Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan een jongen van zestien jaar,

De laatste tijd heb ik nogal veel briefjes gekregen van jonge mensen. Het is me niet mogelijk zoals je zult begrijpen, om ze allen al spoedig op hun vragen van een antwoord te dienen. Er zijn ook oude mensen die al lang op antwoord wachten. Soms heb ik daarom een antwoord op de vragen van jonge mensen door een ander antwoord per brief doen heenlopen. Maar ik heb uit jouw schrijven begrepen dat je niet dadelijk antwoord behoeft te hebben. Je vraag betreft echter wel een gewichtig onderwerp, want je hebt me gevraagd hoe je nog bekeerd zult kunnen worden.

Je hebt me geschreven dat je jaloers bent geworden op bekeerde mensen. Een dominee uit ons kerkverband heb je genoemd, die je hebt horen preken en bij wie je ongelukkig uit de kerk gekomen bent. Vanaf die tijd leef je erg onder de indruk, hoewel je er ook bang voor bent dat die indrukken die je hebt gehad weer wat wegzakken. Maar ik begrijp dat dit je ook weer niet met rust laat. Dit heeft je juist ook tot je vraag gebracht. Je hoort gedurig de dominees zeggen datje bekeerd moet worden. Maar nu ga je jezelf afvragen: hoe moet dat dan? Je wordt gewaar dat je jezelf niet kunt bekeren. En toch is het je eigen schuld als je verloren gaat. En dat ook omdat een mens toch ook eigenlijk niet wil. Een mens wil niet kunnen en kan niet willen, zo schrijf je me.

Maar dat drijft je schijnbaar toch in het nauw. Vandaar je vraag aan mij gericht en tegelijk de vraag of ik je naam en woonplaats niet wil noemen. En of ik op zulk een wijze wil schrijven dat niemand kan begrijpen dat de vraag van jou afkomstig is. Natuurlijk ook je vader en moeder niet. Nu, dat kan ik ook wel van je begrijpen. Ik weet daar uit eigen ondervinding ook wel van. Het is me later weleens opgevallen, dat men van Simson leest dat als hij die jonge leeuw verscheurd had en op de bruiloft een raadsel te raden had gegeven, hij het zijn bruid liet weten als zij wilde dat hij haar het raadsel wilde verklaren, dat hij het zijn vader en moeder nog niet gezegd had.

Maar ik mag het nu wel van je weten, als ik het maar niet aan anderen laat weten. Ik zal daarom ook zo voorzichtig mogelijk hierover proberen te schrijven, maar toch met de wens dat het niet verborgen zal blijven. Je zult wel van me begrepen hebben uit andere brieven aan jonge mensen, dat de jeugd me bijzonder aantrekt. Ik heb ook uit preken van andere leraars die niet meer in het leven zijn, gezien dat ze niet hebben kunnen nalaten om de jonge mensen apart aan te spreken. Och, het is mijn verzuchting ook of de Heere Zich over het opkomend geslacht nog zal willen ontfermen. Ik denk nu weer terug aan een gezegde van een oud kind van God vroeger, die zo eenvoudig wel eens zei: "Ik vind het toch zo'n schoon gezicht als er jonge mensen zijn die de Heere in waarheid mogen vrezen en dienen". En personen in de Schrift, zoals een Jozef en Obadja, trekken mij ook zo aan, als van hen vermeld wordt dat ze al jong hun liefde tot God en Zijn dienst en volk mochten openbaren. Van Obadja wordt gezegd dat hij de Heere zeer vrezende was. En als Izébel de profeten des Heeren uitroeide, dan verborg hij honderd profeten in een spelonk en onderhield hen met brood en water. Izébel liet wel vierhonderd profeten aan haar tafel eten, maar dat waren valse profeten. Ze zou het echt niet hebben moeten weten wat Obadja deed. Als Elia hem dan ook de opdracht gaf om het Achab te zeggen dat Elia hem wilde spreken, werd hij bevreesd. Maar toen kon hij ook zeggen: "ik nu uw knecht vrees den Heere van mijn jonkheid af". Van Jozef weten we ook, dat al jong de vreze des Heeren bij hem te vinden was. Dat heeft hij in geheel zijn leven geopenbaard. Als de vrouw van Pótifar hem wilde verleiden, heeft hij tot haar gezegd: "hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God? " En als zijn broeders later in Egypte kwamen en hem wisten te vertellen dat ze vroom waren, was zijn antwoord: "ik vrees God".

