Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

Het antwoord op uw vraag heb ik bewaard voor deze gelegenheid, daar we nu de komst van Christus in het vlees hopen te gaan herdenken. Het is dat wonder waar de apostel van spreekt in 1 Tim. 3 : 16, als hij daar zegt: "De verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees." Die verborgenheid wordt dus thans weer herdacht. En de woorden door Christus Zelf gesproken, zullen dan wel veel gebruikt worden: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem, gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Deze woorden worden echter veel misbruikt. Voor de algemene verzoeningsdrijvers zijn het geliefkoosde woorden. Maar daarom hebt u mij ook gevraagd om daar iets over te schrijven, daar u ongerust bent voor de jeugd, omdat men met het gebruik van die woorden door bepaalde predikanten in een lezing die men houdt, verkeerd wordt voorgelicht. Ik zou in de beantwoording van uw vraag een verkeerd gebruik van die woorden eerst even willen aanwijzen, maar wil dan ook het liefst de rechte betekenis, ja de dierbare inhoud van die woorden met Gods hulp en de verlichting des Geestes de lezers onder het oog brengen.

Het is dus de algemene verzoeningsdrijver die misbruik van deze woorden maakt. Als er over de liefde Gods tot de wereld wordt gesproken, betekent dat voor de voorstander van die leer van de algemene verzoening dat God geheel de wereld van alle mensen liefheeft. U hebt me een lezing onder de aandacht gebracht van een predikant die onze jonge mensen dit ook voorhoudt. Het wordt wel het gevaarlijkste als men deze verkeerde stelling wil staven met uitspraken die men in de vijf artikelen tegen de Remonstranten meent te hebben gevonden. Dan geeft men van zichzelf wel de indruk dat men toch wel erg rechtzinnig is. Wat andere tegenstanders van de zuivere leer van Gods Woord nog niet hebben gedaan, dat doet nu zo'n predikant die met zijn schijnbare rechtzinnigheid zelfs wel ambtsdragers aan zijn kant weet te krijgen. Hij gaat bij velen nog wel voor iemand door aan wie men zich wel kan toevertrouwen. Maar men spreekt toch maar openlijk uit dat Jezus stierf voor alle mensen. Ik zou een tekst uit 2 Korinthe 5 die men voor zo'n opvatting gebruikt, juist als een bewijs ervan kunnen aanvoeren dat daar net het tegenovergestelde wordt geleerd.

Mijn brief zou echter zeker te lang worden als ik uitvoerig op die verkeerde leer van de algemene verzoening zou ingaan om die te weerleggen. Al de teksten die de algemene verzoeningsdrijvers tot hun beschikking menen te hebben, zeggen precies het tegenovergestelde van wat zij voorstaan. Maar laat ik me nu maar even bij de Dordtse Leerregels houden. Die Dordtse Leerregels wijzen ons wel op de algenoegzame waarde van Christus' offerande, als zij ons doen weten dat de offerande van Christus genoegzaam is tot verzoening van de zonden van de ganse wereld. Om het maar eenvoudig te zeggen: Als alle mensen zalig zouden worden, had Christus niet meer behoeven te lijden dan dat Hij gedaan heeft. Dit kan en moet aan allen gepredikt worden. We onderschrijven ten volle wat die Dordtse Leerregels ons voorhouden, als er staat: "Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof" Maar dan laten die Leerregels er gelijk op volgen: "Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld." Maar nu wil ik gelijk daar nog even op laten volgen, wat de meesten liever maar overslaan, wat in datzelfde tweede hoofdstuk der leer gezegd wordt: "Want dit is geweest de gans vrije raad, de ge­ nadige wil en het voornemen van God den Vader, dat de levendmakende en zaligmakende kracht van de dierbare dood Zijns Zoons zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen, om die alleen met het rechtvaardigmakend geloof te begiftigen, en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen; dat is: God heeft gewild, dat Christus door het bloed Zijns kruises (waarmede Hij het nieuwe verbond bevestigd heeft), uit alle volken, stammen, geslachten en tongen, diegenen allen, en die alleen, krachtiglijk zou verlossen, die van eeuwigheid tot de zaligheid verkoren, en van den Vader Hem gegeven zijn; hen zou begiftigen met het geloof, hetwelk Hij hun, gelijk ook andere zaligmakende gaven des Heiligen Geestes, door Zijn dood heeft verworven; en hen van al hun zonden, zowel de aangeborene als de werkelijke, zowel na als vóór het geloof begaan, door Zijn bloed zou reinigen, tot den einde toe getrouwelijk bewaren, en ten laatste zonder enige vlek en rimpel voor Zich stellen."

