Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (12)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (12)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verwoesting van Sodom en Gomorra

Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en over Gomorra regenen, van de HEERE, uit de hemel.

Gen. 19:24.

Uit het vorige verhaal weten we, hoe de twee engelen op weg naar Sodom waren om te zien hoe goddeloos die stad wel was.

Het was inmiddels avond geworden, toen de twee engelen bij de stad aankwamen. Bij de poort troffen ze Lot aan. Och, met hem was het van kwaad tot erger gegaan. Eerst had hij vlak bij Sodom gewoond, maar daarna was hij in Sodom gaan wonen. Nu troffen de engelen hem zelfs in de poort aan. Doorgaans waren daar de belangrijke mensen van een stad te vinden en misschien dat ook Lot zo'n belangrijke man was geworden. Steeds vastere banden had hij met die mensen aangeknoopt. Zelfs hadden zijn twee dochters met mannen uit die stad verkering gekregen.

Toch leefde Lot niet zo gemakkelijk tussen die goddeloze mensen. In de Bijbel lezen we dat "deze rechtvaardige man door het zien en horen van hun ongerechtige werken dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld heeft". Hier lezen we dus dat Lot, de godvrezende man, zijn ziel elke dag kwelde. Hij vond het vreselijk, wat hij hoorde en zag en toch kon hij Sodom niet meer verlaten, zo vast had hij zichzelf in die stad genesteld. Gelukkig dat de Heere aan Zijn afgedwaald kind dacht.

Toen Lot de twee mannen zag, boog hij zich voor hen neer en nodigde hen uit bij hem te overnachten. Blijkbaar zag hij iets voornaams in de beide mannen en, daar hij de goddeloze stad kende, wilde hij hen niet de nacht over op straat laten. De mannen zeiden echter: "We kunnen wel buiten vernachten". Maar daar wilde Lot niets van weten en hij raadde hen sterk aan mee naar zijn huis te gaan, daar buiten overnachten veel te gevaarlijk zou zijn. Toen gaven de reizigers toe en zo kwamen ze in zijn huis waar Lot een maaltijd voor hen bereidde.

Dat Lot gelijk kreeg, bleek wel spoedig. De inwoners van Sodom hadden de twee vreemdelingen opgemerkt en vechtlustig en onbeleefd klopten ze ruw op de poort van Lots woning. "Doe open!" schreeuwden ze. Er ontstond een grote oploop van mensen die heftig riepen: "Breng die mannen naar buiten, want wij willen ze hebben". Uit hun geschreeuw bleek duidelijk, dat ze niet veel goeds met de mannen van plan waren.

Lot, die zich als gastheer heel erg schaamde over zijn ruwe stadsgenoten, ging naar buiten en sloot de poort achter zich dicht. Zo bang was hij dat de mannen zijn huis zouden binnendringen en de mannen met geweld nemen! Meteen probeerde hij hen tot bedaren te brengen en sprak: "Ik zal jullie het liefste geven dat ik heb, maar laat die mannen met rust!”

Toen werden zij pas echt boos. "Wat!", riepen ze, "wil die Lot, die zelf een vreemdeling is, ons de wet voorschrijven? Wat denkt hij wel? Dat nemen we niet! We zullen hem krijgen!" Meteen drongen ze op hem aan en schreeuwden boze woorden. O, het was duidelijk, dat ze het nu ook op Lot en zijn gezin gemunt hadden. Toen gebeurde er iets wonderlijks. De twee gasten kwamen naar buiten, trokken Lot in huis en sloten zelf de deur. Plotseling werden al de mensen daar buiten, van groot tot klein, met blindheid geslagen. Met uitgestoken handen zochten ze naar de poort, maar konden die niet vinden. Vermoeid en moedeloos droop de hele oploop eindelijk af.

Als de Heere niet voor Lot gezorgd had, was het slecht met hem afgelopen! Nu zou het evenwel slecht met de goddeloze stad aflopen. Duidelijk hadden de vreemdelingen gezien, hoe verkeerd en goddeloos de inwoners van de stad waren. De straf des Heeren zou spoedig komen!

De twee engelen, die er als mensen uitzagen, vroegen nu aan Lot: "Neem allen van wie u veel houdt met u en verlaat deze stad, want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven”.

Dat was een verschrikkelijke tijding!

Lot gaf deze boodschap aan zijn vrouw en twee dochters door en ook ging hij vlug zijn aanstaande schoonzoons waarschuwen. "Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de HEERE gaat deze stad verderven!”, riep hij.

