Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KRACHT DER BELOFTE

Wij zijn al enkele weken ingegaan op het verschil tussen het oude en het nieuwe verbond. Beide zijn openbaringen van het ene verbond der genade. Maar we hebben onmiskenbare verschillen gezien. Verschillen die het duidelijkst onder woorden zijn gebracht in Jeremia 31 en Hebreeën 8. Nu geldt ten volle, wat in het Oude Testament nog versluierd was in de toenmalige verbondsbediening, dat alleen de uitverkorenen in het wezen des verbonds begrepen zijn. We zagen dat het woord in de grondtekst zowel 'verbond' (wederzijdse overeenkomst), als 'testament' (eenzijdige beschikking) kan betekenen. De conclusie uit de bijbelse gegevens is helder: Op de oudtestamentische bedeling past meer de naam 'verbond', op de nieuwtestamentische meer de naam 'testament'. Dat sprak voor onze Statenvertalers zo vanzelf, dat zij voor het oude de vertaling 'verbond' en voor het nieuwe de vertaling 'testament' gebruikten. Die overgang van verbond naar testament is mede verklaarbaar doordat Christus als het Hoofd van het verbond der genade door Zijn lijden en sterven de verbondsweldaden nu had aangebracht. De apostel noemt Hem de testamentmaker, Hebr. 9:15 en volgende. Hij sprak Zelfbij de instelling van het Heilig Avondmaal over Zijn bloed als het bloed des Nieuwen Testaments tot vergeving der zonden.

Wij vinden dat eenzijdig testamentair karakter van het nieuwe verbond ook in de kanttekeningen, en wijzen op 2 Kor. 3:6, waar bij Nieuwe Testament is aangetekend: 'Of: verbond. Alzo wordt genaamd het verbond der genade, in hetwelk God Zijn volk belooft de vergeving der zonden en de rechtvaardigheid door het geloof in Christus, mitsgaders ook de vernieuwing door de Heilige Geest, Wiens kracht zich in de predikatie des Evangelies aan de harten der uitverkorenen openbaart, gelijk beloofd wordt Jen 31:31. Ez. 36:25, enz.' Men zie ook kanttek. 44 op Hebr. 9:15, waar onder meer gezegd wordt: 'Dat nu dit verbond een testament is, stelt de apostel als zeker, omdat hetzelve alleen van Gods zijde komt, gelijk de plaats Jeremia 31 in het voorgaande hoofdstuk aangehaald, genoeg uitwijst.’

Het verbond houdt dus niet alleen in, dat de Heere een belofte geeft, die door het geloof moet worden aangenomen. Het wezenskenmerk van het nieuwe verbond is juist, dat het geloof zelf met al zijn vruchten als verbondsweldaad geschonken wordt. De Drie-enige God Zelf werkt het noodzakelijke genadewerk in de harten van alle bondelingen. In de drieverbondenleer is het verbond het schenken van een Goddelijke toezegging, met klem gebonden op de consciëntie van de bondeling, die door deze in het geloof zal moeten worden aanvaard - hij verkeert in de mogelijkheid, Gods verbondsbelofte door zijn ongeloof krachteloos te maken en zo het verbond te verbreken, en zo gebeurt het in vele gevallen ook metterdaad. Maar het nieuwe verbond is meer. Kenmerkend is, dat het onverbrekelijk is. Dat sluit de menselijke verantwoordelijkheid bepaald niet uit, maar de verantwoordelijkheid van de mens zal Gods belofte nimmer teniet kunnen doen. De eis van geloof en bekering wordt niet weggenomen, maar geloof en bekering zijn geen voorwaarden waarvan de vervulling afhangt van de mens. God Zelf spreekt op Zijn bestemde tijd ten aanzien van de Zijnen: Daar zij geloof, en dan is het gelijk als in de schepping, dan wórdt er geloof

Prof Maris zegt in De Wekker van 17 mei, dat degenen die het verbond zo nauw koppelen aan de verkiezing, de toezegging hebben veranderd in i; oorzegging. Maar, zo vervolgt hij, 'houvast daaraan, pleiten daarop, kan niet'. Wij antwoorden: Waarom niet? Wanneer pleiten alleen het werk is van een rechthebbende, neen, dan kan het inderdaad niet.

In Romeinen 9 laat de apostel in zijn hart kijken. Het ongeloof der Joden, zijn maagschap naar het vlees, is voor zijn hart een gedurige smart. Het waren toch Israëlieten? Ze hadden toch de verbonden en de beloften? En toch verwierpen zij Christus en het geloof in Hem. De apostel oppert zelfs of het Woord Gods wellicht uitgevallen was. Hij bedoelt daarmee de beloften, aan Abraham en zijn nakomelingen gedaan. 'Het zou dan mogen geschenen hebben, dat de beloften Gods krachteloos waren geworden' (kanttek. 22). Een krachteloze belofte van God, dat kan toch niet?