Gezien het schrijven dat ik onder de ogen kreeg van die predikant, heb ik de indruk dat hij ook van geen dubbele predestinatie, dus van een verkiezing en verwerping wil weten. Er zou dan alleen maar een verkiezing en geen verwerping zijn. Maar ik laat dit verder dan maar rusten en wil liever nu trachten in te gaan op de rechte betekenis van de woorden die we vinden in Joh. 3 : 16. De rechte betekenis van die woorden kunnen we bij de goede oude schrijvers vinden, waarom hun geschriften ook zo geliefd mogen zijn bij hen die de rechte betekenis daarvan door Gods genade mogen leren verstaan. Van ds. Abraham Hellenbroek, uit wiens vragenboekje onze jeugd wordt onderwezen, is een preek over Joh. 3 : 16 te vinden in het eerste deel van zijn Bijbelse keurstoffen. Als er in die tekst over de wereld wordt gesproken, dan zegt hij daarvan: "God de Vader dan heeft de wereld lief gehad. Dat men door de wereld de mensen in de wereld verstaan moet, is een bekende spreekwijs; dat men die nu hier ook, gelijk de Remonstranten willen, niet hoofd voor hoofd verstaan moet, is daaruit blijkelijk:

1. Omdat uit die vergrotende manier van uitdrukking: Zo lief heeft God de wereld gehad, en uit het geschenk zelf. Zijn eniggeboren Zoon voor haar te geven, blijkt dat hier van de allergrootste en uitnemendste liefde van God gesproken wordt, daar alle mensen hoofd voor hoofd, geen voorwerp kan zijn. 2. Omdat die liefde daar God Zijn Zoon gegeven heeft, ook alles tot de zaligheid met zich brengt. Die ook Zijn Eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons met Hem niet alle dingen schenken? Rom. 8 : 32, niet waar is van alle mensen.

3. Omdat de Heere veel mensen niet eens de kennis van Jezus laat bekendmaken, zo kan Hij ook voor hen die liefde niet gehad hebben, om voor hen Zijn Zoon te geven."

Ik kan natuurlijk niet alles citeren wat Hellenbroek zegt, hoewel ik toch nog wel enkele gedeelten uit die preek de lezers onder het oog wil brengen, gedeelten die het hart van de levende Kerk zeker zullen kunnen raken. Hij wijst er allereerst nog duidelijk op, dat met die wereld de wereld van Jood en heidenen wordt bedoeld. Immers was met de komst van Christus in het vlees de tijd des Nieuwen Testaments aangebroken, de tijd waarin de Heere de Zijnen niet alleen ging toebrengen uit het Jodendom, maar ook uit het heidendom. Dat zegt ook onze kanttekening van deze tekst. Het woord wereld geeft ons echter nog wat meer te denken. De ganse wereld is immers verdoemelijk voor God. En tot die wereld behoren ook de door God verkorenen. En zo worden we in de tekst dan toch ook op het wonder gewezen, dat God gevallen Adamskinderen tot de eeuwige zaligheid wil brengen. Die zalig worden, zullen weten waar God ze vandaan gehaald heeft. Ze waren ook voorwerpen van Gods toorn, zoals ze beladen waren met erf- en dadelijke zonden. En zo hebben ze zich ook als voorwerpen van Gods toorn leren kennen. Ja, ze hebben ook niet dadelijk met de liefde Gods kennis gemaakt, maar de toorn Gods in hun ziel gevoeld. En ze hebben ook niet anders kunnen zien dan dat een eeuwige toorn op hen zou rusten. Ze hebben met de verschrikkingen der hel kennis gemaakt. En ze hebben ook zomaar geen Jezus kunnen aangrijpen die in het Evangelie ons gepredikt wordt. Waar ik op te wijzen heb, dat is dat Jezus een volkomen Zaligmaker is in verwerving en toepassing. In dat oppervlakkig geredeneer dat u me onder het oog bracht, moet de mens zichzelf de zaligheid maar toepassen. Men moet Jezus aannemen en zich toeëigenen. Maar de mens kan geen ding aannemen, als het hem niet van boven gegeven wordt. Joh. 3 : 27.

Ik heb er ook op te wijzen dat het geloof bestaat in een zekere kennis en een zeker vertrouwen. En die kennis is een zaligmakende kennis. Daardoor wordt Christus de ware gelovigen onuitsprekelijk dierbaar. Hij wil Zich aan de ziel op een uitnemend liefderijke wijze openbaren. Dat geeft zulk een wederliefde tot die Persoon. En zo komt dat sterk vertrouwen dat in het wezen des geloofs begrepen ligt, in de oefening. Dat vertrouwen mag men beoefenen, als ook in de bekommerde stand van het leven het geloof zich weer eens op die Persoon mag richten, Die als de meerdere Boaz de Man is Die niet rusten zal totdat Hij het ganse werk voleindigd heeft. En in meerdere mate zal dat vertrouwen aanwezig mogen zijn, als het tot een gelovige omhelzing van een geschonken Jezus mag komen waardoor men God in Christus recht leert kennen als een verzoend God en een liefderijk Vader. Zo zal Joh. 3 : 16 recht inhoud voor de ziel krijgen. Dat is wat anders dan Jezus zomaar gelovig aan te nemen zoals men daar op een oppervlakkige wijze toe opgewekt wordt en dan a posteriori, zoals men dat noemt, dat wil dan zeggen achteraf daaruit op te maken dat men dat door het ware geloof heeft mogen doen. Hoevelen worden toch op deze wijze misleid met een ingebeelde Jezus voor de eeuwigheid. Men kent het ware leven niet en men kent dus Jezus niet en God de Vader in Jezus niet tot zaligheid der ziel.