Maar de twee mannen lachten om dat ernstige gezicht. Nee, zij zagen het echt niet zo donker in en maakten zich helemaal niet druk om zijn ernstige woorden. Intussen was de nacht voorbij gegaan en begon het morgen te worden. Nu drongen de engelen opnieuw aan de plaats te verlaten: "Als uw leven u lief is, vlucht dan toch!" riepen ze Lot toe.

Maar Lot talmde. O, hij kon zijn goederen en bezittingen toch zo moeilijk achterlaten.

Toen grepen de twee mannen hem bij de hand en leidden hem, zijn vrouw en zijn dochters buiten de stad. Ernstig waarschuwden ze: "Sta niet stil en zie niet om, anders zou de vuurgloed u nog achterhalen. Vlucht naar het gebergte en blijf niet in deze vlakte. Behoud u om uws levens wil". Toen werd Lot bang.

Inmiddels was de Heere Zelf bij de engelen gekomen en Lot smeekte Hem: "Heere, laat mij wat dichterbij mogen vluchten. Ik kan zo gauw niet bij het gebergte komen. Ik zal zeker door de brandende vuurstroom gegrepen en gedood worden. Heere, laat mij toch in dat gindse stadje Zoar veilig mogen zijn!”

De Heere antwoordde: "Ik zal dat stadje Zoar sparen, maar maak nu haast, want Ik kan niets doen, voor u in dat plaatsje zult zijn aangekomen”.

Toen haastten de drie zich naar Zoar

Juist ging de zon op, toen Lot in Zoar behouden aankwam. Op dat moment had de Heere gewacht. Nauwelijks was Lot in Zoar of de Heere liet een vuur- en zwavelregen uit de hemel neerstromen over de vlakte van Sodom en Gomorra. In de Bijbel lezen we: "Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en over Gomorra regenen, van de HEERE, uit de hemel. En Hij keerde die steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands”.

De grote en vreselijke vuurzee veranderde in korte tijd dit buitengewoon mooie landschap in een soort zoutwoestijn. Dat was de straf des Heeren over de zonde van de inwoners van deze plaatsen. De Heere had tot Lot ook gezegd: "Zie tijdens de vlucht niet om, anders wordt u ook gestraft". Helaas, de vrouw van Lot was zo aan Sodom gehecht, dat ze het even waagde om te kijken. Meteen veranderde de Heere haar in een zoutpilaar. Zo kwamen er geen vier, maar drie mensen behouden in Zoar aan.

Vroeg in de morgen van die vreselijke vuurbrand stond Abraham op en ging naar de plek waar hij de Heere gesmeekt had: "Heere, als er tien zijn, zult U de stad dan sparen? " Nu zag Abraham het allervreselijkste, wat hij maar zien kon. In de Bijbel lezen we: "En hij zag naar Sodom en Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte; en hij zag, en zie, er ging een rook van het land op gelijk de rook eens ovens". Gelukkig had de Heere zijn neef Lot echter gered.

Toch was Lot zo ontdaan van ontzetting en schrik dat hij niet eens in het stadje Zoar durfde blijven. Hij ging in een grot wonen die hij in het gebergte ontdekte en verbleef daar met zijn dochters.

Verder lezen we in de Bijbel niets meer

van deze rechtvaardige man en waarschijnlijk is hij niet lang na de verwoesting van Sodom en Gomorra gestorven.

Hoe vreselijk deze dag ook was, er komt een dag die nog vreselijker zijn zal. Gods Woord leert ons dat deze tweede wereld tot straf van alle goddeloze mensen eens door vuur vergaan zal. Zoals de Heere Lot bevrijdde en de zon over hem deed opgaan, toen de anderen op zo'n verschrikkelijke manier omkwamen, zo zal Hij ook Zijn kinderen in die oordeelsdag bewaren. In de Bijbel lezen we: "Want zie, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen. Die hun noch wortel noch tak laten zal. Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.”

Ook hier wordt dus gesproken over een "oven" en een vreselijke omkering, waarin wortel noch tak overblijven zal. Zo was het ook in Sodom toegegaan, want toen Abraham naar die vlakte keek, ging er een rook op gelijk de rook van een oven.

Maar in die vreselijke oordeelsdag zal de Heere voor Zijn kinderen de Zon der gerechtigheid doen opgaan. Daarom staat er: "Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.”

Ging de zon niet op, toen Lot in Zoar aankwam? Zo zal ook over het volk des Heeren de Zon der gerechtigheid straks opgaan. Hiermee wordt de Heere Jezus bedoeld. Hij zal Zijn kinderen tot Zich nemen, zodat ze eeuwig in Zijn licht mogen wandelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (12)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's