplaatst te worden. En uw vraag doet me ook wel wat in betrekking tot de persoon over wie u schrijft, maar ook voor de tijd waarin we leven.

Het werk des Heeren in het zaligen van de door Hem gekenden, zal doorgaan tot het einde toe. En ook wil de Heere in de geslachten werken. U zult begrijpen dat mijn verzuchtingen tot de Heere opgaan voor mijn eigen geslacht dat ik steeds meer zich zie uitbreiden. Maar ik denk ook aan het geslacht van die lieve vrienden die me zijn voorgegaan en van wie ik weet dat ze ook het goede voor de ziel gezocht hebben van hun kinderen en kleinkinderen.

Och, de 102e Psalm en dan ook het 11e vers laat ons weten hoe de gunstgenoten des Heeren toch altijd het goede voor Gods Kerk gezocht hebben. En zoals u me hebt geschreven, schijnt de overledene voor haar sterven toch ook nog een oog gekregen te hebben voor die dierbare Persoon des Middelaars, Die voor doodschuldigen de dood is ingegaan. We weten dat we met zieken sterfbedbekeringen voorzichtig moeten zijn, maar ik geloof wel dat ze gezien de overtuiging van de Waarheid die er in haar geslacht te vinden was, ook door wat er uit de mond van kinderen Gods in het geslacht te beluisteren is geweest, wel diep overtuigd zal zijn geweest van de noodzakelijkheid van wat er

aan de mens gebeuren moet om de dood en de eeuwigheid aan te kunnen doen. Ook heeft de overledene niet alleen net voor haar sterven, maar ook in haar gezonde dagen reeds bezig mogen zijn met de eeuwige dingen, zoals u me hebt geschreven.

Als de Heere de overledene heeft thuis gehaald, dan is de inhoud van het 11e vers van Psalm 102 ook aan haar bevestigd geworden. Och beste vriend, als ik daarover mijn gedachten laat gaan, dan begint er toch iets in mij op te leven. Ik hoop toch ook nog te mogen behoren tot degenen die het heil van Sion zoeken en zich verblijden in het aanschouwen van het werk der genade in de harten van hen die met mij op reis zijn naar de eeuwigheid. De duivel gunt geen mens de zaligheid, maar hoewel ik weet dat God naar Zijn soevereiniteit alleen de door Hem gekenden tot de zaligheid brengt, zo gun ik de duivel er toch ook niet één. Dat zal wel verstaan worden door degenen die van het geweld van die helse tiran niet vreemd zijn, maar die ook gaarne zien dat er nog paarlen gehecht worden aan Jezus' Middelaarskroon. Als we in ons leven inwendig met de verschrikkingen der hel kennis maken, dan hebben we onze medemens voor de hel ook niet over. En als we iets mogen smaken van die zaligheid die de Heere Zijn Kerk heeft bereid, dan komt er ook zo'n gunning in de ziel voor een ander. Dan zou men ze allen die men om zich heen ziet, wel in die zaligheid willen doen delen. Dus voelen we daarin ons dan ook één met de dichter van de 102e Psalm. De Heere is het ook zo waardig om gediend en gevreesd te worden. Het mocht bij de dichter werkelijk om Gods eer te doen zijn. Daarom ging ook het verval van Gods Kerk hem zo ter harte. Niet anders zal het nog zijn bij degenen die waarlijk het goede van Sion mogen zoeken. Het kan de ziel dan ook zo bang worden als er geen tekenen Gods ten goede van Zijn Kerk meer te zien zijn.

De 102e Psalm begint met ons te zeggen: "Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN". En verder laat de dichter ons weten dat zijn dagen vergaan waren als rook en zijn gebeenten uitgebrand waren als een haard. Zijn hart was geslagen en verdord als gras, zodat hij vergeten had zijn brood te eten. Een roerdomp der woestijn was hij gelijk geworden en ook de steenuil der wildernissen. Hij at as als brood en vermengde zijn drank met tranen. Maar welk een verandering kwam er toch bij de dichter inwendig, als hij er toch een oog voor kreeg om te zien Wie God is en blijft.

U hebt mij gevraagd om iets te schrijven over het 11e vers van die Psalm berijmd. Welnu, ik wil dan ook graag dat vers in de berijming hier neerschrijven. Het luidt als volgt:

’t Zal met blij gejuich Hem, loven, Die, uit Zijn paleis van boven, Isrels leed en ongeval Eens in gunst beschouwen zal. En gevang'nen in hun zuchten Horen, als zij tot Hem vluchten; Om hen uit de wrede kaken Van den dood eens los te maken.

