Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

Hartelijk dank voor de goede wensen in de brief waarin u mij uw vraag gesteld hebt. Het begrip dat men heeft voor de moeilijkheden voor mij aan de oude dag verbonden, doet me zeer goed. Maar u schrijft me dat u voor uzelf de noodzakelijkheid er ook zo van ziet om de Heere tot uw Leidsman te leren kennen. U hebt me dan ook een vraag gesteld over een gedeelte uit Gods Woord dat reeds lange tijd uw aandacht heeft getrokken. De vrijmoedigheid ontbrak u om te vragen om daar een antwoord op te geven. Als u er uiteindelijk toch toe gekomen bent om me die vraag te stellen, dan hebt u me doen weten waarom u het toch niet kunt laten om die vraag me voor te leggen. In 1 Petrus 1 : 8 lezen we: Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde." U begrijpt wel dat daar, gezien de adressering van de brief, mensen bedoeld worden die Christus niet lichamelijk hebben gezien. Maar nu vraagt u mij hoe deze tekst in een geestelijke zin verstaan moet worden.

U bent niet zo gemakkehjk tot het stellen van uw vraag gekomen, maar het geeft mij ook een opzien tot de Allerhoogste om uw vraag op een rechte wijze te mogen beantwoorden. Zoals u wel begrepen hebt, moeten we niet uit het oog verliezen dat de brief van de apostel gericht is aan degenen die Christus lichamelijk niet hebben gezien. Zijn brief is gericht aan de Joden in de diaspora of de verstrooiing. Er zullen er wellicht onder hen geweest zijn, die Christus tijdens Zijn omwandeling op aarde wel lichamelijk hebben gezien, als zij bijvoorbeeld de grote feesten te Jeruzalem hebben bijgewoond. Bij vele anderen is dat niet het geval geweest. Maar zij zijn ongetwijfeld wel niet onbekend gebleven van wat er in het Joodse land was geschied. Ja, wat meer is, de zuivere geloofsleer is hun niet onbekend gebleven. Die is wellicht door de geschriften der apostelen tot hen gekomen.

We hebben allereerst toch wel op de betekenis daarvan te wijzen. Het blijkt uit de brief van de apostel dat zij tot het ware geloof gebracht waren. De apostel heeft ze aangesproken als de uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader. Door een ware zielsbevinding hebben ze de zuivere geloofsleer mogen verstaan. Hoewel ze Christus lichamelijk niet gezien hadden, hebben ze Hem toch liefgekregen. Het is nodig om daar allereerst toch wel op te wijzen, daar we vooral ook in deze tijd met een christendom te maken krijgen dat van de zuivere zielsbevinding niet wil weten. De geheimen van het werk der zaligheid in de zuivere geloofsleer ons aangewezen, worden door de mens met het natuurlijk verstand niet recht verstaan. De zuivere geloofsleer wijst ons niet op een oppervlakkige wijze Jezus als de Verlosser aan, maar doet ons weten in welk een jammerpoel van ellende we door de zonde weggezonken liggen. Buiten de bevindelijke kennis daarvan kan Christus ons nooit recht onmisbaar en dierbaar worden.

De apostel mocht van deze gelovigen in de verstrooiing weten hoe ze Christus in waarheid liefhadden gekregen. Hij kon met vrijmoedigheid hen aanspreken als uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader, ja als wedergeborenen tot een levende hoop door de opstanding van Christus uit de doden. Wat geloofden de Joden daarvan in hun eigen land? Ze wilden in geen gekruiste Christus geloven tot hun zaligheid. En de opstanding van Christus uit de dood mocht absoluut niet door hen gepredikt worden. En met zulke weerbarstige Joden kregen de gelovigen in de verstrooiing ook wel te maken. Ze werden bedroefd door menigerlei verzoekingen. Ongetwijfeld worden daar niet alleen uitwendige verdrukkingen, maar ook vervolgingen, zelfs van hun eigen volk mee bedoeld. De vrije genade Gods maakte daar dus ook wel onderscheid onder die Joden in de verstrooiing. Daarin zien we dan toch ook weer duidelijk dat er een Goddelijk werk in de mens moet verheerlijkt worden. De Joden die nog in hun eigen land woonden, hebben de wonderwerken van Christus aanschouwd. Hij heeft niet alleen zieken genezen, maar ook zelfs doden opgewekt. Als Lazarus uit de dood werd opgewekt, waren daar vele Joden bij tegenwoordig. We lezen dan: "Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem. Maar sommigen van hen gingen tot de farizeeërs, en zeiden tot hen hetgeen Jezus gedaan had. De overpriesters dan en de farizeeën vergaderden den Raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen." Zij zagen Jezus dus en aanschouwden Zijn grote wonderwerken waarin duidelijk Zijn Goddelijke almacht bleek, maar ze gingen door in de verharding des harten in de moedwillige verwerping van Hem.

