Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een heerlijke prijs (4)

Wat in Zacharia's tijd gebeurd is en beschreven staat in Zacharia 11:4 - 17, zou zich herhalen. Ten tijde van Christus' komst in de wereld was het jodendom ontzettend ontaard en bedorven door de wereldse gezindheid en de huichelarij van de leidslieden des volks. De herders gedroegen zich als de bezitters van de schapen. Zij doodden en verkochten ze in plaats van ze te verzorgen. Niemand van degenen die ze weidden, had medelijden met de schapen (vers 5). De schriftgeleerden maakten Gods gebod krachteloos door hun inzettingen. Nadat de Heere tevergeefs Zijn knechten tot hen gezonden had, zond Hij ten laatste Zijn Zoon, zeggende: ij zullen immers Mijn Zoon ontzien.

De Vader had tot Hem gesproken: Weid deze slachtschapen (vers 4). En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. Daarom heeft Hij ze geweid met Zijn stokken Lieflijkheid en Samenbinders, hun verkondigende het Evangelie des Koninkrijks. Hij heeft getuigd, dat Hij gekomen was voor de verloren schapen van het huis Israels. Hij heeft ze gewaarschuwd dat hun herders dieven en moordenaars waren, gekomen om te slachten en te verderven, maar dat Hij gekomen was als de goede Herder, opdat zij het leven en overvloed zouden hebben, ja dat Hij Zijn leven zou stellen voor de schapen.

Echter, niet alleen de herders, die Hij afsneed (vers 8), maar ook de kudde heeft niet bekend wat tot haar vrede diende. Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Zo is het in vervulling gegaan: n ook had hun ziel een walg van Mij (vers 8). Daarom heeft Hij gezegd: k zal ulieden niet meer weiden (vers 9). Zo zou de Heere Zijn verbond dat Hij met hen gemaakt had, tenietdoen (vers 10). Dat ziet op de nationale openbaringsvorm van het verbond der genade, gelijk de Heere dat aan de Sinaï gesloten had 'met al deze volken', dat is, met de twaalf stammen Israels. Die vorm zou plaatsmaken voor de zoveel betere bediening des verbonds, namelijk des Nieuwen Testaments. Het ging immers om het geestelijke zaad Abrahams, de ellendigen onder de schapen die op Christus wachtten (vers 11), die Paulus noemt het overblijfsel naar de verkiezing der genade, Rom. 11:5. Ook deze Herder kwam om Zijn loon en de overpriesters konden hun minachting niet sterker uitdrukken dan 'ïiet de slavenprijs van dertig zilverlingen. Toen verbrak de Heere ook de tweede stok en gaf Hij de kudde van het Joodse Volk over aan de dwaze herders, tot hun verderf(verzenl4-17). Wanneer de overpriesters en de ouderlingen besluiten van het geld dat Judas in de tempel geworpen heeft, de akker des pottenbakkers te kopen, schrijft Mattheüs: oen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: n zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israels, Denwelken zij gewaardeerd hebben; en hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers, volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft, Matth. 27:9, 10.

Het is geen letterlijke aanhaling van Zacharia 11:12 en 13, maar meer een vrije omschrijving, dat zeggen ook de kanttekenaars. Maar het lijdt geen twijfel dat Mattheüs het oog op deze schriftplaats gehad heeft. Hoe kan hij dan Jeremia noemen? Deze vraag heeft velen in de loop der eeuwen beziggehouden. We hebben tien pogingen tot verklaring gevonden, er zijn er ongetwijfeld meer:

1. Mattheüs heeft, uit zijn hoofd aanhalend, zich vergist. 2. Niet Mattheüs, maar een overschrijver van bijbelhandschriften heeft abusievelijk Jeremia geschreven in plaats van Zacharia. 3. Mattheüs schreef alleen 'hetgeen gesproken is door de profeet'; een overschrijver voegde de naam Jeremia toe. 4. Mattheüs citeert uit een niet-canoniek geschrift van Jeremia, dat later verloren is gegaan. 5. Deze aanhaling bewijst dat Jeremia dit gedeelte van het boek Zacharia geschreven heeft. 6. De oude Joden zeggen in de Talmoed, dat de volgorde van de profetische boeken oudtijds was: Jeremia, Ezechiël, Jesaja, de twaalf kleine profeten; dan was het niet ongepast, een plaats uit dat grote profetenboek aan te halen onder de naam van de eerste schrijver. 7. Het komt in de Schrift meermalen voor, dat iemand meer dan één naam had; zo kan Zacharia ook Jeremia geheten hebben. 8. Mattheüs schrijft 'gesproken'; wat Jeremia gesproken heeft, is door Zacharia geschreven. 9. Dikwijls zijn profeten teruggekomen op profetieën van hun voorgangers; zo komt Zacharia terug op Jeremia 18 en 19, en Mattheüs verwijst naar de eerste bron, hoewel citerend uit de tweede. 10. Gelijk aan de vorige verklaring; alleen denkt men dan aan Jeremia 32.

