Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer. N.N. te N.,

Telefonisch hebt u mij gevraagd om eens iets te schrijven over de uitgang van de Heilige Geest van de Vader en de Zoon, en dat in betrekking tot het geestelijk leven. De Catechismusverklaring van Justus Vermeer over de 20e zondagsafdeling heeft u hierover wat te denken gegeven. Ik meen en geloof uw bedoeling wel begrepen te hebben. Het is voor mij altijd iets gemakkelijker als men een kort briefje schrijft en men daarin met enkele woorden de bedoeling van het stellen van de vraag nog wat duidelijker doet weten. Ik wil echter met de hulp des Heeren proberen om iets te schrijven over de Godheid van de Persoon des Heiligen Geestes en de betekenis daarvan voor het geestelijk leven.

De Godheid van de HeiHge Geest is door Socinus in het bijzonder geloochend en met hem door vele andere dwaalgeesten, die er ook in deze tijd nog wel genoeg te vinden zijn. De Personele eigenschap van de Heilige Geest is dat Hij uitgaat van de Vader en van de Zoon. Er wordt ook van een uitgang van Christus gesproken in Micha 5 : 1, als daar gezegd wordt: "Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid." Met die uitgang wordt echter Zijn generatie van de Vader bedoeld. Ik ga nu verder maar niet leerstellig in op deze Personele eigenschappen van de Zoon en van de Heilige Geest. Wel wil ik er even op wijzen dat de uitgang van de Heilige Geest van de Vader en de Zoon is te onderscheiden van de Persoonlijke nederdaling van de Heilige Geest op de grote Pinksterdag. De werkingen van de Heilige Geest zijn er immers ook al geweest onder het Oude Verbond. Buiten dat werk des Geestes zouden de gelovigen van die tijd ook niet de zaligheid hebben kunnen verkrijgen en zou ook Gods Woord niet kunnen zijn beschreven, want dat is immers geschied door de inspiratie van de Heilige Geest. Het is nodig dat ik daar even op wijs, daar dit ook veel te zeggen heeft in verband met de Godheid van die Persoon des Geestes waarover ik nu in betrekking tot het geestelijk leven iets heb te schrijven.

De vaste grondslag van het werk der zaligheid is ook juist te vinden in de Godheid van die Persoon des Geestes. Als de waarachtige God is Hij ook de Almachtige en is Zijn werk ook onwederstandelijk. De Heilige Geest is dus waarlijk een Goddelijk Persoon en zomaar niet een kracht of een eigenschap Gods zoals de loochenaars van Zijn Godheid beweerd hebben. Als een Goddelijk Persoon, van de Vader en de Zoon uitgaande, heeft Hij dus Oud-Testamentisch ook Zijn werk gedaan in de harten van de door God verkorenen. Hij heeft als een Goddelijk Persoon ook Goddelijke eigenschappen. En elke eigenschap in elk der Goddelijke Personen is één met de Godheid, want elke eigenschap is ook God Zelf. God en Zijn eigenschappen zijn één. Maar in de weg der ware zielsbevinding zal men ook mogen weten dat het werk van de Heilige Geest een Goddelijk werk is.

Dat is ook in de gelovigen van het Oude Verbond duidelijk gebleken, al was de Heilige Geest toen nog niet uitgestort. Aan Simeon was voor de geboorte van Christus en dus ook voor de nederdaling des Heiligen Geestes op de grote Pinksterdag een Goddelijke openbaring gedaan door den Heilige Geest, dat hij de dood niet zien zou, eer hij de Christus des Heeren zou zien. Hoewel de Heilige Geest uitgaat van de Vader en de Zoon, werkt Hij toch ook als een zelfstandig Goddelijk Persoon in de levendmaking van geestelijk dode zondaren. De Geest is het Die levend maakt, zoals de apostel Petrus ons zegt in zijn eerste zendbrief En de Heere Jezus heeft in Zijn gesprek met Nicodémus ook duidelijk gesproken over de wedergeboorte als een werk van de Heilige Geest. Men verkrijgt ook geen geestelijke kennis als door de Heilige Geest.

