Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan vijf vragenstellers,

Deze keer hoop ik vijf vragenstellers in één keer een antwoord te geven. De vragen komen met elkaar overeen en vandaar beantwoord ik ze nu maar allen tegelijk. Ze willen geen van allen bekendheid aan hun naam geven, maar opdat ze zullen weten of ze behoren tot degenen die nu van mij een antwoord krijgen, zal ik wel de leeftijd vermelden. Er zijn twee jonge vrouwen bij van 27 jaar en één van 22 jaar en nog een jonge man en ook een jongen van vijftien jaar.

Ik heb goed aandacht gegeven aan wat ze mij geschreven hebben. Ze hebben het samen wel heel moeilijk omtrent hun zielstoestand. De tijdsomstandigheden werken daar ook wel aan mee. Het blijkt uit het schrijven dat ik ontving, dat alle jonge mensen niet even gerust op de eeuwigheid aanreizen. Deze jonge mensen die me nu geschreven hebben, zijn er wel van overtuigd dat er wat aan de mens gebeuren moet. Velen weten dat niet meer. Men wil in het geheel van geen godsdienst weten of men laat zich op een godsdienstige wijze verleiden voor die grote eeuwigheid die we tegemoet reizen. Dat is bij deze jonge mensen nog niet het geval. Nu weten ze ook wel dat ik ze niet helpen kan, maar ze hebben hun hart voor me uitgestort en me er ook nog wel vrij in gelaten om ze een antwoord te geven. Er zullen buiten deze jonge mensen om er nog wel meer zijn die met dezelfde vragen lopen. Daarom wil ik nu op deze wijze ze van antwoord dienen. De Heere mocht mijn schrijven hierover nog eens willen gebruiken tot het heil van onsterfelijke zielen van oud en jong. Als in het bijzonder jonge mensen het in deze tijd moeilijk hebben met de onbekeerde staat waarin ze leven, dan doet me dat ook nog wel goed en gevoel ik me ertoe gedrongen om hier een brief over te schrijven.

We zien immers ook hoeveel jonge mensen in onverschilligheid daaromtrent zich uitleven. Ze bekommeren zich over dood en eeuwigheid niet. En dan denk ik ook nog wel in het bijzonder aan jonge mensen die godsdienstig opgevoed zijn en ook onderwijs in de zuivere leer der Waarheid hebben ontvangen. Ze doen hun ouders veel verdriet aan, alsook hun voorgangers die in prediking en geschrift het goede met hen voor hebben. Wat is er dan toch uitwendig ook nog weinig besef van dat het een keer sterven wordt en dat daar een eeuwigheid aan verbonden is, die nooit meer een einde neemt. Als we nog een gezond verstand mogen hebben, dan zouden we daar toch wel goed over na moeten denken. In het gewone natuurlijke leven weten we nog wel dat we beter het zekere voor het onzekere kunnen nemen. Moeten we dat niet doen als het ons eeuwig zielenheil geldt? De Heere heeft ons Zijn Woord gegeven. In dat Woord maakt Hij ons de weg der zaligheid bekend. Dat Woord verzwijgt ons niets van wat we nodig hebben te weten. God openbaart Zich in dat Woord aan ons. We kunnen dus weten dat er een God is Die ons geschapen heeft en ons als redelijke schepselen, met verstand en wil begiftigd, heeft onderscheiden van alle levenloze en redeloze schepselen. Dat Woord doet ons weten dat de rechtschapen mens eenmaal van zijn Schepper is afgevallen en daardoor de dood is onderworpen. Wie kan het tegenspreken dat we allen moeten sterven? En wie kan zeggen wanneer en hoe? Hoeveel lijden is er ook in de wereld niet. Van het Godsbestaan en van de onsterfelijkheid der ziel hebben we allen een aangeboren bewustzijn, wat ook bij de heidenen duidelijk openbaar komt. Maar nu laat Gods Woord ons ook nog weten dat de mens door de zonde de eeuwige dood is onderworpen, bestaande in een eeuwig straftijden in de hel. En ook laat dat Woord ons weten dat er nog een weg tot verlossing is van zulk een ontzettende straf Als ons dat nu altijd in Gods huis, op catechisatie en op school is voorgehouden en naar ik hoop ook in het ouderlijk huis, is het dan niet verschrikkelijk als we daar een trap tegen geven en wetens en willens een verkeerde weg gaan?