Nu wil ik even dat ware leven aan het woord laten, zoals we dat aan het woord kunnen vinden in de verklaring van deze tekst door Hellenbroek. De verklaring op zichzelf is al heel bijzonder, maar als deze schrijver tot de toepassing komt, begint hij ineens te zeggen: "O! komt eens kinderen van God, en ziet er eens met vergroting in. Ja, zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Elk woord ademt een eindeloos gewicht van liefde uit, die onze tong moet doen stamelen, ons verstand bedwelmt, de hemel ontzet, de aarde verbaast, de engelen verwondert.

Ten eerste. Een voorwerp te zijn van zulk een liefde, dat is airede wat groots en beminnelijks; gehaat te worden is een onwenselijk kwaad, maar geliefd te zijn is voor elk begeerlijk. Verwondert u dan dat zo onwaardig, zo hatelijk, zo walgelijk als gij waart, dat gij nog hebt kunnen geliefd worden. En dat met een eeuwige liefde, met een vrije liefde, met de allersterkste, de allerongeveinsde, met een onveranderlijke liefde. Al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.

Ten tweede, maar nog groeit de weldaad als gij op Hem ziet Die u liefgehad heeft, 't Is een Goddelijke liefde. God heeft u lief gehad. Dat is een liefde van een algenoegzaam God, van het hoogste Goed, van Hem Die niets behoeft. Die Zichzelf genoeg en Die niemand schuldenaar is. Zulk een liefde is tot u geweest. Het is geen liefde van een schepsel, van een koning, van een engel, dat zou al veel zijn, maar dat oneindig meer is, een liefde van God, Die een God der goden, een Heere der heren is; van God Die de hemel heeft tot Zijn troon, en de aarde tot een voetbank Zijner voeten. O! verdwijn erin, dat zulk een God Zijn liefde heeft laten vallen op het schepsel.

Ten derde. Vooral als ge die aanmerkt, tot wie Zijn liefde is uitgegaan. Een wereld, een zondige, een goddeloze, een onheilige wereld, een wereld, zo diep in het boze, zo verdoemelijk, zo heiwaardig. O! op zulke dode honden te zien! Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt.

Ten vierde. En doet er nog eens bij: het is een vergevende liefde, waarmede God liefgehad heeft. Geen wil zonder macht, geen wensen zonder kunnen, geen liefde zonder doen, maar gelijk Hij liefgehad heeft, zo heeft Hij gegeven. O, barmhartige almachtigheid! O, almachtige barmhartigheid!

Ten vijfde. En nog gaat de liefdegave Zelf alles te boven. Een Zoon, een eniggeboren Zoon te geven. O! het grootste geschenk dat er in hemel en aarde was. Wat openen zich daar ingewanden van barmhartigheid. Het is geen goud of zilver, geen mens, geen slaaf, geen profeet, geen engel, maar de Zoon van God. Geen vreemde, geen aangenomen, maar Zijn Eigen Zoon; geen een uit vele, maar een eniggeborene. Die de tedere natuurband tussen ouders en kinderen ooit gevoeld heeft, vaders, moeders, kunt gij zulk een liefde van u omtrent iemand wel begrijpen, dat ge er uw eigen kind, dat gij er uw eniggeboren zoon voor zoudt geven? En zulk een liefde toont hier God. Zijn Eigen, Zijn eniggeboren Zoon, Die Hij nog oneindig, volmaakter liefheeft dan wij onze zonen kunnen liefliebben, van Wie Hij uitroept: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelken Ik Mijn welbehagen heb. Die geeft Hij over; over voor vijanden; over in de dood. Kan een tedere Hagar haar Ismaël niet zien sterven, wenst een Jakob zijn Jozef niet te overleven, wat moet het dan een sterke liefde zijn, die God Zijn Zoon doet overgeven en die Hem doet aanzien om er verdoemelingen door te verlossen. Was het in Abraham iets groots, dat hij gereed was zijn enige Izak aan God te offeren, het is vrij wat groter dat de Heere Zelf buiten verplichting voor een nietig schepsel Zijn Zoon niet spaart. Zeg nu ook vrij, nu weet ik dat God mij liefheeft, omdat Hij Zijn Zoon, Zijn enige. Die Hij liefheeft, van mij niet heeft onthouden. O afgrond van wonderlijke liefde!"

