Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (58a)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (58a)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De overwinning op Amalek

"En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde zijn naam: De HEERE is mijn Banier." (Ex. 17:15)

Toen het volk na Massa en Meriba weer verder in de richting van de berg Horeb of Sinaï trok, werd het onverwachts door een vijandig volk aangevallen. De Bijbel zegt: "Toen kwam Amalek en streed tegen Israël in Rafidim." Onverwachts en ongedacht vielen deze nomaden van de woestijn het volk des Heeren aan.

Toch had Israël geen aanleiding tot de strijd gegeven. Het volk was zelfs helemaal op deze strijd niet bedacht. Eer het goed en wel wist wat er aan de hand was, hadden de Amalekieten al een inval gedaan. Zij hadden het volk van Israël op een laffe en gemene manier aangevallen. De Bijbel zegt, dat die Amalekieten "in de staart" aanvielen. Dat wil zeggen, dat zij van achteren aanvielen, de plaats waar de vrouwen en kinderen zich bevonden. Op een laffe en sluwe manier probeerden zij het volk van God te overrompelen en te doden.

Waarom vielen deze Amalekieten, daar Israël geen aanleiding had gegeven, eigenlijk aan? Waarom wilden ze de Israëlieten zelfs doden? Wat was de reden? De Amalekieten waren de nakomelingen van Ezau. Zij waren tot een machtig en talrijk volk uitgegroeid. Als zwervend woestijnvolk viel het verschillende vijanden aan. Nu hadden de Amalekieten vernomen, dat de Israëlieten op weg naar Kanaan waren. Toen kwam de oude haat weer boven. Lang geleden had vader Izak op Gods bevel de eerstgeboortezegen aan Jakob en niet aan Ezau gegeven. Jakob en zijn nakomelingen zouden in het land Kanaan mogen wonen en dat kon Ezau niet verkroppen. Hij was immers de oudste jongen en had recht op de eerstgeboortezegen, vond hij. In de Bijbel lezen we: "En Ezau haatte Jakob om dien zegen. waarmede zijn vader hem gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart: De dagen van den rouw mijns vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden." Met een dodelijke haat haatte Ezau zijn broer Jakob. Toch had hijzelf voor een schotel linzenmoes zijn eerstgeboorterecht verkocht. Daarom spreekt de Bijbel over hem als over een onheilige: "Dat niet iemand zij een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf.”

Ezau zocht de schuld echter niet bij zichzelf, maar hij gaf God de schuld en was met haat tegen Hem en Zijn volk vervuld. Deze haat nu bezielde ook zijn nakomelingen, de Amalekieten. Gedreven door die haat tegen het volk des Heeren, vielen zij de Israëlieten aan. Was dat volk niet op weg naar Kanaan, het door God aan hen beloofde land? Wacht maar, dat zouden zij, Amalekieten, weleens verhinderen! Die Israëlieten hoorden dat land niet te krijgen! Ezau's nakomelingen hadden daar recht op en niet die kinderen van Jakob!

Zo dachten de Amalekieten erover en daarom wilden zij met geweld verhinderen, dat die Israëlieten een voet in Kanaan zouden zetten. Tot de laatste man toe moesten die Israëlieten uitgeroeid worden.

Bezield met die vreselijke gedachte en gedreven door die dodelijke haat vielen de Amalekieten daarom Israël aan.

Gelukkig zorgde de Heere voor Zijn volk. Dat deed Hij niet, omdat het volk dat verdiende. Verdiend hadden de Israëlieten, dat Hij nooit meer naar hen omkeek! Wat was er niet te Mara gebeurd? En hoe had het volk niet gemurmureerd bij Massa en Meriba? Daar wilden sommigen zelfs Mozes stenigen!

De Heere dacht echter aan Zijn verbond, opgericht met Abraham, Izak en Jakob. Hij had hun nakomelingen het land Kanaan beloofd en die belofte zou Hij vervullen.

Vlug gaf Mozes bevel aan Jozua om dappere mannen te kiezen met wie hij de laffe vijand moest aanvallen. Jozua was een dapper held, die tevens de Heere vreesde.

De betekenis van zijn naam wees naar de Heere, want Jozua betekent: "Redding van Jehovah!”

In Jozua's hart leefde het:

Welzalig hij, die al zijn kracht En hulp alleen van U verwacht. Die kiest de welgebaande wegen. (Ps. 84:3)

Toch zou er niet alleen tegen Amalek gestreden worden. Mozes deed nog meer. Nadat Jozua de opdracht ontving dappere mannen uit te kiezen om tegen Amelek te strijden, sprak Mozes ook nog: "Morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan en de staf Gods zal in mijn hand zijn.”

Wat een wonderen had de Heere door die staf al niet verricht. Nu zou de Heere opnieuw een groot wonder gaan doen.

Toen de andere dag de strijd ontbrandde en Jozua en zijn mannen de vijanden aanvielen, stonden Mozes, Aaron en Hur op de berg. Dan lezen we in de Bijbel die wonderlijke woorden: "En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste.”

Daar stond de biddende Mozes op de berg, zijn staf opgeheven naar de hemel, alsof hij sprak:

God, Die helpt in nood, Is in Sion groot; Aller volken macht Niets bij Hem geacht. (Ps. 99:2) j

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (58a)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's