Ik heb echter nu uit het schrijven van deze jonge mensen begrepen, dat ze in een verkeerde weg niet door hebben kunnen gaan. Eén hunner heeft me ook gevraagd of ik iets zou willen schrijven over Psalm 33: Het briesend paard moet eindlijk sneven. Ik weet van hem nog weer wat meer dan van sommigen van de andere briefschrijvers. Ik had gehoord dat vader en moeder overleden waren en dat de kinderen zich van de kerk hadden afgekeerd. Maar nu mag ik van hem horen dat hij niet verder in een verkeerde weg zich heeft kunnen uitleven. Hij schrijft me dat hij de schuldbrief thuis gekregen heeft en nu ziet dat die schuld hemelhoog is. Hij heeft me niet willen vermoeien met zijn zondige daden me te noemen, maar laat me wel weten dat hij een losbandig leven heeft geleid. Het is een moeilijke tijd voor hem geworden. Hij is terug gaan denken aan het oude volk van God dat hij ook nog goed gekend heeft en dat ik ook goed gekend heb. Die mensen konden vertellen wat er aan de mens moet gebeuren. Zelf is men echter nog ongeholpen, maar moet alleen erkennen dat het briesend paard heeft moeten sneven.

Och, wat is een mens toch een vijand van zijn eigen zaligheid. Men is een briesend paard gelijk. Maar voor God zal men het op moeten geven, als het in dit leven maar gebeuren mag, want bij de dood zullen we het allen voor God op moeten geven. Er wordt van dat briesend paard gezegd: Zijn grote sterkte baat geen held. God wint het wel van onze vijandschap en van onze tegenkanting. Ik hoop van ganser harte dat het bij geen overtuiging blijven zal, want er zijn ook algemene overtuigingen en daarmee gaat de mens toch later weer door in die verkeerde wegen. We kunnen maar niet genoeg vragen of we in ons leven God eens in de handen mogen vallen. Hij mocht ons dan nog genadig willen zijn.

De andere brievenschrijvers zijn er ook zo bang voor dat men zich nog bedriegen zal voor een nimmereindigende eeuwigheid en dat Christus voor zulk een mens wel niet in de wereld gekomen zal zijn. Och, ik hoop dat die Persoon eens een onbekende zal blijven voor de ziel. Aan een door de mens zelf aangegrepen Jezus waarmede velen zich behelpen, heeft men niets. Dat is maar een Jezus van onze inbeelding. Christus is voor een gans verlorene gekomen, die als een doodschuldige voor God in leert vallen en Hem met de hel voor ogen, recht en gerechtigheid moet toeschrijven. Maar een mens kan daar zomaar niet komen, want men gevoelt wel wat de hel zal zijn en men durft ook niet te denken dat de Heere nog genade zal bewijzen als men in een totale verlorenheid terechtkomt. Als Jezus heeft gesproken over een tollenaar die ten einde raad heeft uitgeroepen: O God, wees mij, zondaar, genadig! Dan heeft Hij niet gesproken over een zondaar die daar nog op genade heeft durven rekenen, maar die toch geen andere weg meer voor zich zag overblijven. Dat is een nood waarin God de ziel brengt, omdat Hij zulk een mens genadig wil zijn, maar dat kan zulk een mens toch niet bekijken, al smeekt hij ook om genade. Maar daarom valt het voor zulk een mens ook zo mee, als God hem genadig is. Bij velen in deze tijd die op een oppervlakkige wijze zich met Jezus helpen, is het anders, maar ge bemerkt bij dezulken niets van verwondering en van een versmelten onder de Goddelijke liefde die daarin gesmaakt wordt.

Er is ook een jonge vrouw of meisje die me geschreven heeft dat ze ernstig ziek geweest is en nu weer gezond mag zijn, maar nu zo verschrikkelijk bang is voor de dood en de hel. Ze vraagt me of de Heere die angst ook nog zou kunnen gebruiken tot haar bekering. Ze is bang dat het alleen maar angst is voor de straf. Ze heeft gelezen dat de Heere ook Farao heeft doen weten dat Hij hem plaagde omdat hij Sara tot zich genomen had. En Farao diende toch andere goden? Dus spreekt God ook wel tot mensen die Hem niet dienen? Zo vraagt zij mij. Ja, dat blijkt wel uit wat ons van Farao vermeld staat. Dus dit is ook een waarschuwing voor dat jonge vrouwtje of meisje geweest. De Heere stelt de mens ook niet zo gauw gerust. En dat mag ik dan ook niet doen. Maar ik mag er wel op wijzen dat het zo nodig zal zijn dat het bij vrees voor de straf niet zal blijven. Men mocht de Heere Zelf eens niet langer meer kunnen mis-

sen. Dan moet er wat gebeuren. Men komt dan eens waarlijk met alles aan een eind.