Tot zover dus Hellenbroek. Ik denk wel dat hij iets van die liefde mocht smaken, als hij dit neerschreef Hier stond hij wel even in het echte leven voor de ziel. En zo spreekt hij dan Gods kinderen aan. Geen lichtgelovigen. Die lichtgelovigen worden ook door hem wel aangesproken. In zijn toepassing spreekt hij eerst alle onbekeerden aan. Hij wijst hen op het verschrikkelijke ervan om op zo'n grote zaligheid geen acht te geven. "Hoe verschrikkelijk is het dan ook, " zo schrijft hij, "zulk een Goddelijke liefde, zulk een weergaloos geschenk te verstoten. Nochtans zijn er duizenden van dezulken. Ze hebben op die liefde Gods nooit eens bedaard hun gedachten gezet. Nooit hebben ze dat geschenk recht gewaardeerd. O, hoe zal die liefde eens in haat, in toorn en gramschap verwisselen! Een verschrikkelijke verwachting des oordeels en een hitte des vuurs dat de tegenstanders zal verslinden. O, als gij niet in Hem gelooft, daar kan niet anders overblijven dan dat gij zult verdorven worden. Gij loopt onvermijdelijk naar het eeuwig verderf" Hellenbroek heeft zijn onbekeerde toehoorders niet ongewaarschuwd laten gaan. Maar hij heeft ze ook tevens ernstig gewaarschuwd die op droggronden zich gerust stelden voor de eeuwigheid. Hij heeft ze gewaarschuwd die een vals geloof voor het ware hielden en zo met een leugen in de rechterhand verloren zouden moeten gaan.

O welk een getrouwe leraar is hij toch geweest. Ouders, leraars, ambtsdragers, legt het vragenboekje van Hellenbroek nooit terzijde! Laat u ook geen verkeerd vragenboekje van Hellenbroek in de handen stoppen. Men wil het maar beter begrijpelijk maken voor de jeugd, maar doet dat soms door verkeerde woorden te gebruiken. De ouders moeten de woorden die voor de catechisanten misschien een beetje onbegrijpelijk zijn, de kinderen uitleggen. Dat moeten ook de catechiseermeesters doen. In al wat ze tegenwoordig met al hun geleerdheid klaarmaken, komt zo duidelijk uit, dat men God niet kent. Zo was er onlangs ook weer van zo'n geleerd persoon in de krant te lezen dat God zo'n intens verlangen had om in de harten van de mensen in de gehele wereld te gaan wonen. En nu zag Hij daartoe de weg geopend op de Pinksterdag. Hoe wordt er dan toch over God gesproken, alsof Hij een mens is. Daarin geeft men er blijk van dat men God niet kent. En daar geeft men ook blijk van als men op zulk een verkeerde wijze over het aanbod van genade spreekt. Ik kan het niet laten om nog even neer te schrijven wat onze Dordtse vaderen in de verwerping van de dwalingen in de Dordtse Leerregels daarover hebben geschreven. In paragraaf 6 van het tweede hoofdstuk in de verwerping der dwalingen, lezen we het volgende: "Die het onderscheid tussen verwerving en toeëigening daartoe gebruiken, opdat zij de onvoorzichtigen en onervarenen dit gevoelen zouden kunnen inplanten, dat God, zoveel Hem aangaat, alle mensen die weldaden, die door de dood van Christus verkregen worden, gelijkelijk heeft willen mededelen; maar dat sommigen de vergeving der zonden en het eeuwige leven deelachtig worden, anderen niet, dat zulk een onderscheid hangt aan de vrije wil, dewelke zich voegt bij de genade, die zonder onderscheid aangeboden wordt, en dat het niet hangt aan die bijzondere gave der barmhartigheid, die krachtiglijk in hen werkt, opdat zij zichzelven die genade boven anderen zouden toeëigenen."

Mijn briefis lang geworden. Maar misschien kan mijnheer Scholten de eerste tijd ook nog niet zoveel doen. We hopen dat de Heere hem spoedig zal willen herstellen, maar we verwachten dan ook dat hij het nog wel even wat voorzichtiger aan moet doen. Dus de oude man moet er zich nog maar weer aan wagen, om nog wat meer te doen. Nu eindig ik echter, in de hoop dat deze brief haar nut zal doen in deze tijd van zoveel verleiding. De Heere verbinde er Zijn onmisbare zegen aan, ook voor onze geliefde jeugd, die ik nog zo graag bij de zuivere leer der Waarheid zou willen bewaren, maar die we ook dat echte zielenleven dat we uit Hellenbroeks preek u onder de aandacht hebben gebracht, zo van harte gunnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's