Het is niet erg, wanneer we in de Schrift iets als dit niet kunnen begrijpen. Als we geen bevredigende oplossing kunnen vinden, leggen we de vraag gewoon weg. De zaligheid is er niet mee gemoeid. Maar in geen geval aanvaarden we een oplossing die met het karakter van de Schrift als het Woord van God in strijd is.

De eerste oplossing is natuurlijk de eenvoudigste. Toch is ze voor ons onaanvaardbaar, omdat ze in strijd is met wat wij geloven van de inspiratie. Gods Geest heeft Mattheüs zo geleid, dat hij geen fouten heeft gemaakt, ook niet wanneer het om een bijzaak ging als de naam van een profeet.

De overschrijvers, die de bijbelhandschriften overgeleverd hebben in de tijd voor de uitvinding van de boekdrukkunst, zijn daarbij niet door Gods Geest geïnspireerd geweest gelijk de bijbelschrijvers. Hoe nauwkeurig ze over het algemeen ook gewerkt hebben, de talloze verschillen tussen de handschriften bewijzen dat zij wel fouten maakten. De meeste zijn zo klein dat ze in de vertaling niet eens te merken zijn. De oude kerkvader Eusebius opperde reeds, dat de naam van Jeremia ingeslopen zou kunnen zijn door een overschrijffout. De leermeester van de Statenvertalers, Theodorus Beza, de opvolger van Calvijn in Geneve, heeft erop gewezen hoe gemakkelijk deze fout gemaakt kan zijn. De overschrijvers werkten veel met afkortingen, zo was 'door Zacharia' 'dia zou' en 'door Jeremia' 'dia iou', en in het Griekse schrift lijken de z en de i zo op elkaar, dat ze gemakkelijk kunnen worden verwisseld. Dit is dan ook de verklaring die de Statenvertalers in de kanttekening geven. We wijzen deze mogelijkheid niet af, maar in het algemeen is het een gezond beginsel van Schriftverklaring om de mogelijkheid van een overschrijffout voor het allerlaatst te bewaren. Het blijft een verlegenheidsoplossing, te meer omdat er vrijwel geen handschriften zijn die de naam van Zacharia hebben. Een variant hierop is verklaring 3, waarvoor men zich beroept op de Pesjitta, de bijbelvertaling in het Syrisch uit de vierde eeuw. Daarin wordt noch Jeremia, noch Zacharia genoemd. Ook hierop wijzen onze kanttekenaars, maar - en dat is heel belangrijk, vooral in deze tijd nu vertalers zeer vrijmoedig met de bijbeltekst omgaan - al hebben zij dus gedacht aan een overschrijffout, toch hebben de Statenvertalers de bijbeltekst niet 'verbeterd', maar laten staan wat er staat. Dat is een van de grote nuttigheden der kanttekeningen.

Verklaring 4 kunnen we snel voorbijgaan. Weliswaar zegt de kerkvader Hieronymus, dat hem in het heilige land door een Jood van de sekte der nazarenen een Hebreeuws boek getoond werd, dat onder meer een apocrief boek van Jeremia bevatte, waarin hij letterlijk deze woorden aantrof Daarvan zijn echter verder nooit aanwijzingen gevonden. Dat boek kan best een vervalsing zijn geweest. Bovendien, Mattheüs heeft zich in zijn evangelie beijverd om de Joden te bewijzen dat in Christus de oudtestamentische profetieën aangaande de Messias vervuld zijn. Daarin past geen aanhaling uit een apocrief boek, gelijk hij dan ook verder nooit gedaan heeft.

De vijfde verklaring behoeven we niet helemaal uit te sluiten, maar is wel erg onwaarschijnlijk. Verklaring 6 (van de Engelse verklaarder Lightfoot) is vernuftig gevonden, maar laten we toch maar buiten beschouwing, zolang we geen vergelijkbaar voorbeeld hebben van een aanhaling uit een der andere profeten waarbij Jeremia's naam genoemd wordt. Zo is er evenmin ergens een aanwijzing dat Zacharia ook Jeremia genoemd werd. Verklaring 8 is spitsvondig, maar houdt er geen rekening mee dat 'hetgeen gesproken is door de profeet' een vaste uitdrukking van Mattheüs is. Hij zal dat hier dan echt niet met een heel andere bedoeling gebruikt hebben.

Verklaring 9 en 10 verdienen verdere overweging. Daarbij lijkt op het eerste gezicht de verwijzing naar Jeremia 18 en 19 meer in aanmerking te komen, dan hoofdstuk 32, vooral omdat Zacharia zo nadrukkelijk tweemaal zegt: voor den pottenbakker.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's