Een andere jonge vrouw of meisje laat me weten dat ze ook niet meer gerust kan zijn, maar dat ze wel vraagt om bekering, maar dat haar gebed haar ook nog zo beschuldigen moet. Het angstzweet breekt haar uit, daar alles zo leeg voor haar is. Ze ziet veel ellende om zich heen in het werk dat zij doet. Anderen ziet ze zich voorgaan in de weg van alle vlees. Maar nu houdt de gedachte haar ook zo bezig, dat als ze niet bij de uitverkorenen behoort, dat dan alles wat ze in het werk stelt om aan de eis der bekering te beantwoorden, haar niet baten zal. Dat is op zichzelf een waarheid. En hoewel de duivel een leugenaar is van den beginne, zo weet hij die waarheid ons ook nog wel onder het oog te brengen. Velen weet hij wel te vangen met erop te wijzen dat men met de uitverkiezing maar niet teveel werken moet, want Jezus is toch voor zondaren gekomen en men heeft Hem maar aan te nemen en in Hem te geloven. Zo worden er velen ook door hem gerust gesteld en met een bedrieglijk evangelie gaan ze nu gerust op de eeuwigheid aan. Maar anderen wil hij met de leer van de uitverkiezing en verwerping tot een wanhopen brengen aan de zaligheid, zodat men het dan maar beter vindt om nog maar gewoon door te leven zoals altijd, want als men uitverkoren is, dan zal men er wel komen en als men dat niet is, dan helpt al die angst en benauwdheid toch niet.

Ik las juist in de Bijbellezingen van Da Costa een bijzondere opmerking. Hij zegt zo: "Het is verwonderlijk, dat de mens die van nature zo sterk tegen de predestinatie is, nochtans de grootste predestineerder is, wanneer het kan dienen, om zichzelven ten opzichte van zekere heersende neiging of hartstocht te verontschuldigen. Alsdan zegt hij: De mens heeft zichzelf niet gemaakt. Eilieve, wat wil dat anders zeggen, dan dat hij ertoe gepredestineerd is? Doch zulk een predestinatie leert de Schrift niet. Wel zegt zij, dat God de mens gemaakt heeft, maar niet zó als hij nu is, neen, zoals hij was: rein en heilig, maar hij is onrein geworden. Het kwade kan nooit op Gods rekening komen, dit is een volstrekte, een eeuwige onmogelijkheid. God wil alleen het goede, en kan het alleen willen." Dit vond ik een bijzondere opmerking van Da Costa. Ja, hij zegt in dit verband nog iets wat me veel te denken gaf Hij zegt: "Wij moeten ontkleed worden van onszelven, zullen wij bekleed worden met hetgeen Godes is. Een held moet zeggen: Met God ben ik een held, maar zonder God word ik door een lafaard doodgeschoten. Op deze wijze moet de kabel door het oog van de naald; want zo schijnen wij het toch te moeten verstaan. Tegenover de kabel staat de fijne draad. Wat moet er nu gedaan worden? De kabel losmaken, hem verdunnen, zijn strengen tot enkele draden terug brengen, zo kunnen zij door het oog van een naald. Maar welk een moeilijk werk voor een mens, nietwaar? Ja, een onmogelijk werk! Maar God kan het doen, en Hij doet het."

Daar hebt ge nu wel het juiste antwoord op uw vraag. Wat moet ik daar nu nog aan toevoegen? De Heere geve u deze opmerking van Da Costa recht te verstaan. Dan kunnen we God geen schuld geven van het kwaad dat de mens zichzelf aandoet. Wat u schreef, leeft in ons aller hart. We moeten er achter komen dat we niet als vrienden, maar als vijanden gezaligd worden. Dat wordt het grootste wonder. Dit Evangelie mag ik u nu onder het oog brengen. Vraag maar veel aan de Heere of zo'n goddeloos vijandig mens zoals u zichzelf moet waarnemen, nog zalig kan worden.

