Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (23)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (23)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jakobs worsteling bij Pniël (slot)

"Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent."

Gen. 32:26

Toen Jakob alleen achterbleef om die nacht opnieuw met de Heere in het gebed te zijn en Hem te smeken om Zijn zegen, naderde tot hem onverwachts een Man, Die uit de duisternis opdoemde. Jakob schrok! Was Hij een vriend of een vijand? Toen bleek die Onbekende een vijand te zijn, want Hij greep de bange Jakob aan en worstelde met hem. Een hele tijd ging de worsteling door en Jakob kwam er tijdens dit vreemde gevecht achter, niet met een gewoon Mens van doen te hebben, maar met de Heere. De Heere Jezus worstelde met hem en het was alsof Hij Zelf Jakob de toegang tot het beloofde land versperde. Het werd een wonderlijke worsteling. Tijdens het gevecht raakte de Heere Jakobs heup aan, zodat hij ineens geen kracht meer in die heup had en als een krachteloze, machteloze man verder moest worstelen. De sterke God gaf de zwakke, bange Jakob echter kracht om met Hem bijna de hele nacht te worstelen.

Toen de Heere dan ook zei: "Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan en u, Jakob, moet weer aan het werk, " sprak Jakob: "Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent." Zo hield de bange, zwakke Jakob zich aan de Heere vast. Huilend smeekte hij: "Heere, ik heb buiten U niets en niemand. Als U niet helpt, dan is het met mij gedaan. Buiten U ben ik reddeloos verloren. U moet ik hebben voor tijd en eeuwigheid. Heere, ik laat U niet los of U moet mij eerst zegenen!"

In plaats dat de Heere hem nu zegende, vroeg Hij aan Jakob: "Hoe is uw naam? "

Twintig jaar geleden had zijn oude, blinde vader Izak, voor hij Jakob zegende, ook gevraagd: "Wie ben je? Hoe is je naam? "

Toen had Jakob gelogen en geantwoord: "Ik ben Ezau, uw eerstgeborene!"

Nu vroeg niet Izak, maar de Heere naar zijn naam.

Eerlijk beleed Jakob, wie hij was en antwoordde alleen maar: "Jakob." Hij wil zeggen: "Heere, ik ben een zondaar, een bedrieger, ik ben Uw zegen niet waard."

Na deze eerlijke bekentenis van Jakob ontving hij van de Heere dezelfde zegen, die hij eens van de oude Izak ontving. Toen kreeg hij de zegen door een list, maar nu kreeg hij hem op een eerlijke manier van de Heere Zelf

Nu was het weer goed tussen de Heere en Jakob. Hij mocht van de Heere het beloofde land in. Uit genade ontving Jakob nu een nieuwe naam. Voortaan zou hij geen Jakob, maar Israël heten. Die naam herinnerde aan de worsteling van de Heere met Jakob en aan zijn overwinning in de kracht des Heeren.

De Heere sprak: "Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht."

Toen Jakob echter vroeg: "Geef toch Uw Naam te kennen!" sprak de Heere: "Waarom is het, dat gij naar Mijn Naam vraagt? Jakob, u weet toch. Wie Ik ben en Wie het was. Die met u worstelde!"

Ezau wilde al dit vee van zijn broer echter niet hebben en sprak: "Houd het maar, want ik heb veel". Maar Jakob stond er op, dat Ezau het wel zou nemen en sprak: "Ik heb alles. De Heere heeft mij gezegend en ik reken het ook als een zegen, dat wij elkaar als broers in vrede hebben mogen ontmoeten. Daarom moet u al die geschenken nemen!"

Toen Ezau zag, dat Jakob al dat vee hem wilde geven, nam hij het. Daarna stelde Ezau voor samen terug te gaan. Ezau zou met zijn sterke mannen voorop gaan en Jakob zou dan volgen. Op die manier wilde Ezau zijn broer begeleiden en hem voor mogelijke gevaren bewaren. Toch vond Jakob dit geen goed voorstel. Hoe wonderlijk had de Heere hem geleid en Hij zou ook verder wel voor hem, voor zijn

vrouwen en kinderen en voor al zijn bezittingen zorgen. Nee, daarvoor had hij de begeleiding van zijn broer Ezau niet nodig.

Bovendien wist Jakob, dat een mens veranderlijk is. Wie vandaag een vriend is, kan morgen een vijand zijn. Misschien dat Jakob bang geweest is, dat die goede stemming van Ezau niet altijd duren zou. Daarom antwoordde Jakob heel voorzichtig: "Zie, mijn kinderen zijn klein en teer en mijn vee heeft veel jongen. Als ik met u reis, zou het voor de kinderen teveel worden en zou het jonge vee sterven. Daarom trek ik het liefst alleen rustig verder."

Toen stelde Ezau voor om een deel van zijn knechten achter te laten om Jakob te begeleiden. Maar ook dit voorstel sloeg Jakob af Hij wilde zonder enige hulp van Ezau verder trekken. Hij was er vast van overtuigd, dat de Heere hem in het beloofde land zou brengen. Hoe wonderlijk had de Heere niet gezorgd! Eerst had Hij hem gered uit de hand van Laban en nu had Hij hem bevrijd uit de hand van Ezau. In het bangste gevaar had de Heere hem bijgestaan en in Zijn kracht hoopte hij nu alleen verder te gaan. Jakob kon zeggen:

Ik riep tot U, ik zeid': o HEER', Gij zijt mijn toevlucht, sterkt' en eer; Gij zijt, zolang ik leef, mijn deel, Mijn God, Wien ik mij aanbeveel.

(Ps. 142 : 5)

Toen namen de broers afscheid van elkaar. De sterke, machtige Ezau trok met zijn mannen terug naar het gebergte van Seïr, hun woonplaats. Hoe was ook hij door de Heere met tijdelijke zegeningen gezegend, zoals Hij dat Izak beloofd had.

De zwakke, kreupele Jakob reisde eerst naar Sukkoth en daarna naar Sichem in Kanaan. In Gods Woord lezen we: "En Jakob kwam behouden tot de stad Sichem, , welke is in het land Kanaan, als hij kwam van Paddan-Aram... En hij kocht een deel des velds waarop hij zijn tent gespannen had... En hij richtte aldaar een altaar op en noemde het: De God Israels is God." Jakob wist Wie hem steeds in alle moeilijkheden hielp. Als de Heere hem niet had bijgestaan, was er niets van hem overgebleven. Alleen met een staf in zijn hand was hij naar Paddan-Aram gereisd en nu keerde hij terug, vergezeld van vrouwen, kinderen, dienstknechten, dienstmaagden, veel vee en veel bezittingen. Hoe wonderlijk had de Heere hem gezegend! Daarom offerde hij in Sichem een dankoffer en erkende de Heere in een kerkdienst voor alle zegeningen die Hij hem geschonken had. Dat waren zegeningen, niet alleen voor de tijd zoals dat bij Ezau het geval was, maar vooral zegeningen voor de eeuwigheid. Jakob of Israël mocht door genade getuigen: "De grote en almachtige Heere is mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed."

Geloofd zij God, Wiens open oren Mijn smeekstem gunstig wilde horen.

(Ps. 28:5)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (23)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's