Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer P.T. te G.,

Met uw vraag hebt u ingehaakt op wat u gelezen hebt in mijn antwoord per brief van 5 april 2001. Zo is het uw vraag of ik nog een wat dieper zou willen ingaan op het verschil tussen een evangelische ontsluiting van de weg der verlossing door het Woord en de verschijning van Christus aan de ziel. U wilt graag wat weten over de uitwerking daarvan in het bevindelijke leven. Dan vraagt u me tegelijk ofPhilpot in Baca's Vallei, de datum 14 april, het over het eerste heeft en of de Emmaüsgangers het beide hebben ervaren tijdens de verschijning des Heeren aan hen op de weg.

De vraag die u me hierover hebt gesteld, vind ik niet onbelangrijk. Het is trouwens gebleken in de brief waar u me naar hebt verwezen dat ik dit niet onbelangrijk vind. Daarom wil ik ook graag hier nog eens wat nader op ingaan. Om te beginnen bij Philpots dagboek, moet ik er u op wijzen dat bij genoemde datum door hem wordt gewezen op de grote betekenis van het Woord. Hij begint met te zeggen dat God niets doet dan door Zijn Woord. Alles wat God Zijn volk uit genade schenkt, doet Hij door het Woord. Dat Woord ontdekt, zoals hij schrijft, het dierbaar bloed van de Zaligmaker en reinigt de consciëntie van de schuld, de onreinheid en de besmetting der zonde. Ja ook de weldaad van de rechtvaardigmaking, dus van de verzoening met God, verkrijgen we door het Woord, door de bijzondere invloed, zalving en dauw des Heiligen Geestes. Maar deze zelfde Philpot schrijft bij de datum 17 december: "In één woord, alle zegeningen, waarmede God Zijn volk zegent in de hemel in Christus. Deze zijn de dingen, die boven zijn, waarop de ziel haar genegenheden gezet heeft. Doch wij moeten door het geloof enig gezicht hebben van de Persoon van Christus, de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader. Hij moet door de kracht Gods aan onze ziel geopenbaard zijn, zullen wij Zijn schoonheid en dierbaarheid kunnen zien, en Hem zo kunnen beminnen als de Schoonste onder tienduizend en gans begeerlijk". Daar spreekt hij dus duidelijk over een openbaring van Christus aan de ziel. Dat doet hij op meerdere plaatsen in het genoemde boek, die ik u nu niet allen onder het oog kan brengen. Ik zou willen beginnen met erop te wijzen dat we wars moeten zijn van allerlei visionaire toestanden. De Heere gebruikt Zijn Woord als het middel tot bekering en tot onderrichting in de weg der zaligheid. Maar bij het vasthouden daaraan, moeten we toch tegelijk niet uit het oog verliezen dat al wat het Woord ons doet weten, door een inwendige verlichting van Gods Geest door ons recht zal kunnen worden verstaan. Er is dus niet alleen een geestelijke kennis die we verkrijgen door het Woord, maar ook door wat de Heere daarvan ons in de ziel openbaart.

Ik zou het liefst enkele voorname oude verklaarders daarover aan het woord willen laten. Daar u me een vraag gedaan hebt over de zaligmakende kennis van Christus aan de ziel, heeft me dat doen denken aan Christus' eigen woorden, als Hij in het Hogepriesterlijk gebed, ons beschreven in Joh. 17, gezegd heeft: "En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt". Over dat hogepriesterlijke gebed van Christus is er een bijzondere verklaring te vinden van Johan Temmink uit het jaar 1768. Als het gaat over het kennen van Christus, dan merkt hij het volgende op: "Gelijk men dan kan gezegd worden kennis te hebben aan een persoon, als men hem gezien en ontmoet heeft, zo is hier ook nodig een verlichting des Heiligen Geestes, die de geestelijke blindheid der ziel moet genezen, en als een Geest des geloofs haar in de nabijheid Gods brengen, om Hem zo te doen zien. Als de Heere anders voor 's zondaars ogen verborgen, Zichzelf aan de ziel openbaart, verschilt die kennis zoveel van de klaarste letterkennis, als de begrippen eens blinden van een ander die de zaken met ogen zag, of als Job eens zeide: "Met het gehoor der oor heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog". Van zulk een kennis als zaligmakend spreekt de Schrift, als zij meldt van de Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis, namelijk verlichte ogen des verstands, Ef 1 : 17 en 18, en van een openbaren van Gods Zoon in ons. Gal. 1 : 16. Zo een kennis is ook een zeker weten. En zodanig is en moet zijn de zaligmakende kennis. Wonderlijke dingen, die wij bij een ander lezen of horen, ontmoeten dikwijls veel onzekerheid bij ons, maar die wij met eigen ogen gezien hebben, daaraan kunnen wij niet twijfelen. Groter, onbegrijpelijker wonderen zijn er niet dan die men in deze verborgenheid van God de Vader en Christus vind. Geen wonder dan, dat een blote letterkennis zoveel twijfelingen onderhevig is. Maar als de ziel God bij Zijn eigen licht ziet, is zij van de waarheid des Evangelies onfeilbaar overtuigd en ruim zo zeker als van de dingen, die wij met onze ogen aanschouwd hebben. Het geloof is een bewijs van zaken, die men niet ziet. Een wederleggend bewijs dat alle tegenwerpingen van het eindig verstand doet uitsluiten. Al zijn het zaken die men niet kan zien met lichamelijke ogen, of met de natuurlijke rede. Gelijk dat de mening is van dit zeggen in Hebr. 11 : 1".