De betekenis van het werk des Geestes als een Goddelijk werk is in het bijzonder nog meer aan het licht gekomen na Zijn nederdaling in Zijn Kerk op de grote Pinksterdag. Toen is Hij meer Persoonlijk neergedaald in Zijn Kerk als die Geest Die van de Vader en de Zoon uitgaat en in die uitgang toch ook aan de Vader en de Zoon gelijk is, want Hij is in heerlijkheid en waardigheid niet minder dan de Vader en de Zoon. Maar er is een dierbare overeenkomst tussen de drie Goddelijke Personen in het werk der zaligheid. Zo heeft dan ook Christus gesproken van de zending van de Heilige Geest door Hem en door de Vader. De discipelen waren hier ook nog zo onwetend van. Maar Christus heeft voor Zijn heengaan van hen ze er steeds op gewezen hoe die Geest zou komen in Zijn plaats als de Trooster Die van Hem getuigen zou en Die hen alle dingen zou leren. Hij zou hen in alle waarheid leiden en hen indachtig maken wat Christus ze gezegd had. Christus heeft Zijn discipelen gezegd, dat de wereld die Geest niet zou kunnen ontvangen. Maar Hij zou wel de wereld, namelijk de door God ter zaligheid verkoren wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en van oordeel. De kanttekening zegt daar duidelijk van, dat Hij die wereld zou overtuigen door de predikatie der apostelen en door Zijn inwendige werking. Dat overtuigen is een Goddelijk werk. Op de Pinksterdag is dat Goddelijk werk toch zo duidelijk openbaar gekomen. Overtuigen van schuld en zonde kan niet anders dan een Goddelijk werk zijn. Spotters mochten doorgaan in hun verwerping van Christus, maar zij in wier harten die Geest Zijn zaligmakend werk deed, werden verslagen in het hart en riepen uit: "Wat zullen wij doen, mannen broeders? "

Duidelijk wordt van die Geest niet als een kracht, maar als een Persoon gesproken. In Lukas 11 lezen we wel dat Christus gezegd heeft: "Maar indien Ik door den vinger Gods de duivelen uitwerp." In Mattheüs 12 lezen we bij datzelfde voorval dat in Lukas wordt genoemd, dat Christus heeft gezegd: "Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp." Het is dus een krachtige, bovennatuurlijke en Goddelijke daad van de Heilige Geest om de duivelen uit te werpen. De onmededeelbare eigenschappen Gods, die God dus alleen bezit, worden de Heilige Geest toegeschreven, zoals de eeuwigheid, de almacht, de alwetendheid en de alomtegenwoordigheid. Ja, Hij is soeverein, delende aan een iegelijk gelijk Hij wil.

Het is ook de Geest Die alle dingen onderzoekt, ook de diepten Gods, volgens 1 Korinthe 2 : 10. Dat onderzoeken van die Geest wil niet zeggen dat Hij Zelf nog van vele dingen onwetend is, maar die onderzoeking vindt plaats in de harten der Zijnen. Hij maakt de ziel ontvankelijk voor de ontdekking van dierbare verborgenheden. We verstaan die verborgenheden nog zo weinig recht. Bij alle evangelisch licht dat de ziel geschonken kan zijn, is ze veelal nog zo in haar eigen werk verstrikt. De onderzoeking des Geestes doet ons weten hoe onkundig we nog zijn van het werk der zaligheid. Maar Gods Geest leidt de ziel dan ook in een weg waarin het verstand des verstandigen teniet gedaan wordt en waarin Hij de wijsheid der wijzen doet vergaan. Hij wordt ook de Geest des oordeels en der uitbranding genoemd. Zeer gaarne zou ik daarover ook nog wel een weinig willen schrijven. Het werk van die Geest als een Geest des oordeels en der uitbranding is zo noodzakelijk, niet alleen aanvankelijk in de overtuiging van de zondaar, maar in Zijn verdere leiding. Met al het licht dat de mens al kan hebben gehad, liggen die diepten Gods nog zo bedekt. De diepten in het Middelaarswerk van Christus. De Middelaar had Zijn discipelen al wel op die diepten gewezen. En dat onderwijs was wel zoet en dierbaar voor de ziel, maar de Geest moest ze toch dat onderwijs nader doen verstaan. Daartoe moest de Middelaar de dood in en ook opvaren naar de hemel. Zo kwam er plaats voor wat er op de grote Pinksterdag gebeurde. Toen werden de verborgenheden van Gods raad ontdekt. Wat kende men nog van de Vader en van de gerechtigheid die Christus door Zijn kruislijden voor hen verwierf? Ja, de Persoon des Heiligen Geestes werd ook nog niet recht door hen gekend. Maar die Persoon heeft ze als een Goddelijk Persoon door hen doen kennen. Die leidde ze in de verborgenheden in van Gods eeuwige raad, in dat eeuwige Goddelijke voornemen, in de verkiezing Gods, maar ook in die onderhandelingen van de drie Goddelijke Personen tot verheerlijking van al Gods deugden. Dan werd het een zakken en

