Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (6)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zondvloed

”En een piasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten”.

Gen. 7:12.

Noach werkte dagelijks ijverig aan de ark. Op den duur ging men al de vorm van een schip herkennen. In dit grote schip kwamen kamers en bergplaatsen voor het vee en het gevogelte dat tijdens de zondvloed hierin een plaats zou ontvangen.

Toen het schip klaar was, werd het van binnen en van buiten met pek bestreken, zodat het tegen de watervloed bestand zou zijn. Ook kwam er nog een venster en een deur in.

De mensen zagen Noach en de zijnen bezig en Noach wees hen op de grote zondvloed die aanstaande was. Hij riep hen op zich tot de Heere te bekeren, terwijl het nog de welaangename tijd en de dag der zaligheid was.

Helaas keerden zij zich niet tot de Heere, Die hen door Zijn knecht Noach zo trouw liet waarschuwen.

Toen kwam er een dag, dat de ark klaar was.

De Heere sprak tot Noach: "Ga gij, en uw ganse huis in de ark". Zo gingen Noach, zijn vrouw en zijn zonen Sem, Cham en Jafeth met hun vrouwen in de ark. Bij elkaar waren ze met hun achten.

Verder liet de Heere van al het vee en het kruipende gedierte een paartje: een mannetje en een vrouwtje naar de ark komen. Maar van het reine vee, dat zijn de dieren die geofferd mogen worden, kwamen er drie paartjes en een extra diertje dat straks geofferd zou moeten worden naar de ark. Ook van de vogels kwamen er drie paartjes en een extra vogel. Zo wilde de Heere het hebben en Hij dreef Zelf de dieren en de vogels naar de ark.

Stel je eens voor, wat dat geweest is. Al die dieren hebben in de week voor dat de zondvloed kwam schuiling gezocht in de ark. En de mensen, die honderdtwintig jaar door Noach werden gewaarschuwd, zijn niet tot de ark gekomen.

Toen de dieren een plaats in het geweldige schip gekregen hadden en Noach voor genoeg eten en drinken gezorgd had, was de dag van het oordeel aangebroken. Noach en de zijnen gingen op Gods bevel ook in de ark en toen zij binnen waren, deed de Heere de deur dicht. In de Bijbel lezen we: "En de HEERE sloot achter hem toe". Toen kon Noach en de zijnen er niet meer uit, maar toen kon ook geen mens er meer in. God Zelf had het laatste woord. Hij sloot de ark toe. Op het moment dat Hij sloot, vielen de eerste druppels uit de lucht. De zondvloed was begonnen.

Al heviger, al zwaarder kwamen er stromen van regen, die losbarsten boven de wereld. Het water kwam vanuit de aarde en viel vanuit de wolken op de aarde. In Gods Woord lezen we: "Op dezelfde dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opgebroken en de sluizen des hemels geopend en een piasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten”.

Met ontzetting zagen de mensen dat het oordeel waarvan Noach gesproken had nu een begin nam. Angstig vluchtten de mensen naar de hoger gelegen plaatsen. Maar ook daar was geen veiligheid. Hoger, al hoger steeg het water. Er was maar één plaats waar het veilig was en dat was in de ark. Buiten de ark moest alles verdrinken.

Al spoedig stonden de struiken, de huizen en zelfs de hoge bomen onder water. Reddeloos moesten de mensen en dieren verdrinken. Wie zal zich ooit kunnen voorstellen wat een angst en wat een gehuil dat moet zijn geweest.

Wat hadden de mensen nu aan hun geld? Wat hadden zij aan hun wijsheid en aan al hun uitvindingen? Met alles wat ze hadden en wat ze bezaten moesten ze verdrinken.

Dikke wolken goten water; Hoger zwerk gaffel geklater; Uwe pijlen, zo geducht. Vlogen vlammend door de lucht.

(Ps. 77:10)

Kleine kinderen en grote, sterke mannen, zij allen kwamen om. Iedereen bleek in dit oordeel machteloos. Ook was het onmogelijk, dat het iemand buiten de ark zou kunnen overleven. Niemand, niemand ontkwam aan deze zondvloed, want:

Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen. Als in 't gericht door God wordt wraak genomen.

(Ps. 1:3)

Er was maar één plaats veilig. Dat was de plaats, waar de Heere Zelf voor gezorgd had. De ark, dat grote schip, dreef veilig onder Gods hoede op de watervloed. Op den duur overspoelde het water zelfs de hoogste bergtop en was de ark het enige voorwerp dat op aarde gezien werd. Alles wat een adem had, moest verdrinken.

In de Bijbel lezen we: "Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. Alzo werd verdelgd al wat bestond dat op de aardbodem was, van de mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was."

En de grote watervloed bleef honderdvijftig dagen op de aarde staan.

In de zevende maand nadat het begon te regenen, bleef de ark vastzitten op de berg Ararat. Noach wilde graag weten hoe het er op de aarde uit zou zien.

Hij liet een raaf uitvliegen door het venster, maar het dier kwam terug. Blijkbaar kon het nergens gaan zitten. Alles stond dus onder water.

(vervolg blz. 366)

(Vervolg Uit de Bron)

Na enige tijd liet Noach een duif uitvliegen. Maar ook die kwam naar de ark terug en Noach stak zijn hand uit en nam de vogel bij zich.