De gelovigen van de oude dag hebben Jezus' lichamelijke tegenwoordigheid niet meegemaakt, maar mochten Hem toch in waarheid liefhebben. We denken aan Abraham, de vader der gelovigen, die ons daarin tot een duidelijk voorbeeld is gesteld. Christus heeft van hem gezegd: "Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest." En wat Christus van Abraham heeft gezegd, gold van al de gelovigen van het Oude Testament. Het ware geloof gaat met liefde gepaard. Dat zegt ons de tekst waar ik iets over moet schrijven. De tekst zegt: "Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde." De tekst doet ons denken aan wat de Heere Jezus tot Thomas heeft gezegd. Die man kon maar niet geloven dat Jezus uit de dood was opgestaan. Hij moest Hem zien, ja zelfs ook zijn vinger steken in het teken der nagelen en zijn hand in Zijn zijde steken. Maar als Christus aan hem verscheen, was dat laatste niet meer nodig. Toen openbaarde zich de liefde en die deed hem zeggen: "Mijn Heere en mijn God!" Maar toen heeft Jezus ook tot hem gezegd: "Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben.”

Daar moeten we ook weer twee dingen over opmerken. Deze woorden van Christus kunnen misbruikt worden. Men acht dan een geestelijk zien van Christus niet nodig. Buiten de kennis van Christus is men bekeerd. Aan zulke mensen ontbreekt het in deze tijd ook wel niet. Ze weten van de Persoon des Middelaars niets te zeggen, maar ze blijven heel hun leven bekeerd met een verandering die er eens gekomen is. Over de liefde tot die Persoon zult ge nooit iets van hen horen. Ze passen echter wel de woorden van de Heere Jezus op zichzelf toe, als Hij gezegd heeft: Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben." Als men echter buiten Christus bekeerd is, behoeft men daar niet veel voor te geven. Maar wat we verder uit die woorden van Christus moeten opmerken, is onze aandacht ook wel waardig. Thomas wist toch zo goed te zeggen wat er gebeuren moest om in de opstanding van Christus te kunnen geloven. Dan moest hij zijn vingers steken in de tekenen der nagelen en zijn hand in Zijn zijde. Zo kan het bij een ware bekommerde ziel ook zijn. Men denkt dat hemel en aarde wel ondersteboven moeten keren, om tot een toeëigenende daad des geloofs te kunnen komen. Het werk van God is echter eenvoudiger. De kanttekening verklaart de woorden van de Heere Jezus heel duidelijk, als Hij tot Thomas heeft gezegd dat zij zalig zijn, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben. De kanttekening zegt: Dat is, immers zo zalig; omdat zij door het Woord, zonder gezien te hebben, geloven, hetwelk met de natuur des geloofs overeenkomt." En dan verwijst de kanttekening ook naar 1 Petrus 1:8. De gelovigen van het Nieuwe Testament zouden toch allen in Christus mogen geloven zonder Hem lichamelijk te hebben gezien zoals de apostelen.