zinken op die vaste gronden der zaligheid. Maar die Geest leidde ze ook terug in geheel de leiding met hen gehouden. Hij leidde ze terug naar het allereerste begin daarvan. Als dat gebeurt zal men tot geen stelling kunnen komen van dat het begin pas is te vinden bij een bewuste verzekering van zijn staat. Dat begin is al eerder te vinden dan dat men zelf had kunnen denken. Men had steeds wel gedacht dat het begin daar lag, waar God aan de ziel als gang verloren in zichzelf ze de weg der verlossing deed kennen. Maar de Geest leidt ze verder terug naar het ogenblik waarin Hij reeds intrek in het hart genomen had in Zijn overtuigende en ontdekkende werking. Neen, dat was geen voorbereidend werk voor de wedergeboorte, zoals velen daar ook wel over spreken. Ook was dit geen algemene overtuiging, die er ook bij de verworpenen kan zijn. Die Geest liet de ziel zien dat het verder was gegaan dan zulk een algemene overtuiging. Het was Zijn werk om de ziel in die nood der verlorenheid te brengen, waarin ze met de dood en de hel voor ogen, toch door die Geest tot God uitgedreven werd om te vragen of er nog een middel ter verlossing was. En die Geest was het ook Die dat middel aan de ziel ontdekte en Die de Persoon des Middelaars aan de ziel openbaarde. Maar die Geest bracht ze ook daarna in die ware bekommeringen der ziel om Christus te gewinnen. Hij deed het buiten Christus en Zijn verlossend werk een gans afgesneden zaak worden, maar leidde ze toen in dat dierbare verlossingswerk in en deed ze daarin een verzoend God kennen die een volkomen verzoening had gevonden in het werk Zijns Zoons. Ja, die Geest bracht de Goddelijke vrijspraak tot de ziel.

En in een verdere weg wilde Hij ze ook volkomen verzekeren van het geestelijk kindschap en ze een vrijmoedige toegang tot God als Vader in Christus doen vinden. Geheel de leiding des Geestes deed ze weten dat ze kinderen Gods waren, want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.

Zo werd daar dan ook een Drieënig God tot de zaligheid gekend, dus ook die Persoon des Geestes. Dan is er geen twijfel meer aan dat die Geest een Goddelijk Persoon is. Hier verliest men zich geheel in de liefde van een Drieënig God en roept men uit: "O liefde des Vaders, liefde des Zoons en liefde des Heiligen Geestes!" Wie zal men meer liefhebben, de Vader, de Zoon of de Heilige Geest? Men heeft ze alle Drie even lief Die Geest doet Zich dus door de ziel door zulk een weg als een Goddelijk Persoon kennen, maar zal het de ziel ook doen weten hoe onmisbaar Hij is in al Zijn werkingen, want er is niets in geheel het werk der zaligheid of die Geest heeft daar de hand in. Hij is ook de Geest der genade en der gebeden. Hij kan niet genoeg in al onze geestelijke verrichtingen benodigd worden.

Het is wel goed er even op te wijzen, dat die Geest zo weinig afzonderlijk wordt aangeroepen in het gebed. De Vader als de eerste Persoon in het Goddelijk Wezen wordt wel aangesproken en ook de Zoon als Middelaar, maar de Geest wordt zo weinig afzonderlijk aangesproken, terwijl Hij toch als een Goddelijk Persoon mag en moet aangebeden worden en ook zo onmisbaar is in alle geestelijke verrichtingen. Het is verder ook wel goed er even op te wijzen dat de prediking wel in het bijzonder de Christus tot inhoud moet hebben, maar ook niet minder de Heilige Geest. Ik heb een predikant dikwijls horen zeggen dat de prediking Schriftuurlijk moest zijn en dat die prediking een ontdekkende prediking moest zijn en ook een Christusprediking, maar hij voegde er nooit aan toe dat die prediking ook een bevindelijke prediking moest zijn. De prediking die hij bracht, was dan ook veelal maar oppervlakkig. De prediking moet zeker een Christusprediking zijn, maar ook niet minder een prediking van het werk van de Heilige Geest.

Die Geest zal Zijn werk moeten doen in het hart des zondaars. Ik meen de bedoeling van de vraagsteller wel begrepen te hebben, als het hem opgevallen schijnt te zijn, dat Justus Vermeer in zijn verklaring van de 20e zondagsafdeling wel onderscheid maakt tussen de uitgang van de Heilige Geest van de Vader en de Zoon en Zijn huishoudelijk werk in het leven der genade, hoewel hij het een ook weer niet los van het ander ziet. De personele eigenschap van de Heilige Geest is Zijn uitgang van de Vader en de Zoon. Om het even wat duidelijk te stellen, wil ik erop wijzen dat als God geen hemel en aarde en geen mens had geschapen, dan zou de Heilige Geest ook uitgaande zijn ge­ weest van de Vader en de Zoon. Die uitgang is inblijvende in het Goddelijk Wezen. Maar nu is er ook een uitgaand werk en dat is niet alleen het werk der schepping en onderhouding, maar ook het werk der genade. En nu spreken we als het daarover gaat, ook over het huishoudelijk werk van de Goddelijke Personen. En in dat huishoudelijke werk is de Heilige Geest ook uitgaande van de Vader en de Zoon, zodat Hij daarin dus ook Zijn werk doet als een Goddelijk Persoon.

