Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer G.H.K. te D.,

Een klein briefje heb ik van u ontvangen. U hebt me daarin gevraagd of ik iets zou willen schrijven over de zangers aan de glazen zee. U hebt daarover een preek gelezen van ds. Van Straalen. Ds. Van Straalen schrijft dat die zangers de door God verkorenen zijn. Er zijn er van die verkorenen die hier op aarde reeds geleefd hebben, maar ook zijn er die nog geboren moeten worden. U schrijft mij dat u ook nogal over uzelf loopt te tobben en dat u veel vraagt om ontdekkend licht aan de Heere. Ik mocht het van u ook nalaten om u een antwoord in ons blad te geven. Wel hoopt u dat ik nog wat jaartjes een antwoord per brief zal mogen schrijven.

Als ik dat kleine brieve van u gelezen heb, kan ik het niet nalaten om hierover iets te schrijven. U zult wel weten dat er een boek van mij is uitgekomen over het boek der Openbaring. De samenspraak tussen Hopende en Uitziende die u daarin vindt, heeft jaren geleden ook in ons kerkelijk blad gestaan. Ik zal dus verklarender wijze niet meer ingaan op wat ik toen geschreven heb. Johannes heeft op Patmos heel wat te zien gekregen. Hij heeft in de hemelse heerlijkheid mogen blikken. Daar aanschouwde hij de verloste kerk die de strijd voorgoed en eeuwig te boven is. Die verlosten zijn de verkorenen des Heeren die van eeuwigheid tot die eeuwige zaligheid zijn verordineerd. Dus inderdaad wordt daar over de verkorenen des Heeren gesproken. En dat heeft u doen denken dat zolang de wereld nog staat, er zulke verkorenen nog zullen zijn. Als de laatste uitverkorene zal zijn toegebracht, zal het einde aller dingen gekomen zijn. Dit geeft u voor uzelf blijkbaar ook veel te overdenken.

Ik wil en mag u geen grond onder de voeten schuiven, maar wel mag ik u schrijven dat u er beter zo over kunt denken dan dat u op een onverschillige wijze uw gedachten over de uitverkiezing doet gaan, zoals dat bij zovelen het geval is. We kunnen wel weten dat als we niet uitverkoren zijn, we dan niet tot de zaligheid zullen komen. Maar we weten niet of we verkoren of verworpen zijn. Met Gods besluit mogen we dus niet op een verkeerde wijze werken. We moeten tot God bekeerd worden, zal het wel met ons zijn. Daarom kan ik niet laten om een brieve voor u te bestemmen in ons blad, daar u me deed weten dat u veel vraagt om ontdekkend licht aan de Heere. Daar kunt u nooit genoeg om vragen. Door ware zielsontdekking kan er bij ons plaats komen voor de kennis van die enige en ruime weg van verlossing die er voor de grootste der zondaren in Christus gekomen is. Dat er zulk een weg is, laat de Heere in geheel Zijn Woord ons weten. En op de noodzakelijkheid van door die weg uit onze onbekeerde en diep ellendige staat verlost te worden, moet er altijd in prediking en geschrift gewezen worden.

Zo heeft wat Johannes op Patmos van die glazen zee te zien gekregen heeft, ons ook wel heel wat te zeggen. De kanttekening wijst er ons op, dat de beschrijving hiervan ons doet denken aan de leiding Gods van Israël door de Rode Zee. De zangers aan de glazen zee zingen immers het gezang van Mozes, de dienstknecht Gods en het gezang des Lams. Als Israël door de Rode Zee geleid is, heeft Mozes een lied daarop gemaakt. In Exodus 15 kunnen we dat lied beschreven vinden. En Mozes en de kinderen Israels hebben dat lied gezongen. In dat lied is ervan gewaagd, dat de volken van die wonderlijke verlossing des Heeren van Zijn Volk in het droogvoets leiden door de Rode Zee gehoord zullen hebben. Weedom zal de ingezetenen van Palestina hebben bevangen. Al de ingezetenen van Kanaan zouden versmelten. Israël zou eenmaal dat land Kanaan tot een erfelijke bezitting mogen hebben. En dat land Kanaan was voor het geestelijk Israël een onderpand van het hemels Kanaan.

In dat hemels Kanaan kreeg Johannes op Patmos te blikken. In dat hemels Kanaan kreeg Johannes op Patmos te blikken. Daar werd het gezang van Mozes en ook het gezang van het Lam gezongen. Bij de uittocht uit Eg3rpte is het Pascha ingesteld. Het bloed van het paaslam moest aan de bovendorpels en de zijposten van de deuren der kinderen Israels worden gestre­ken. Als de Heere in de nacht al de eerstgeborenen van Egypte sloeg, dan ging Hij aan de huizen der kinderen Israels, als Hij dat bloed zag, voorbij. Zo heeft het gezang van Mozes en het gezang van het Lam in de hemel ons heel wat te zeggen.