Wat het oude bondsvolk in zijn geheel gold wat de droeve toestand betrof waarin het volk verkeerde, daar wordt ook door de ziel wat van gekend als ze zich ook als in de wrede kaken van de dood gevangen ziet. Het moet maar eens werkelijkheid worden, zoals u van uw familielid schreef, dat men zich geplaatst ziet voor de poorten van de dood. Maar daar zal nu ook iets in onze gezonde dagen van gekend moeten worden. De dood is de bezoldiging der zonde. Geen mens ontkomt daar aan. Ook daarin betoont God Wie Hij als God is. Hij is een Waarmaker van Zijn Woord in de bedreiging zowel als in de beloften. Men kan het Godsbestaan loochenen, maar het is niet te loochenen dat we allen moeten sterven. En aan die dood gaat veelal ook nog een smartelijk lijden vooraf Maar de geestelijke doodstaat van de gevallen mens laat zich ook wel duidelijk zien, als men dan nog goedsmoeds probeert te blijven. Ja, starende naar wat de televisie te aanschouwen geeft, gaan velen de dood tegemoet, die dan toch ook een eeuwige dood voor hen met zich mee zal brengen. O, de mens is toch zo'n ellendig schepsel in zijn natuurstaat! Hij is geestelijk dood en zo dus ook dood voor de dood. Maar het levendmakend werk van Gods Geest doet hem sterven voor het sterven. Dan wordt het dus werkelijk sterven voor hem in dit leven. Terecht wordt ook wel gezegd dat de dood alles afsnijdt. Alle verwachtingen van het leven vallen weg. Geen illusies zijn er dan meer te koesteren. Och, wat is het toch noodzakelijk dat het zo eens werkelijkheid voor ons in dit leven wordt: sterven en God ontmoeten. Dan is er geen ontkoming meer aan dat verschrikkelijke oordeel voor ons te vinden. We moeten God in de handen vallen. Die een verterend vuur en een eeuwige gloed voor de onherboren zondaar is.

Die berijmde Psalm die ik zoeven neerschreef en waarover ik op uw verzoek iets schrijven moet, spreekt over de wrede kaken van de dood. Maar die Psalm spreekt ook over een losmaken uit die wrede kaken. Welk een wonder is het toch als het de Heere behaagt om dat te doen. De oude berijming van Datheen spreekt over een vrijmaken uit des doods banden. De Oud- Testamentische dichters hebben in de droeve toestand waarin Gods Kerk verkeerde, toch ook steeds weer mogen zien op wat Nieuw-Testamentisch gebeuren zou, als de Zoon van God in de wereld zou komen om teniet te doen die het geweld des doods had, dat is de duivel. In die Middelaar is dus alleen verlossing te vinden van het geweld des doods.

Op die Persoon des Middelaars en op de noodzakelijkheid van die Persoon tot uw verlossing te leren kennen, heb ik u in dit schrijven toch ook maar weer te wijzen. De overledene over wie u me schreef, is er niet meer, althans niet meer hier op aarde. En ik zou naar aanleiding van wat u me over haar schreef, gaarne het goede voor haar geloven. Dan mag ze nu met blij gejuich de Heere eeuwig loven, zoals de 102e Psalm ons doet weten. Maar ik meen wel te begrijpen in uw schrijven, dat uw gedachten over haar ook tegelijk over uzelf gaan. En daarom kan ik ook niet laten om u nog even te wijzen op wat voor uzelf zo noodzakelijk is gekend te worden. U hebt er immers voor uzelf ook niets aan al mag u voor een ander het goede geloven, ja, al werden alle mensen zalig buiten u en u zou er zelf eeuwig buiten moeten blijven staan. Och, het mocht voor uzelf nog eens een rechte nood worden in uw ziel.

In die andere brief die ik geschreven heb over Psalm 102 ben ik er niet meer toe gekomen om dat treffende voorbeeld dat Comrie aanhaalt te noemen. Maar ik wil dat nu dan nog even doen. Hij schrijft in die preek over de ontblote bidder: "Ik kan het niet voorbij, of ik moet u zeggen een geval of twee, dat ik zelf bijgewoond heb. In het jaar 27 was ik, volgens mijn aantekening, op zee met een schip van Zwartewaal, in de maand december. Daar werd een gebed 's morgens en 's avonds uit de Zeevaart van Van Leeuwaarden gelezen. Maar daar kwam zulk een verschrikkelijke storm op, dat meer dan veertig schepen rondom ons verongelukten. Wij bergden het volk, zeven in getal van een schip; het lezen van gebeden hield op, elk boog zijn knieën en riep tot God, niemand ging zijn oude gebed opprevelen. De kapitein, die nog leeft, en nu in 's lands dienst is en in Den Briel woont, weet dit. Onlangs hier, als er een hals-recht geoefend zou worden; de persoon was onkundig, maar hij wist een formulier te bidden; ondertussen, nadat de dood hem aangezegd was, bad hij uit de nood. Dat weet een ieder die erbij kwam. Daarom ben ik verzekerd, dat onze God tergende diensten hun oorsprong daaruit hebben, dat wij onszelf niet kennen, noch in de diepte van onze ellende wegzinken; want dan zou ons alles ontvallen en de nood zou ons doen bidden, en ook woorden en goede redenen opgeven, om ze Gode voor te stellen”.

Die treffende voorbeelden die Comrie aanhaalt in die preek, vind ik nu ook wel gepast in betrekking tot uw schrijven. Neen, Comrie zegt niet, zoals wel gezegd wordt, dat de nood leert bidden. De Heilige Geest alleen leert ons bidden, maar de nood doet bidden, als we waarlijk in die nood der ziel terechtkomen waar Comrie ons op wijst.

Ik kan nu niet meer iets schrijven over Van Leeuwaarden. Er zijn mooie boekjes van hem over de godsdienstige christen, de bekommerde en de bevestigde christen. Maar zo is er ook een boekje met gebeden van hem voor de zeevaart. Ik moet het er nu bij laten. Een bloot opzeggen van de gebeden van Van Leeuwaarden hielp dus niet bij de zeelieden in die grote storm. Och, ik wens u van harte toe dat het zo ook eens bij u zal mogen worden. Dan zal Psalm 102 vers 11 recht uit het hart vandaan door u mogen worden gezongen. Bij deze wens laat ik het nu, in de hoop dat de God aller genade Zich alzo liefderijk over u zal ontfermen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's