Maar dit brengt ons nu ook juist tot de geestelijke betekenis

van de tekst. Er is namelijk toch ook een geestelijk zien. Zij die tijdens Zijn omwandeling op aarde in waarheid tot Hem mochten komen en in Hem geloven, hebben in Hem gezien wat anderen niet in Hem aanschouwden, ook al konden zij Hem ook wel met hun natuurlijke ogen lichamelijk zien. Er was bij degenen die in Hem tot hun zaligheid mochten geloven een innerlijke drang om Hem te mogen zien. We denken aan een Zacheüs die in de vijgenboom klom om Hem te mogen zien. Ja, al degenen die Hem in waarheid volgden, hadden er niet genoeg aan dat zij van Hem hoorden, want ze begeerden Hem ook te zien. Maar dat zien hield voor hen dan ook heel wat in. Het is gebleken dat dit geen zien geweest is alleen met lichamelijke ogen. Tot de schare die Hem ook wel overal volgde, moest Christus zeggen: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt." Men zag het teken van Zijn waarachtige Godheid niet. Maar Petrus mocht zeggen: "Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd." De vrucht heeft het geopenbaard, dat Zijn oprechte volgelingen door een ware liefde aan Hem verbonden waren. Die vrouw die in het huis van Simon de melaatse tot Hem kwam, goot een albasten fles met zeer kostelijke zalf uit op Zijn hoofd.

Zulk een zien van Hem is dus noodzakelijk. Dat is een zien dat aan het ware geloof in Hem is verbonden. De apostel zegt dat toch zo duidelijk in die tekst waarover ik nu iets moet schrijven. "Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefliebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde." Het ware geloof is daartoe dus noodzakelijk. Dat geloof wordt in de wedergeboorte geschonken en verenigt daar dus eigenlijk van stonde aan de ziel met Christus. Maar daarmede kent men Hem nog niet tot zijn zaligheid. Bij de gelovigen in de verstrooiing kwam het openbaar dat het ware geloof hun in de wedergeboorte geschonken was. Daarom kon de apostel ook vrijmoedig aan hen schrijven dat zij wedergeboren waren tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Het geloof was bij hen een geloof dat beproefd werd. Daarin kwam ook de oprechtheid van het geloof bij hen openbaar. Zo kon de apostel aan hen schrijven dat die beproeving des geloofs veel kostelijker was dan van het goud. Hierin openbaarde zich de ware liefde. En dat heeft hij ze in de tekst van onze overdenking ook doen weten. "Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefliebt." Het ware geloof is door de liefde werkende.

Uit uw schrijven is gebleken dat u graag nader onderwijs dienaangaande zoudt willen ontvangen. U hebt aan een kind van God ook iets geschreven uit de preek van Comrie over de woorden: U dan, die gelooft, is Hij dierbaar." U hebt dat gedeelte uit die preek tot haar bemoediging geciteerd, dus niet uzelf erbij ingesloten. Maar het blijkt me daaruit dat u ook de preken van Comrie onderzoekt. Welnu, ik geef u de raad om ook zijn preek over de woorden uit 1 Kor. 6 : 17 eens goed te lezen. Het zijn de woorden: Maar die den Heere aanhangt, is één geest met Hem." Het is de eerste preek in het boek over de eigenschappen des geloofs. In het bijzonder zijn toepassing in die preek is zeer leerzaam. Hij daalt daarin zeer laag af en toch is hij daarin ook scherp separerend. Ik kan het alles niet neerschrijven wat er in die toepassing is te lezen, hoewel ik het graag zou willen doen. Hij wijst in die toepassing duidelijk op de noodzakelijkheid van een ware ellendekennis. Er zijn er die wel niet vreemd van die ellendekennis schijnen te zijn, maar op een oppervlakkige wijze spreken ze nu over een gelovig aannemen van Jezus. Maar tot dezulken zegt hij: En daarom dient elk, die niet gaarne bedrogen wil worden, zichzelven nauwkeurig af te vragen: eb ik mij met de bevatting van Jezus, volgens de waarheid verenigd, of heb ik mij met Christus door Goddelijk en bovennatuurlijk licht en werking des Heiligen Geestes aan mijn ziel ontdekt, verenigd? Het eerste punt kunt gij hebben en Jezus missen en Jezus niet kennen; maar als gij het laatste hebt, zult gij behouden worden. Want ziet, aangaande het eerste, iemand kan uit horen zeggen van een persoon vele bevattingen maken van zijn natuur, en zijn hoedanigheden beschrijven, en nochtans, als de persoon zelf tegenwoordig was, zou hij niet weten. dat die het was, van wie hij sprak. Comrie gaat dan ook nog verder met te zeggen: Onderzoekt uzelven in des Heeren tegenwoordigheid of gij ooit wezenlijk aan uw verloren staat ontdekt zijt, en dat gij duidelijk en klaar gezien hebt, dat gij geen deel aan Christus had, maar tot die tijd toe geleefd had buiten God en Christus, onder de toorn van God en de vloek van Zijn wet." Verder daalt Comrie, zoals ik al geschreven heb, zeer laag af, als hij de ware overtuigden van hun schuld aanspreekt, die zich te gering, te nietig en onwaardig achten om met die Goddelijke Persoon des Middelaars verenigd te worden. Hij doet het dezulken weten dat Christus duizendmaal gewilliger is dan zij en ze daarvan verzekert in Zijn Woord, als Hij zegt dat die tot Hem komt, geenszins door Hem wordt uitgeworpen. En als een gezant van Christus' wege spreekt Comrie dezulken aan met te zeggen: Die wil, die kome en neme van de wateren des levens om niet." Maar hij zegt dan ook duidelijk welke mensen hij bedoelt. Hun zonden zijn als scharlaken en rood als karmozijn. Ze gevoelen zich ook zo onmachtig en nemen hun hart waar zo hard als een steen.