Mozes heeft het volk niet in Kanaan mogen brengen, zoals ons uit de geschiedenis bekend is. Hij had het volk wel graag in Kanaan gebracht. Hij heeft de Heere daar ook ernstig om gebeden. "Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte en den Libanon!" zo heeft hij gevraagd. Maar de Heere heeft hem geantwoord: "Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak".

Dit antwoord dat' Mozes van de Heere kreeg, heeft me onlangs nog wel wat te denken gegeven. Ik zag er zulk een radicale afsnijding in verklaard liggen. Mozes mocht het volk niet in Kanaan brengen, omdat hij de Heere niet geheiligd had voor de ogen van het volk. In plaats van tot de steenrots te spreken, had hij tot twee keer toe op de steenrots geslagen. Het komt voor ons weleens wat hard over, dat Mozes daarom het volk niet in Kanaan mocht brengen. Dat de zachtmoedige Mozes zich zo vertoornde, was toch wel te begrijpen, zo kunnen we denken. Steeds maar weer moest hij de murmurering van dat opstandige volk verdragen. Maar nu was zijn zachtmoedigheid een keer ten einde. Dat deed hem zeggen: "Hoort toch, gij wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoortbrengen? " Vermocht Mozes dat te doen? Neen, hij verdrong hiermede eigenlijk Christus, op Wie die steenrots wees, zoals de apostel ons verklaart in 1 Kor. 10 : 4. Dat heeft de Heere tot toorn verwekt. Het toch moest dat zo gebeuren. Aan Mozes had God Zijn wet gegeven, die hij moest doorgeven aan het volk. We spreken daarom ook wel over de wet van Mozes en van de wet zelf wordt wel als van Mozes gesproken. Als Mozes tot tweemaal toe op de steenrots heeft geslagen, werd daarin er ook wel duidelijk op gewezen, hoe Christus ook door Mozes, dus door de wet als een overtreder zou worden geslagen. Maar de wet zelf kan ons niet tot de ware rust der ziel brengen, daar die alleen in Christus te vinden is. En zo brengt de wet ons ook niet in het hemels Kanaan. Dat moet de mens die door Gods Geest ontdekkend wordt bearbeid, ook bevindelijk goed aan de weet komen. Daarom ligt er zulk een afsnijding in verklaard, als de Heere tot Mozes sprak: "Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak".

Maar in die afsnijding ontsluit zich nu juist zulk een ruimte van zaligworden. Als er enig werk van de mens bij moest komen in het werk der zaligheid, was het een verloren zaak. Dat zal God al Zijn volk doen weten. Maar daarom kan Mozes ook weer niet gemist worden in het leven. Er zijn er wat, vooral in deze tijd, die naar Christus grijpen zonder met Mozes in aanraking te zijn gekomen. Ze zijn nooit onder de tuchtiging der wet door gegaan. Maar in de hemel dankt men er God als het ware voor, dat Hij Zijn wet heeft willen gebruiken als een tuchtroede tot Christus. O die eigengerechtigheid van de mens zit zo diep bij hem ingeworteld, dat men altijd maar vrucht ten leven bij zichzelf blijft zoeken, die er bij de mens niet te vinden is. Zo doet de ongerechtigheid niet alleen de mens van de zaligheid verstoken blijven, maar ook de eigengerechtigheid.

Dat gezang van Mozes, de dienstknecht Gods en van het Lam, heeft ons dus heel wat te zeggen. O, die rechte weg toch waardoor God de Zijnen tot die eeuwige zaligheid brengt! Maar zo komt God ook alleen en volkomen aan de eer. En dat zal ook juist de zaligheid voor de kerk uitmaken. Daarom lezen we dat ze het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods zingen en het gezang des Lams, zeggende: "Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen. Gij Koning der heiligen!" De werken des Heeren zijn groot, in de natuur, maar ook zeker wel in het brengen van de Zijnen uit genade tot de zaligheid. Maar waar God groot in is, is Hij ook wonderlijk in. Nooit laat Hij Zich in Zijn werken door de mens begrijpen. Maar daar Hij er niet in te begrijpen is, zal Hij er eeuwig in bewonderd worden. In mijn verklaring van het boek der Openbaring heb ik er op gewezen dat in zondag 47 van onze Heidelbergse Catechismus zo treffend ons geleerd

