Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (24)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (24)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jakob offert in Bethel

"En dit land dat Ik Abraham en Izak gegeven heb, dat zal Ik u geven; en uw zaad na u zal Ik dit land geven."

(Gen. 35:12)

Jakob ontving kort daarna een bevel van de Heere, dat hij uit Sichem moest wegtrekken naar Bethel. In deze plaats was de Heere hem verschenen op zijn vlucht naar Paddan-Aram. Hier had hij in zijn droom de HEERE op een ladder gezien, terwijl de engelen op en neer klommen. In verwondering had Jakob uitgeroepen: "Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats. Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels." Toen had Jakob een teken opgericht en een belofte aan de Heere gedaan, dat als Hij hem op de reis zou bewaren en weer in het land Kanaan zou terugbrengen, hij deze plaats zou afzonderen om de Heere te erkennen voor Zijn gegeven weldaden.

Nu was Jakob in het land Kanaan aangekomen.

Hoe wonderlijk had de Heere het met hem gemaakt. Op zijn terugreis had hij ootmoedig gebeden: "Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt: want ik ben met mijn staf over deze

Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden."

Jakob was dit niet vergeten. Toch hield hij zich in Sichem te lang op. Daarom sprak de Heere: "Maak u op, trek naar Bethel en woon aldaar; en maak daar een altaar voor dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht van uw broeder Ezau."

De Heere Zelf wekte Zijn knecht dus op naar Bethel te gaan. Hij wil immers voor al Zijn weldadigheden erkend worden. Daarom zingen wij:

Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden; Vergeet ze niet; 't is God, Die z'u bewees.

(Ps. 103:1)

Hierna ging Jakob zich meteen klaar maken voor de reis naar Bethel. Heel goed besefte hij, dat hij in Bethel de Heere in het openbaar voor al Zijn weldaden zou gaan erkennen. Het was geen gewone reis en niet een gewoon bezoek aan een plaats. Nee, hij zou te Bethel de Heere loven en danken voor alles wat Hij had willen zijn voor Jakob en de zijnen. Jakob zou in een kerkdienst de Heere gaan erkennen! Hij zou met zijn gezin voor het heilig aangezicht des Heeren verschijnen. Daarom horen we vader Jakob tot zijn vrouwen, kinderen, dienstknechten en dienstboden zeggen: "Doet weg de vreemde goden die in het midden van u zijn, en reinigt u en verandert uw klederen en laat ons ons opmaken naar Bethel; en ik zal daar een altaar maken voor dien

God, Die mij antwoordt ten dage mijner benauwdheid en met mij geweest is op den weg dien ik gewandeld heb."

Hieruit bleek, dat er toch mensen onder het volk van Jakob waren die nog afgodsbeelden bij zich hadden. Laten we alleen maar denken aan Rachel, die de terafim van vader Laban gestolen had! Alles wat met afgoderij te maken had, moest nu van vader Jakob verdwijnen. Alleen de Heere, zijn God, is de enige en ware God Die gediend moet worden!

De onderdanen van Jakob hebben naar hem geluisterd. De vreemde goden, de oorsierselen en alle dingen die met afgoderij te maken hadden, werden bij Jakob gebracht, die alles onder een eikenboom bij Sichem begroef

Na deze hervorming trok Jakob op naar Bethel. Voor ze bij die plaats aankwamen, gebeurde er iets heel droevigs. Debora - de oude voedster en dienstmaagd van Rebekka - stierf op hoge leeftijd. Iedereen hield erg veel van haar. Al staat het niet in de Bijbel, zo wordt aangenomen dat Debora een nieuw hart had. Zij was eens met Rebekka, Jakobs moeder, van Laban weggereisd naar het huis van Izak en na de dood van Rebekka had Jakob de oude, trouwe dienstmaagd tot zich genomen. Dat iedereen veel met de oude vrouw ophad, bleek wel toen zij stierf Iedereen was zo bedroefd om dit zware verlies, dat men de eik waaronder zij begraven werd, "de eikeboom des geweens" noemde.

(Vervolg blz. 270)

(Vervolg Uit de Bron)

In Bethel aangekomen, verscheen de Heere Jakob opnieuw en beloofde hem, dat zijn geslacht tot een groot volk zou uitgroeien. De Heere sprak: "Een volk, ja een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen. En dit land dat Ik Abraham en Izak gegeven heb, dat zal Ik u geven; en uw zaad na u zal Ik dit land geven." Zo vernieuwde de Heere met hem dezelfde belofte, die Hij ook Abraham en Izak gezworen had. Ook bouwde Jakob een altaar om de Heere te offeren en vernieuwde het gedenkteken, dat hij op zijn vlucht naar Paddan-Aram opgesteld had. Op die manier eerde Jakob met de zijnen de Heere zijn God voor al het goede, dat uit Zijn hand ontvangen was. In Jakobs hart leefde:

Ik zal Uw naam met dankerkentenis Verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefd'en lof voor U ten offer mengen, In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is.

(Ps. 116:10)

Van Bethel trokken ze daarop naar Efratha.

Terwijl de karavaan daarheen onderweg was, werd Rachel, Jakobs liefste vrouw, een tweede zoon geboren. De geboorte van dit kind kostte Rachel echter het leven. Stervend sloeg zij haar ogen op het pasgeboren kind en sprak tot haar man: "Noem hem Ben-oni, dat is smartekind." Jakob heeft haar raad echter niet opgevolgd, maar noemde deze jongen Benjamin, wat "zoon der rechterhand" betekent.

Toen Rachel gestorven was, werd ze begraven tussen Bethlehem en Efratha. Op haar graf plaatste de bedroefde Jakob een gedenkteken en betreurde de dood van zijn geliefde vrouw om wie hij eigenlijk veertien jaar gewerkt had. Jakob had op aarde haar boven allen lief gehad. Daarom hield hij van haar twee kinderen Jozef en Benjamin meer dan van zijn andere kinderen.

Na deze droevige gebeurtenis reisde vader Jakob verder naar Hebron. Daar woonde zijn oude blinde vader Izak met wie hij nog een kleine vijf en twintig jaar heeft mogen verkeren. Toen kwam er ook een einde aan het leven van deze godvrezende man. Op de leeftijd van honderdtachtig jaar mocht hij ingaan in het Vaderhuis. Door zijn zonen Jakob en Ezau werd hij in de spelonk van Machpéla begraven, waar Abraham en Sara begraven waren en wat ook eens Jakobs laatste rustplaats zijn zou.

Ezau had zijn vader nu voor het laatst gezien, maar Jakob zou zijn vader straks in de eeuwige heerlijkheid ontmoeten, want de Heere was door genade de God van Abraham, Izak en Jakob.

Maar 't vrome volk, in U verheugd. Zal huppelen van zielevreugd, Daar zij hun wens verkrijgen; Hun blijdschap zal dan, onbepaald, Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt. Ten hoogsten toppunt stijgen.

(Ps.68:2)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 2001

De Wachter Sions | 9 Pagina's

Uit de Bron (24)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 2001

De Wachter Sions | 9 Pagina's