Maar nu moet ik op je verzoek iets schrijven over de bekering. Het woord bekering houdt heel wat in. De mens heeft zich eenmaal van God afgekeerd. God had hem goed geschapen, in een gelukzalige staat. Het houdt wat in, als God gezegd heeft: "Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis". De mens is niet sterfelijk geschapen, maar is sterfelijk geworden door de zondeval. Het beeld Gods bestond in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Welke heerlijke eigenschappen mocht dus de mens bezitten. Men mocht God volmaakt kennen. In de gunst en gemeenschap van zijn Schepper mocht men zich verlustigen, ja, daarin de hoogste gelukzaligheid smaken. Er was dus ook liefde in het hart van de mens te vinden, liefde tot God, want zoals God de mens liefhad, zo mocht ook de mens zijn Schepper beminnen en liefhebben. Het beeld Gods openbaarde zich in geheel het leven van de mens, want men wilde ook niet anders dan wat God wilde.

Het beeld Gods bestond ook in gerechtigheid. En nu was Adam hoofd van het ganse menselijke geslacht en zo ook tevens hoofd van het werkverbond dat God met hem gesloten had. Adam bezat dus die gerechtigheid als een erfenis voor zijn geslacht. Alle mensen zouden dus die gerechtigheid van hem geërfd hebben. Maar nu Adam die gerechtigheid is verloren, delen wij daar ook niet meer in. Adams val wordt ons ook rechtvaardig toegerekend omdat hij ons aller verbondshoofd is. Is dat nu rechtvaardig, dat zo Adams val ons allen toegerekend wordt? Als deze vraag gedaan wordt, moet ik daar wat tegenover stellen. Als Adam staande was gebleven, zou zijn gerechtigheid ons ook allen toegerekend zijn. Zouden we dan ook gevraagd hebben of dat rechtvaardig is? Och, we zullen allen over moeten leren nemen dat we in en met Adam gezondigd hebben en van God zijn afgevallen. We zijn altijd maar geneigd om te zeggen dat Adam gezondigd heeft en dat dit nu ons toegerekend wordt. Maar we kunnen beter zeggen dat de mens gezondigd heeft. De mens die zo goed door God geschapen was en die er de minste reden niet toe had om zijn Schepper de gehoorzaamheid op te zeggen, viel moed- en vrijwillig van zijn Schepper af. Men mocht van alle bomen des hofs vrij eten. Waarom wilde men dan nu juist eten van die ene boom waar men niet van eten mocht. Och, het is zo waar wat de wijze Prediker zegt: "Alleenlijk zie, dit heb ik gevonden, dat God de mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht".

Nu had God de mens in die ellendige staat waarin men zich door de zonde gebracht heeft, rechtvaardig kunnen laten liggen. Maar dat heeft Hem niet behaagd. Hij roept ons op tot een wederkering tot Hem. Hij heeft Zelf nog een weg geopend waardoor Hij ons nog genadig kan zijn. En dat op zulk een wijze dat er Zijn heilig recht niet door gekrenkt wordt. Die weg heeft Hij geopend in Zijn geliefde Zoon, in Hem Die eenswezens met Hem was. Zijn Voedsterling, ja, al Zijn vermaking. Er is dus een weg geopend waardoor we weer tot Hem kunnen komen en weer in onze vorige gelukzalige staat kunnen worden hersteld. Dus we kunnen nog bekeerd worden. Maar och, nu is de mens daar zo onwillig toe. Zijn we dan ook niet onmachtig? Ja, we zijn geestelijk dood door de misdaden en zonden, zoals Gods Woord ons leert. Aan die geestelijke doodstaat moeten we vasthouden. Die doodstaat van de gevallen mens wordt in het bijzonder ook in onze tijd zoveel geloochend. En dan durft men ook nog wel te zeggen dat de mens meer onwillig dan onmachtig is. Men zou zich dus wel kunnen bekeren, als men maar zou willen. Maar zo is het toch ook weer niet. De wil van de mens is geheel verkeerd geworden en zijn doodstaat is een vijandige doodstaat. Men is een hater van God geworden en afkerig van het ware leven dat alleen in Zijn gemeenschap is te vinden. Maar wel is de mens na de val redelijk schepsel gebleven. En zo is men nog wel met een wil en met verstand bedeeld. Dat juist stelt hem zo schuldig voor God, dat men als een redelijk schepsel de zaligheid versmaadt waartoe God hem nog doet roepen, ook nog wel op een zeer liefderijke wijze in het voorstellen van de weg der zaligheid in Christus geopend.