Op het standpunt van de drieverbondenleer zou het antwoord niet moeilijk zijn. Paulus zou dan geantwoord hebben: Inderdaad hebben die Joden de beloften krachteloos gemaakt. Zij hebben ze namelijk niet geloofd. Door hun ongeloof hebben zij zich uit het verbond gezondigd. En dat zou nog waar zijn ook. Van het oude verbond gold, dat men het door ongehoorzaamheid kon breken (Gen. 17:14). En op een andere plaats zegt de apostel ook, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof (Hebr. 3:19). Maar dat gold dan de uitwendige openbaringsvorm in de oudtestamentische bedeling.

Paulus wil echter dieper onderwijs geven. De belofte was aan Israël gegeven, maar die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend (Rom. 9:6 - 8). Hij laat dat zien met de voorbeelden van Izak en Jakob, in tegenstelling tot Ismaël en Ezau. Waar hing het vanaf, of degenen die uit Israël waren, ook waarlijk tot het geestelijke Israël behoorden? Van de uitverkiezing. De uitverkorenen onder Abrahams zaad waren deelgenoot aan het verbond en de beloften, de anderen niet.

De mensen van de drieverbondenleer spreken, onder meer op grond van dit Schriftgedeelte, van tweeërlei kinderen des ver­ bonds. Ezau was ook een verbondskind en droeg ook het teken des verbonds, zegt men dan. Opmerkelijk, dat we in dit verband nooit Ismaël horen noemen. Dat zou ook moeilijk zijn, want Ismaël is door de Heere uitdrukkelijk van het verbond uitgesloten (Gen. 17:19 - 21). Toch is hij wel besneden, het staat zelfs driemaal in dit hoofdstuk (verzen 23, 25 en 26).

Op zichzelf behoeft tegen de uitdrukking 'tweeërlei kinderen des verbonds' geen bezwaar te zijn. Zij die op de erve des verbonds geboren zijn, die gedoopt zijn en door de apostel heilig genoemd worden (1 Kor 7:14), leven onder de bediening des verbonds, genieten de voorrechten van deze betrekking tot het verbond en kunnen als zodanig ook kinderen des verbonds genoemd worden, al zijn zij geen eigenlijke bondelingen. Toch kunnen we in deze tijd, die zo vol is van verwarring, deze uitdrukking beter niet gebruiken vanwege het gevaar van verkeerde uitleg.

Verkeerd wordt deze uitdrukking zeker gebezigd, wanneer men de verbondsbelofte tot alle kinderen des verbonds gelijkelijk doet uitgaan, omdat ze allen gelijkelijk en wezenlijk in het verbond begrepen zouden zijn. Paulus maakt in Abrahams zaad juist duidelijk onderscheid tussen de kinderen des vleses (die zijn geen kinderen Gods, zegt hij) en de kinderen der beloftenis. Die laatsten worden voor het zaad gerekend. Wilt ge het bewijs daarvan hebben, Romeinen? Paulus laat het onmiddellijk volgen: Want dit is het woord der beloftenis: Omtrent dezen tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben.

Het moet onze aandacht hebben, dat de apostel juist in dit verband de kracht van de Goddelijke belofte laat zien. Wanneer het van Sara's geloof had moeten afliangen, was Izak niet geboren. Maar Gods beloftewoord heeft een onwederstandelijke scheppingskracht en verwekt de kinderen der beloftenis. En let nu op, hoe kernachtig de kanttekening daarbij luidt: 'Dat is, die, gelijk Izak uit kracht der belofte Gods tegen de loop der natuur geboren is, alzo ook door kracht van Gods verkiezing en belofte tot het geloof zouden gebracht worden.' En daarom is het uitgesloten, dat het Woord Gods zou kunnen uitvallen. Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. Het is uitgesloten, dat de verwezenlijking van wat de Heere in Zijn verbond belooft, ook maar voor een nagelschrap zou afhangen van de omhelzing door het geloof van de mens, en dat dus Gods verbondsbelofte door de mens krachteloos zou kunnen worden gemaakt. We halen nogmaals kanttekening 22 op Rom. 9:6 aan: 'Het zou dan mogen geschenen hebben, dat de beloften Gods krachteloos waren geworden. Waarop de apostel antwoordt dat deze beloften niet eigenlijk waren geschied aan de vleselijke nakomelingen van Abraham, maar aan degenen die God, zo uit zijn geslacht als uit de heidenen, daartoe ook krachtiglijk naar Zijn eeuwige verkiezing zou roepen, latende de anderen door een rechtvaardig en ondoorgrondelijk oordeel in hun verdorvenheid verharden.'

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's