Ik heb dus nu eerst J. Temmink als een oude schrijver uit de 18e eeuw aan het woord gelaten. Hij was predikant te Amsterdam en een leraar die veel achting mocht wegdragen, niet alleen onder het ware volk van God uit zijn tijd, maar ook in mijn tijd is hij bij Gods kinderen zeer geliefd geweest. Maar nu zou ik u ook wat onder het oog willen brengen uit enkele predikaties van Comrie uit zijn verhandeling van enige eigenschappen van het zaligmakende geloof Duidelijk maakt hij onderscheid tussen enige evangelische verlichting die men kan hebben uit het Woord en een persoonlijke openbaring van Christus aan de ziel. De eerste predikatie in dat boek handelt over 1 Kor. 6 : 17: "Maar die den Heere aanhangt, is één geest met Hem". In die predikatie toont hij duidelijk het verschil aan tussen een algemene overtuiging en verlichting en een zaligmakende kennis van Christus. Het is wel nodig dat ik dit even geheel citeer, daar ik steeds meer ga zien dat onder een prediking waarin men onder een schijn van rechtzinnigheid het bevindelijk leven nog wel wil verklaren, toch een oppervlakkigheid is te vinden die misleidend is. Het ontbreekt onder zulk een prediking niet aan vrucht op de arbeid van hem die het Woord uitdraagt, wat aan het steeds meer toenemend aantal Avondmaalgangers wel te zien is. Daarom wil ik even hierover Comrie aan het woord laten. Hij begint met te wijzen op degenen die geloven, dat zij met Christus verenigd zijn, alleen maar om een soort van verandering die zij ondervonden hebben. Men heeft gezien dat de bezoldiging der zonde de dood was en heeft er een droefheid over gehad, maar men weet niet dat een ontwaakte consciëntie grote kracht heeft, zodat men vele dingen kan doen evenals Herodes en zelfs bijna een christen wordt. En dan gaat Comrie verder met te zeggen: "Gij zult zeggen, neen, ik bouw daar niet op, maar ik heb in mijn droefheid, die ik ondervonden heb over mijn zonden, leren kennen dat er een Jezus is. Die met Zijn lijden en sterven aan de Goddelijke gerechtigheid voldaan heeft, en Die heb ik aangenomen en daarom geloof ik, dat ik met Hem verenigd ben. Maar mijn geliefden! Gij dient te weten, dat er een zeer groot onderscheid is tussen de bevatting van een zaak en de zaak zelf, tussen aannemen van zijn bevatting van Jezus en een geloofsaannemen van Jezus. Ik geloof, dat velen, dit niet recht onderscheidende, zichzelven bedriegen en hun ziel met as voeden, hebbende een leugen in hun rechterhand en een bedrogen hart, dat hen ter zijde afleidt. Namelijk, er zijn vele mensen, die enig gemeen werk van overtuiging gehad hebben, waardoor zij in vele bekommernissen over hun staat zijn gebracht, dezen mijden en vlieden de zonden, zijn zeer krachtig in het gebed om verlost te worden, begeven zich bij Gods volk, vragen naar de weg en zetten zich tot onderzoek van de Goddelijke waarheden, vinden lust daarin, en geraken tot enige geschakelde bevatting daarvan. Nu hun benauwdheid en verlegenheid door hun bidden, lezen en strijden tegen enige zonde niet kon verdreven worden, beginnen zij te begrijpen, dat Jezus een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht, dat men daaraan deel krijgt door de toestemmende daad van de ziel, en dus beginnen zij zich enigermate op deze waarheden, die zij begrijpen, te ver-