Ik kan niet laten u de raad te geven om zulk een preek als van Comrie eens goed te lezen en u te beproeven aan de toetssteen die hij aanwendt in die preek. En ik hoop dat u vertrouwt dat ik hierin ook in liefde met u handel. Het doet me goed als ik in zulk een tijd van zoveel verwildering onder de jeugd, nog zien mag dat er jonge mensen zijn die nog iets anders dan die tijdgeest openbaren. En die zich ook niet laten meevoeren met zulk een oppervlakkigheid onder de godsdienst die ook velen verslaat. Er wordt in de tekst over het geloof gesproken en tot het wezen van dat geloof behoort een kennis en een vertrouwen. Maar zoals er een wasdom is in het geloof, is er dan ook een toenemen in de kennis. Het is me gebeurd als ik terug kwam in de nacht uit Amerika, Canada of Zuid-Afrika, dat ik er een overdenking over kreeg, als ik eerst de morgenster aanschouwde en dan even later de zon. Van Christus wordt gesproken als de blinkende Morgenster en ook als de Zon der gerechtigheid. De Morgenster kan reeds opgegaan zijn in het hart, maar dat er dan toch nog wat gemist wordt. De laatste kleine profeet van het Oude Verbond horen we zeggen: "Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren." Hij spreekt daar dus aan die Zijn Naam vrezen. En dan spreekt hij ook over genezing onder Zijn vleugelen. Hebben we waarlijk genezing nodig, of zijn we bezig om onszelf te genezen door ons te pleisteren of te laten pleisteren met loze kalk? De eigengerechtigheid van de mens is de ergste kwaal waar men aan lijdt. Er is balsem in Gilead en er is een Heelmeester aldaar. Hoe komt het dat de gezondheid der dochter Zijns volks niet gerezen is?

Is deze waarheid hard? Nee, die is liefelijk. Ze wenst de ziel op te bouwen, niet in wat eigen werk, maar in de kennis van Christus en de volheid Zijner genade. Dan zal men weten wat er in Hem te vinden is. "In Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde." Maria heeft zich verheugd in God haar Zaligmaker, toen ze nog bevrucht was van die Persoon. Er zou nog een keer een zwaard door haar ziel gaan, maar daar zou nog meerdere vreugde achter liggen. De kamerling reisde zijn weg met blijdschap als Christus hem uit het Evangelie werd ontdekt. Hij kon zeggen: "Wat verhindert mij gedoopt te worden? " O welk een heerlijke vreugde is dat! Maar ook een onuitsprekelijke vreugde. De ware godzaligheid is niet gelegen in woorden, maar in kracht. Die vreugde is een vreugde die steeds heerlijker en onuitsprekelijker wordt naar de mate de genade te meerder mag worden. En dat als men waarlijk Christus als de Zon der gerechtigheid mag aanschouwen en genezing vinden onder Zijn vleugelen. En nooit is het te zeggen wat de Kerk hiernamaals te wachten staat, als men die dierbare Persoon eeuwig zal mogen zien. Ja, dan zal men Hem ook waarlijk mogen zien. En dan in Zijn verheerlijkte staat. Ik moet ophouden. Hier moet men met Job zeggen: "Mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot." Ik hoop dat mijn gebrekkig onderwijs u wat zal mogen doen. Hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's