wordt waarin de heiliging van Gods Naam bestaat, als er gezegd wordt: "Geef ons eerstelijk dat wij U recht kennen, en U in al Uw werken, in welke Uw almachtigheid, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid klaarlijk schijnt, heiligen, roemen en prijzen". God moet dus recht gekend worden, om Hem in Zijn deugden ook recht te kunnen verheerlijken. In de hemel zal men Hem volmaakt in al Zijn deugden verheerlijken. Wat men in de hemel volmaakt zal doen, wordt hier op aarde al wat van gekend. Men krijgt de rechte indrukken van Wie God is in Zijn grootheid en majesteit. Hij is een oneindig Wezen. Daarvan is toch al veel te zien in het rijk der natuur. Hoe moet ons dat toch met bewondering en aanbidding voor die hoge God vervullen! Maar dan wil het toch ook wat zeggen om tegen die God gezondigd te hebben en steeds nog maar te zondigen. De mens in zijn natuurstaat heeft daar geen rechte indrukken van. Hij stelt God aan zichzelf gelijk, ja hij heeft geringe gedachten van God en hoge gedachten van zichzelf Maar het werk van Gods genade gaat dan ook zo tegen de natuur van de van God afgevallen mens in. God weet de mens wel klein te maken. Maar dan zal men ook weten tegen Wie men gezondigd heeft. Tegen een vlekkeloos heilig Wezen, Die met de zonde geen gemeenschap kan hebben en die dan ook niet ongestraft kan laten. Die God moet de schuldige zondaar rechtvaardig voor eeuwig verdoemen. Dat leert men overnemen.

Als Mozes van de berg Sinaï afkwam, met de twee tafelen der wet in zijn hand, dan glinsterde het vel zijns aangezichts. Dat vervulde het volk met vrees. Mozes moest een deksel op zijn aangezicht leggen. Het wil dus nogal wat zeggen als de gezaligden aan de glazen zee het gezang van Mozes zingen. De wet van Mozes is ertoe gebruikt om te weten tegen Wie ze gezondigd hadden. Maar dan ook om het wonder van het werk der zaligheid zoveel te groter voor hen te doen worden. Voor die grote God is niets te wonderlijk. Het was Hem niet onmogelijk om zonder iets aan Zijn heilig recht tekort te doen, de gevallen mens weer tot de zaligheid te brengen en dus van een eeuwig verderf te verlossen.

Men zingt in de hemel ook het gezang des Lams. De Zoon van God heeft Zich Borg moeten stellen, om in de plaats van de schuldige zondaar aan het heilig eisend recht Gods te voldoen. Door deze weg kan God Zich nu in Zijn heilige volmaakte deugden weer tot zaligheid der ziel doen kennen. Zo leert men Hem daarin kennen als de almachtige God. Als de engel Maria heeft doen weten dat zij de Zoon van God ter wereld zou brengen en als zij gevraagd heeft hoe dat mogelijk was, dan heeft de engel gezegd: "De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen". O, over die almacht Gods is er ook nog wel wat te zeggen en te schrijven. Ik moet het maar aanstippen. De gezaligden in de hemel zeggen ook in hun lofzang: "Rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen. Gij Koning der heiligen!" Ze zijn eerlijk zalig geworden, want aan Gods recht is daarin niets tekort gedaan. Maar God heeft ook getoond de Waarachtige te zijn. O die getrouwheid Gods die daarin uitblinkt, heeft hen tot de eeuwige zaligheid gebracht! In de kracht Gods zijn ze als ontrouwen in zichzelf bewaard gebleven tot de zaligheid die ze nu eeuwig mogen smaken.

O vriend, ik ga er zin in krijgen om straks eeuwig volmaakt Gods lof te mogen ontvouwen, verzadigd met dat Goddelijke beeld. Het wonder wordt steeds groter voor me als dat gebeuren mag. U hebt me geschreven dat u veel vraagt om ontdekkend licht. Daar kunt u niet genoeg om vragen. Als de Heere echter ontdekking geeft, valt dat voor het vlees niet mee. Daar komt die oude man die aan u zit te schrijven, ook wel achter. Dan wordt de weg steeds nauwer van 's mensen zijde. Maar de lofzang van de gezaligden in de hemel doet ons weten dat voor God niets te groot en te wonderlijk is. Daarom kunt u ook nog zalig worden. Ik hoop en wens u van ganser harte toe dat u straks ook zult mogen behoren tot die zangers aan de glazen zee. Ik moet nu met die wens mijn brief besluiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's