Nu heb ik nog iets te schrijven voor die jongen van 15 jaar. Hij heeft er al lang over gedacht om mij een brief te schrijven. Maar nu wilde hij het dan toch wel echt doen. Nu, daar ben ik blij mee. Ik hoop dat dit voorbeeld door meer jonge mensen gevolgd wordt. En toch denkt deze jongen echt niet zo goed van zichzelf, al is hij van kinds af met deze dingen bezig geweest. Hij moet zeggen dat de Heere al met vele roepstemmen tot hem is gekomen, maar hij heeft niet geluisterd. Hij blijft met alles dezelfde. Ja, hij heeft soms dingen gedaan die niet betaamden. En dat terwijl de Heere hem al had doen weten dat hij zijn huis bereiden moest, want hij moest sterven. En zo is het wel gebeurd, dat hij lag te woelen in zijn bed bij nacht en niet kon slapen, want hij moest sterven en kon niet sterven. Nu is dat weer weg en nu kan hij niet anders denken dan dat het zaad op steenachtige plaatsen is gevallen en dat het verdort en straks in de oven wordt geworpen. En nu ziet hij dat het een eeuwig wonder zal zijn, als het zaad op een goede grond terecht zal mogen komen. Het is echter wel gebeurd als hij iets deed wat hij niet doen mocht, dat hij huilend de 51e Psalm heeft moeten lezen. De Heere had hem in uitwendige dingen steeds willen verhoren en daarom gevoelde hij zich dan temeer zo schuldig. En daarom ziet hij met jaloersheid op dat volk dat de Heere eeuwig groot mag maken.

Maar nu heeft die jongen toch een vraag. Hij heeft mij gevraagd of ik eens over Psalm 85 zou willen schrijven. Het is de laatste tijd een Psalm voor hem die hij graag zingt en leest. En dan moet hij veel denken aan die woorden: Voorwaar Gods heil is reeds nabij 't geslacht, hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht. En dan staat er ook nog bij: Dan zal de Heere ons het goede weer doen zien. Dat schijnt hem begerig gemaakt te hebben. En nu vraagt hij mij, of ik het hem wil vergeven als hij in zijn schrijven onbeleefd tegen me is geweest. Nu, daar behoeft hij niet bang voor te zijn. Ik hoop dat er meer jonge mensen zo over denken als hij in dit aan mij schrijven. Al ben ik dan een oude man, dan probeer ik nog wel op deze wijze terug te schrijven.

Psalm 85 is een Psalm van een dierbare inhoud. Heel Gods Woord is van een zeer dierbare inhoud, als we het maar recht krijgen te verstaan. Het ene gedeelte uit Gods Woord spreekt ons echter soms wat meer aan dan het andere gedeelte. Psalm 85 doet ons op zulk een treffende wijze horen hoe goed dat God voor een schuldig mens wil zijn. Jakobs zaad had het toch zo zeer verzondigd. Daarom moest Jeruzalem met het heiligdom des Heeren daarin verwoest worden en het volk gevankelijk naar Babel weggevoerd en daar 70 jaar in ballingschap verkeren. Maar nu mocht de dichter zeggen: "Gij zijt Uw land gunstig geweest, HEERE; de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend. De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela. Gij hebt weggenomen al Uw verbolgenheid, Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns." En dat bracht de dichter ook weer tot de bede: "Breng ons weder, o God onzes heils, en doe teniet Uw toornigheid over ons. Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? " En zo mocht de dichter ook weer zo goed van God denken. "Ik zal horen", zegt hij, "wat God de HEERE spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren." Hoe kan dat nu? Wel: "De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen." Dat zou gebeuren in de zoendood van Immanuël. Die dierbare Persoon des Middelaars moest nog in de wereld komen. Daarom gaf de Heere ook nog verlossing uit de gevangenis.

O mijn lieve jongen, ik hoop dat je die Persoon des Middelaars zult mogen leren kennen en datje er wat van zult mogen leren hoe de gerechtigheid en de waarheid elkander in Hem hebben ontmoet en de vrede met een kus van het recht gegroet is. Dan kan men toch zo ruim en eerlijk zalig worden. Daar getuigt de 85e Psalm toch zo dierbaar van. Er is zo'n kostelijke preek daarover te vinden van Erskine, waar ik al meer over heb geschreven. Ik hoop zo van harte datje die Koning mag leren kennen. Hij is toch zulk een dierbare Persoon. Als je dat gebeuren mag, dan zul je me dat zeker wel doen weten, als ik nog leef Ik zie er toch zo naar uit, dat de Heere onder het jonge geslacht nog zal willen werken. Dat opkomend geslacht ligt me toch zo na aan het hart, want ik heb ook kinderen, klein-en achterkleinkinderen. Voor dit geslacht wil ik ook nog wel een poosje leven. Ik mag weleens zien, dat ik nog zo oud heb moeten worden. En ik ben het er nog mee eens geworden ook. Ik hoop de raad Gods uit te mogen dienen. En de Heere heeft me weleens doen geloven dat ik het goede van Jeruzalem zal mogen aanschouwen al de dagen mijns levens. O, de Heere is toch nog zo goed voor ons! Ik begeer de jonge mensen Zijn dienst nog aan te prijzen. Nu moet ik maar eindigen. Ik doe dat wel met de pen, maar niet met het hart.

Allen Gode en Zijn genade bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's