laten en worden zij in het eerst van hun benauwdheid niet bevrijd, zij herhalen dit werk en beginnen hoe langer hoe meer rust te vinden en denken, dat zij nu ware gelovigen zijn, omdat zij niet rusten op iets als op de aangebrachte gerechtigheid van de Borg. Is het niet aldus met velen, die onder het Evangelie leven, gesteld? En evenwel mijn geliefden, er is niets in, dat de kracht der natuur, als er enige prang van overtuiging op de consciëntie ligt, te boven gaat; niet, of men kan het met een historisch geloof doen. En daarom dient elk, die niet gaarne bedrogen wil worden, zichzelf nauwkeurig af te vragen: heb ik mij met de bevatting van Jezus, volgens de waarheid verenigd, of heb ik mij met Christus door Goddelijk en bovennatuurlijk licht en werking des Heiligen Geestes, aan mijn ziel ontdekt, verenigd? Het eerste kunt gij hebben en Jezus missen en Jezus niet kennen; maar als gij het laatste hebt, zult gij behouden worden. Want ziet, aangaande het eerste, iemand kan uit horen zeggen van een persoon vele bevattingen maken van zijn natuur, en zijn hoedanigheden beschrijven, en nochtans, als de persoon zelf tegenwoordig was, zou hij niet weten, dat die het was, van wie hij sprak. De Joden hadden bevatting van de Messias, maar toen Hij in het midden van hen geopenbaard werd, kenden zij Hem niet, zij verwierpen Hem. Evenzo is het te duchten, dat het met velen gelegen is; en daarom bid ik u, dat gij toch in de vreze van God getrouw hierin wilt handelen".

Comrie gaat nu verder met een antwoord te geven op de vraag van iemand die zal zeggen: is dat zo gesteld, zijn er zovele zorgelozen, die aan deze zaak nooit denken, en zijn er zovelen onder degenen, die ze overdenken en er van spreken, die zich bedriegen, op valse gronden hun vrede bouwen, en maar een schaduw, in plaats van de dierbare Jezus hebben. Ei, wijs ons de kenmerken aan, waaraan wij onszelven kunnen onderzoeken, of het wel recht met ons is. En dan gaat Comrie wijzen op de noodzakelijkheid van in des Heeren tegenwoordigheid recht aan zijn verloren staat ontdekt te zijn geworden.

Ik raad u en de lezers aan om eens goed te lezen wat Comrie dan schrijft over de ware ontdekking aan zijn schuldige staat. Ik kan dat alles hier nu niet neerschrijven. Maar waar u me gevraagd hebt naar een nadere verklaring van de openbaring van de Persoon des Middelaars aan de ziel, wil ik nog iets citeren uit die bijzondere preek over: "U dan, die gij gelooft, is Hij dierbaar". Hij schrijft daar in de toepassing: "Is Jezus u dierbaar, dan hebt gij Hem door 't licht des Geestes leren kennen; gij zijt niet in uw bevatting en letterlijke begrippen van Jezus blijven hangen, maar Jezus heeft Zichzelf aan u geopenbaard, zodat gij hebt moeten zeggen: de helft van Zijn dierbaarheid is mij niet verkondigd geweest. O, mijne geliefden, dit dient gij toch te onderzoeken, dewijl onbekend, maakt onbemind".

U hebt mij gevraagd of ik eens wat dieper zou willen ingaan op het verschil tussen een evangelische ontsluiting van de weg der verlossing door het Woord en de verschijning van Christus aan de ziel. Nu, ik meen dat wat ik nu geciteerd heb uit de geschriften van genoemde schrijvers, al wel heel duidelijk moet zijn. Toch wil ik proberen nog even hierop door te gaan. De schrijvers die ik nu aan het woord gelaten heb, hebben duidelijk gewezen op de noodzakelijkheid van de kennis van Christus. Dat wil niet zeggen dat ze daarmee weggeslagen hebben wat daaraan vooraf gaat. Zelfs de zoveel misbruikte Van der Groe, die men wil laten zeggen wat hij nooit geleerd heeft, daalt zeer laag af als hij aan de hand van zondag 7 de kennis van het zaligmakend geloof verklaart. Hij zegt daar, als hij de kennis van het geloof verklaart, dat de Heere de arme gelovige zondaar openbaart, dat hij in zichzelf een gans arm, ellendig en verloren zondaar is, die niets doen kan tot zijn verlossing en behoudenis. Die ook geen de minste hulp kan vinden bij enig schepsel in hemel of op aarde, maar die zonder Christus en Gods genade voor eeuwig sterven en vergaan moet. Ook dit gelooft die arme zondaar weder, door die zekere kennis Gods en van Zijn heilige waarheid. Hij bevindt zichzelf waarlijk geheel arm, rampzalig, ten hoogste onmachtig en diep ellendig; hij ziet al zijn gerechtigheden als een wegwerpelijk kleed, en dat hij zichzelf in genen dele in het leven behouden kan, of elders van enig schepsel raad en hulp kan bekomen. Hij zinkt weg in zijn diepe verlorenheid en machteloosheid; hij is geheel radeloos in zichzelf en roept uit met een gans verbroken en verslagen gemoed, dat het met hem buiten hope is, en dat hij, in zichzelf geheel en voor eeuwig ellendig, jammerlijk, blind en naakt is. Ziet eens, zo schrijft Van der Groe daar, hoe vast en zeker een waar gelovig zondaar, tot hiertoe, dat alles met zijn hart gelooft en voor waarachtig houdt, dat God hem in Zijn heilig Woord openbaart en door de werking des Heiligen Geestes op zijn gemoed drukt.