Maar God kan ook rechtvaardig de bekering van de mens eisen. Alles waar God hem in de staat der rechtheid mee had bedeeld, heeft de mens doorgebracht. En zoals een schuldheer van de schuldenaar terug kan eisen waar hij door eigen schuld onvermogend toe is geworden, zo kan God ook terug eisen van de

mens wat er nu niet meer bij de mens te vinden is. Maar nu heb jij mij de vraag gedaan, hoe je dan nog bekeerd zal kunnen worden. Ik heb in de verklaring van Justus Vermeer van de Catechismus iets gelezen wat ik nu door wil geven, daar ik dat zo mooi opgemerkt vind. Hij zegt zo: "Ook geeft het te kennen, Gods recht op de in onmacht gevallen mens, in van hem te eisen hetgeen hij nu niet doen kan; en hoe gevolgelijk des mensen onmacht God van Zijn recht niet versteekt en hem van zijn plicht niet ontslaat. Eindelijk geeft het te kennen het einde des Heeren; namelijk, dat God met te zeggen: bekeert u, de mens aan zichzelf wil bekendmaken, en hem dus tot en in zijn onmacht wil invoeren, teneinde hij (de noodzakelijkheid der bekering en zijn dodelijke onmacht ziende en voelende) aan het roepen mocht raken, om een anders kracht, namelijk Christus en Zijns Geestes, en zich voor God nederwerpen mocht, ziende, voelende en zeggende: Heere, o! ik kan mij niet bekeren, en ik moet bekeerd zijn, en ik ben te onwaardig; en dus met een Efraïm, Jer. 31:18: Heere, bekeer Gij mij, en ik zal bekeerd zijn. En met de kerk, Klaagl. 4:21: Heere, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn".

Ik hoop dat het zo bij je zal mogen zijn. Als je zo als een onwaardige en schuldige voor God invalt, dan zal Hij je ook zeker verhoren. Och, mijn lieve jongen, vraag maar veel om ontdekkend licht, opdat er niet anders dan schuld en een onmogelijkheid voor je overblijft en je God ook recht en gerechtigheid toekent als Hij van je eist wat er niet meer is en dat Hij dus rechtvaardig je kan straffen. Aan zulk een mens wil God altijd genade bewijzen. Ik heb uit je schrijven begrepen dat je bang bent voor de eeuwige straf En dat mag en dat moet je ook wel zijn. David vond benauwdheid en droefenis. En daaruit riep hij de Heere aan. Maar het moet je ook werkelijk om de Heere Zelf te doen zijn. De bekering is een bekering tot God. Tot die God tegen Wie we zo snood gezondigd hebben en van Wie we nu door de zonde gescheiden zijn, zodat we Zijn gunst en gemeenschap moeten missen. Och, het mocht je eens in waarheid om die God te doen worden. Dan kun je niet alleen niet zo sterven in je onbekeerde staat, maar dan kun je ook zo niet meer leven.

In de gelijkenis van de verloren zoon heeft de Heere Jezus dat zo duidelijk voorgesteld. Er bleef voor hem geen andere weg meer over dan weder te keren tot zijn vader. Hij erkende dat hij het niet meer waardig was om een zoon genaamd te worden. Al zou de vader hem dan maar aan de dienstknechten gelijk stellen, dan had hij niets te zeggen. Maar o, wat viel het toch voor die jongen mee! De vader zag hem al van verre en werd met innerlijke ontferming over hem bewogen.

Het wordt het wonder, als een mens niet meer bekeerd kan worden, dat hij dan juist wel bekeerd kan worden. Och, je bent nog in de genadetijd, in de dag der zaligheid. God laat je niet voor niets tot bekering roepen. Hij stelt dat als Zijn eis je voor, maar Hij wacht ook om genadig te zijn. Het hart van de vader van de verloren zoon brak, als hij zijn zoon terug zag keren. En met eerbied gesproken, breekt ook Gods hart als er een wederkeren tot Hem gevonden wordt. We lezen in Jer. 3: "Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingen der kinderen Israels, omdat zij hun weg verkeerd, en den Heere hun God vergeten hebben. Keert weder, gij afkerige kinderen, Ik zal uw afkeringen genezen". En dan mogen die afkerige kinderen zeggen: "Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE onze God".

De waarachtige bekering is Gods werk. In deze tijd zijn er veel bekeringen van de mens zelf Maar het is daarbij nooit recht onmogelijk geworden om nog bekeerd te worden. Maar waar het onmogelijk is van onze kant, wordt het zo'n wonder als we een mogelijkheid zullen mogen zien van Gods kant. God heeft geen lust in het verderf van de mens. Lees er Ezechiël 18 eens op na. Daar horen we de Heere door de mond van de profeet zeggen: "Zou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen? spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? " Het hoofdstuk eindigt ook nog met de woorden: "Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft". Nee, God heeft geen lust in de dood en het verderf van de mens. Wel heeft Hij lust in de verheerlijking van Zijn gerechtigheid in het straffen van de zonden. De mens dwingt er als het ware God toe om hem kwaad aan te doen. O, als je dat eens krijgt te zien en te gevoelen, dan wordt je dat zo tot smart en dan val je voor die God in van Wie je altijd je nog hebt afgewend. En dan valt het van de zijde van die God toch zo mee.