Daar moeten we dus aan vasthouden. Daarom is de loochening van de Godheid des Heiligen Geestes ook zulk een verschrikkelijke zaak. Het onderwerp dat ik nu even in deze brief behandelen moet, laat zich niet zo gemakkelijk met woorden omschrijven, zeker niet als men het voor de eenvoudige lezer zo duidelijk mogelijk wil voorstellen. Het zal de vraagsteller misschien ook wel voorgekomen zijn alsof Justus Vermeer zich soms een weinig tegenspreekt, maar men moet ook de bedoeling van zijn schrijven wel goed begrijpen. Het huishoudelijke werk van de Heilige Geest is wel los te zien van Zijn Personele eigenschap, maar is er toch ook ten nauwste aan verbonden.

Het liefst wil ik dan ook nu voor de lezer, om het schrijven ook wat meer aantrekkelijk te maken, wijzen op de grote betekenis van de Godheid van de Persoon des Geestes in al wat Hij doet tot de zaligheid van Zijn Kerk. Hij voegt Zich bij het door Hem geïnspireerde Woord en de prediking daarvan om dode zondaren levend te maken. Het moet ook wel opvallen dat na de grote Pinksterdag steeds de Heilige Geest genoemd wordt in het werk dat de apostelen moesten doen. De Heilige Geest zeide: "Zondert Mij afbelde Barnabas en Paulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb." En ook lezen we: "Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft." Na de vergadering te Jeruzalem lezen we: "Want het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen." Ook lezen we, om maar niet meer te noemen, dat de Heilige Geest het de apostelen niet toeliet om het Woord in Azië te spreken.

Men zal wel aanvoelen dat er over de Persoon des Heiligen Geestes en Zijn werk heel wat te schrijven is. Owen heeft er een zeer dik boek over geschreven. O, wat is een kind van God toch in alles diep en steil afhankelijk van de leiding des Geestes! Geen overwinning is er over een enkele zonde te behalen buiten de krachtige werking des Heiligen Geestes. Aan Hem wordt in het bijzonder de heiligmaking toegeschreven. Hij heiligt de zondaar al in de levendmaking, als Hij intrek neemt in het hart. Die inwoning des Geestes heeft toch ook wat te zeggen!

Hij stort de Goddelijke liefde uit in het hart, zoals de apostel daarop wijst in Romeinen 5 : 5, als hij daar zegt: "En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons gegevenjis." En zo is Hij verder ook de Leraar en de Leidsman Zijns volks, ja ook de Goddelijke Trooster, Die Zich aan de ziel niet onbetuigd laat in de smartelijkste wegen van verdrukking. Teksten waar men altijd overheen gelezen heeft, brengt Hij dan onder de aandacht. Hij brengt ook de ziel tot een onderwerping aan Gods wil in de weg die men te gaan heeft. Ja, tot de laatste snik die men hier heeft te geven, zal Hij Zijn volk nabij zijn en ook de overgang doen vinden in de gewesten der eeuwige gelukzaligheid. Christus is als het Onderpand van de eeuwige erfenis van de Zijnen verheerlijkt in de hemel, maar heeft ook Zijn Geest als Tegenpand gegeven in hun harten.

Och vriend, ik moet nu maar ophouden om hierover te schrijven. Die Geest wordt toch zo dierbaar in Zijn werkingen. Hoe moet Hij ons ook niet te hulp komen in het gebed, want wij weten echt niet te bidden zoals het behoort. In ons bidden zijn er ook nog zoveel zelfbedoelingen, die de Geest ons ontdekt. Maar eenmaal zal de Kerk alle gebrek in de geestelijke verrichtingen voorgoed te boven zijn. En die Geest zal ook bij de Zijnen blijven in der eeuwigheid en alle eer van hen storeloos ontvangen. Het wordt een steeds groter wonder dat die Goddelijke Persoon des Geestes wil wonen en blijven in het hart van zulk een nietige zondige aardworm.

Ik moet afbreken. De Heere doe u alzo niet vreemd van die Persoon en Zijn werkingen zijn of blijven. Dat wensen we al de lezers van harte toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's