Van der Groe spreekt daar dus, als hij de weg der overtuiging van zonden en schuld verklaart, over een gelovig zondaar. Hij slaat dat dus niet weg alsof dit buiten het leven der genade omgaat. Maar hij gaat dan wel verder met erop te wijzen hoe de Heere die ziel tot de kennis van Christus brengt. Het blijft dus niet bij kennis der ellende. Nee, er mag op Gods tijd wel een zien buiten zichzelf komen op de verlossing die in Christus is. Maar daar is dan toch aan voorafgegaan wat Van der Groe verklaart van die inleving van zijn ellendige staat, waardoor het voor de ziel eens buiten hope wordt. Met nadruk wil ik daarop wijzen, omdat vooral ook in deze tijd te zien is, dat onder een oppervlakkige voorstelling van de verlossing in Christus, het niet ontbreekt aan een oppervlakkig gelovig aannemen van Hem, waarop men ten Avondmaal gaat en er zich verder van verzekerd houdt dat men ook deel heeft aan Christus en de door Hem verworven zaligheid.

En och, dat het toch ook onder ons nog maar niet ontbrak aan wat de Heere in het Evangelie ons van de weg der verlossing in Christus openbaart, maar daarmee nooit een stap verder komen. Men is en blijft daarmee toch altijd nog wel aardig bekeerd. En daarom is het toch altijd zo nodig dat in de prediking op de noodzakelijkheid van de kennis van de Persoon des Middelaars wordt gewezen. Hij openbaart Zich dus op Gods tijd aan de ziel. Hij zegt toch ook Zelf dat Hij de Zijnen kent en van de Zijnen gekend wordt. Uit eigen bevinding kan ik u doen weten dat die liefderijke openbaring van die Persoon aan de ziel, een zien van Hem betekent met de ogen der ziel. Daardoor zal men ook weten dat de ziel afgescheiden van het lichaam na het sterven, ook die Persoon zal zien en daarin een onuitsprekelijke zaligheid zal smaken. De ogen der ziel zullen de Koning hier reeds zien in Zijn schoonheid en een vergelegen land aanschouwen. Deze openbaring van Christus aan de ziel gaat met een onuitsprekelijke liefde gepaard. Het is een Goddelijk Persoon Die men aanschouwt, zodat men aan Zijn Godheid ook nooit zal kunnen twijfelen en met een innerlijke verontwaardiging zich afkeert van al degenen die de Godheid van die dierbare Persoon durven loochenen.

Maar er is verder ook wel een opwassen in de genade en de kennis van Christus nodig. U hebt me gevraagd hoe het bij de Emmaüsgangers was, bij de verschijning des Heeren aan hen op de weg. Och, we behoeven er niet aan te twijfelen dat er bij deze mensen wel kennis was van de Persoon des Middelaars, maar als Hij Zich als opgestaan uit de dood aan hen openbaarde, dan werden hun ogen gehouden, dat zij Hem niet kenden. In de leiding des Heeren met Zijn discipelen kunnen we zien, dat er een diepere inleiding nodig is in het werk der verlossing. Het is een gemis in de prediking, als daarin niet aan de hand van de leiding des Heeren met patriarchen, profeten en apostelen, de weg verklaard wordt die de Heere nog met Zijn volk houdt. Het wordt nu te veel voor me om daar nog nader op in te gaan. Maar heeft het ons niet genoeg te zeggen, als we in het Evangelie van Johannes lezen, dat Thomas moest zeggen: "Heere, wij weten niet waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij den weg weten? " En was het ook niet een Filippus, die tot Jezus zeide: "Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg? " Maar Jezus antwoordde daarop: "Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien". Dus Filippus kende Hem nog niet goed. De kennis van een Drieënig God is dus de ziel ook zo nodig.

Ik moet het hier nu bij laten. In andere brieven heb ik hier ook al meer over geschreven. En als het de Heere behaagt om me nog wat in het leven te sparen en er mij toe in staat te stellen, dan hoop ik daar nog wel weer eens wat meer op in te gaan. Ik eindig nu met de innerlijke wens, dat de Heere u deze zaken door genade zal willen doen verstaan tot uw eeuwige zaligheid. U weet wel waarom ik te meer u dit zo van harte gun. Ik wil u verder niet verraden. Daarom eindig ik nu maar met deze wens, u hartelijk groetend en Gode bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's