Och m'n jongen, ik kan je de dienst van die God toch zo aanprijzen en niet genoeg aanprijzen. Als er bij jou maar schuld is, is er bij die God veel meer genade dan dat jij schuld hebt. Maar God werkt niet over de schuld heen. Daarom kun je niet genoeg vragen om ware zielsontdekking. Dan kan God de rijkdom Zijner genade in Christus aan je openbaren. Het doet me toch zo goed, dat ik oud geworden zijnde, van die God niet genoeg goed kan spreken. Hij heeft me van mijn jonge jaren geleid en in de ouderdom is Hij nog steeds Dezelfde voor een mens die beschaamd vanwege zijn vele en gedurige afwijkingen tot Hem mag wederkeren. Dan behoeven er nog geen gruwelijke openbare en ergernisgevende zonden te zijn. Ik hoop dat die er bij jou in je jonge jaren ook niet zullen zijn. Maar we kunnen toch altijd nog zo goed de Heere aan Zijn plaats laten. De zonden van nalatigheid zijn ook zo menigvuldig. De Heere doet niet anders dan goed. Maar wij kunnen uit onszelf maar niet goed van die God denken. Hij strekt echter de ganse dag Zijn handen uit tot een wederstrevig volk. Als een mens verloren gaat, gaat hij werkelijk om zijn eigen schuld verloren. Je klaagt in je brief erover datje toch jezelf niet kunt bekeren. En dat moetje ook wel aan de weet komen. Maar vertel nu maar eerlijk aan de Heere dat je dat door eigen schuld niet kunt. O, dan zul je zien dat de Heere niet onwillig is om te doen wat je Hem vraagt. Zijn goedertierenheid over zo'n ellendig schepsel is toch zo groot. Het kan echt geen uitstel lijden om Hem zo als een hulpeloos, schuldig en ellendig schepsel in de handen te vallen. Ik heb begrepen datje het ook benauwd krijgt onder al wat er thans in de wereld gebeurt. Het oordeel Gods is er en komt steeds nader ook tot ons land. Maar in de profetieën van het Oude Testament kunnen we lezen hoe de profeten in een tijd van oordelen en gerichten het volk nog tot bekering riepen en ook het volk deden weten dat de Heere dan een schuldig volk nog genadig wilde zijn. O, die God valt toch zo mee! Maar altijd voor een oprecht schuldig wederkerend mens. Die God is deze oude man nog nooit tegen gevallen, maar altijd nog mee gevallen. O, ik heb er toch weer zo'n lust toe gekregen om bij mijn naderend einde Zijn dienst het jonge geslacht nog aan te prijzen. Maar nu moet ik ook denken aan de geschiedenis van Lot als hij uit Sodom werd geleid. Er werd tot hem gezegd: "Haast, behoud u derwaarts". In Zoar zou zijn behoudenis te vinden zijn. Zou daarin niet op die dierbare Persoon des Middelaars gewezen zijn?

O jonge vriend, ik hoop datje die Persoon zult mogen leren kennen en dat er buiten Hem eens geen behoudenis voor je zal overblijven. O, dan krijg je een Vriend voor heel je leven. Met Hem kun je door het leven en door de dood. Ja, in de bange nood der tijden laat Hij je ook niet alleen. Dat heb ik in de oorlogstijd ervaren. Die Man is als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.

Ik moet mijn brief gaan besluiten. Vele brieven heb ik al klaar liggen en er zijn ook veel mensen die erop wachten. Steeds denk ik dat het mijn laatste brieve wel zal zijn dat ik schrijf En het zal ook eenmaal mijn laatste brieve zijn. Ik ben echter nog steeds bij met het beantwoorden. Het is mijn hoop en wens dat er geen onbeantwoorde vragen overblijven. Dus ik ga steeds nog maar door om elke vraag die ik nog krijg te beantwoorden. Laten daar de vragenstellers zich dan ook nog maar mee geruststellen. Ik heb nu eerst voor voorraad moeten zorgen voor het eind van het jaar, daar er in de weken van Kerst en de jaarwisseling niet gedrukt kon worden. Dus moest ik alles al van tevoren naar de drukker sturen. En dan vind ik het ook altijd wel gewenst om vragen te beantwoorden die juist ter beantwoording gepast zijn voor de Kersttijd en de jaarwisseling. Je zult dat misschien wel gezien hebben. Als ik nog vragen krijg, geschikt voor de lijdensweken, dan laat ik die ook weer even voorgaan. Zo ligt er ook nog een vraag te wachten over de Heilige Geest. Men zal dan misschien op het antwoord moeten wachten tot de Pinksterdagen. Maar nu breek ik af M'n jongen, ik ken je niet, maar ik hoop dat de Heere mijn brieve voor je gebruiken wil. Hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's