Toen wachtte Noach zeven dagen en liet opnieuw de duif uit. Een hele dag bleef de vogel weg, maar tegen de avond kwam het diertje terug met een afgebroken olijfblad in de bek. Daaruit kon Noach opmaken dat de toppen van de bomen weer gezien konden worden. Weer wachtte Noach zeven dagen en liet toen voor de derde maal de duif uit. Toen keerde de duif niet meer terug. Daaruit begreep Noach, dat de aarde weer droog was.

Toen sprak God tot Noach, zeggende: "Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer zonen met u". De Heere Zelf had Noach gezegd wanneer hij in de ark moest gaan en nu gaf Hij het bevel de ark te verlaten. De Heere zorgde voor Zijn knecht Noach. Temidden van de ontzettende watervloed vergat Hij Noach niet. Wat zal de ark geslingerd zijn op die geweldige golven in dat verschrikkelijke noodweer. Wat een gebonk tegen de ark zullen de drijvende voorwerpen, voortgezwiept door de woedende golven, veroorzaakt hebben.

Hoe hebben Noach en de zijnen de mensen horen roepen en schreeuwen. Misschien hebben sommigen zich wel aan de ark vastgeklemd. Hoe onbeschrijfelijk moet de toestand buiten de ark geweest zijn. Te midden van al dit geweld mocht Noach weten dat de Heere zorgde voor hem en de zijnen. Hij kon wel zingen:

Uw hoop. Uw kudde woonde daar; Uit vrije goedheid waart Gij haar

Een vriendelijk beschermer.

(Ps. 68 : 5)

Op Gods bevel verlieten niet alleen Noach en de zijnen de ark, maar ook alles wat daarin was. De Heere wilde dat de aarde weer bewoond zou worden door de mensen, dat de dieren overal zich verspreidden en er weer jong vee en gevogelte in overvloed komen zou.

Toen Noach uit de ark in de bijna lege wereld kwam, was het eerste dat hij deed een brandoffer maken. Daarop offerde hij van het reine vee en van al het rein gevogelte. Waarom deed Noach dat? Hiermee wilde hij zeggen, dat ook hij niet beter was dan al die mensen die in hun zonden in de golven waren omgekomen. Noach wist wel dat ook hij en de zijnen de dood verdiend hadden. Maar de Heere had hem in genade aangezien. Hij had genade in Gods ogen gevonden en straks zou de Heere Jezus voor Noach en al Zijn volk op aarde komen om Zich op te offeren voor de zonden van dat volk. De offerdieren en het brandoffer wezen heen naar de Heere Jezus. Door Zijn dood zouden Gods kinderen het eeuwige leven ontvangen.

Dat Noach niet omgekomen was, had hij te danken aan de Heere en daarom offerde hij uit dankbaarheid de Heere. Dit heeft Noach in het geloof gedaan en God nam zijn offer aan, want in de Bijbel lezen we: "En de HEERE rook die lieflijke reuk". Toen heeft de Heere ook beloofd de wereld nooit meer door een tweede zondvloed te straffen. Als teken daarvan stelde hij de regenboog.

Als wij die boog in de wolken zien, moeten we er aan denken, dat de Heere niet meer de hele aarde door water zal verdelgen. Maar meteen moeten we er ook aan denken, dat deze tweede wereld door vuur vergaan zal. Daarvan zegt de Heere in Zijn Woord: "Maar de hemelen die nu zijn en de aarde worden ten vure bewaard tegen de dag des oordeels en der verderving van de goddeloze mensen”.

Bovendien mogen Gods kinderen in de regenboog Gods onveranderlijke trouw over Zijn volk zien. Hij zal altijd voor Zijn volk blijven zorgen en hen eens in het Vaderhuis brengen. Dat alles heeft Noach mogen verstaan.

Noach begon weer, evenals vroeger, zijn werk op het land en plantte een wijngaard. Toen de druiven rijp waren, dronk hij van het gegiste sap en werd dronken. In deze toestand kleedde Noach zich uit in het midden van zijn tent. Zo vond Cham, zijn zoon, hem. In plaats van medelijdend op zijn vader neer te zien en hem vlug aan te kleden, riep hij zijn andere broers en spotte met zijn vader. "Kom eens kijken hoe vader er bij ligt!”

Hoe duidelijk bleek, dat op deze tweede wereld de zonde zich weer liet gelden. Gelukkig deden Sem en Jafeth anders. Zij namen vlug een kleed en bedekten daarmee hun vader. Zij konden niet aanzien, dat hun godvrezende vader er zo bij lag.

Toen Noach weer goed bij zijn verstand was, hoorde hij dat Cham met hem gespot had. Toen heeft hij hem en zijn nakomelingen, de latere Kanaanieten, in opdracht van de Heere vervloekt. Maar Sem en Jafeth zouden door de Heere gezegend worden. Uit Sem zou zelfs de Heere Jezus geboren worden en veel nakomelingen van Sem en Jafeth zouden door genade een nieuw hart ontvangen.

Toen Noach in de ark ging, was hij zeshonderd jaar. Na de zondvloed heeft Noach nog driehonderdvijftig jaar op aarde mogen leven. Hij werd dus negenhonderd en vijftig jaar. Maar ook aan dat lange, veelbewogen leven kwam een einde. Toen mocht Noach, de knecht des Heeren, voor eeuwig bij de Heere zijn.

Al 't godd'loos volk verdoet G' als schuim van d' aard; Dies zal ik Uw getuigenissen vrezen. Het heeft mijn ziel verschrikkingen gebaard. Ja, zelfs is mij het haar te berg' gerezen. Als ik op Uw gerichten heb gestaard; Uw oordeel. Heer', kan niet dan vrees'lijk wezen.

(Ps. 119:60)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's