Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer C. te T,

U weet uitwendig van zware stormen af, zoals u me hebt geschreven. Maar inwendig schijnen de stormen u ook niet onbekend te zijn. Daarom hebt u mij gevraagd om eens iets te schrijven over de woorden: en wensten dat het dag werd". Als ik hier al een keer over geschreven heb, dan mag ik van u ook schrijven over Jeremia 12:5, waar we lezen: Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? " Over de scheepsreis van Paulus heb ik al geschreven in de samenspraak van Hopende en Uitziende in 1989 en 1990.

De Schriftuurplaatsen waarover ik dan nu iets schrijven moet, sluiten wat de inhoud betreft wel op elkaar aan. De geestelijke stormen zijn de Bijbelheiligen ook wel niet bespaard gebleven. Of het nu Bijbelheiligen zijn geweest van het Oude Verbond of van het Nieuwe Testament, ze hebben allen een zelfde weg moeten gaan, want ze zijn ook allen door dezelfde Geest geleid. Paulus kreeg op zijn reis naar Rome al gauw met tegenwind te maken. De Heere liet het hem ook wel weten dat de vaart geschieden zou met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van het leven. Ze waren Schonehavens gepasseerd. Dat was een mooie naam. We moeten de betekenis daarvan ook wel leren kennen, want als we niets van Schonehavens weten, is het ook niet goed. Er zijn echter mensen die alleen maar van Schonehavens weten. De hoofdman geloofde ook meer de stuurman en de schipper dan hetgeen van Paulus gezegd werd. En alzo de zuidenwind zachtelijk waaide, meende men zijn voornemen verkregen te hebben. Dus ze behoefden naar Paulus niet te luisteren, want die had ze maar bang gemaakt met te spreken over hinder en grote schade. De zuidenwind waaide zachtkens. Maar niet lang daarna sloeg tegen het schip een stormwind, genaamd Euróklydon. Men kon nauwelijks de boot machtig worden. Men werd van het onweder geweldig geslingerd. Men heeft ook nog met eigen handen het scheepsgereedschap uitgeworpen. Met eigen handen kunnen we ook altijd nog wel aardig wat doen. We willen liever maar niet overboord gaan. Als echter geen gesternten verschenen in vele dagen en geen klein onweder ze drukten, werd alle hoop van behouden te worden benomen. Paulus zag het ook niet meer zitten. Maar toen verscheen hem een engel Gods. Die liet hem weten dat hij zeker te Rome zou komen, want daar had de Heere nog werk voor hem. Maar dat wist de duivel ook wel. Vandaar dat het van binnen ook ging stormen. De duivel is er in de storm ook altijd wel bij. Gelukkig was er ook echter nog een engel Gods die Paulus gerust stelde.

Vriend, als ik hierover schrijf, komt er altijd nog wel weer wat bij mij terug. Ik heb het eens op een nacht beleefd van zaterdag op zondag dat de duivel me zeer benauwde. Ik had zaterdag 's avonds ook nog gepreekt op een plaats dichtbij de plaats waar ik 's zondags voor moest gaan. Het was alsof ik 's nachts zomaar wakker geschud werd en dat met een hels geblaas in mijn oren van dat ik nu eens zeggen moest wat ik 's avonds op de preekstoel had gezegd. Ik kreeg het zeer benauwd en wilde opstaan om de man waar ik logeerde te vragen of hij bij me wilde komen, want ik durfde niet meer alleen te blijven. Maar de duivel wist me te zeggen dat ik dat niet behoefde te proberen. Want ik zou dan niet levend bij de deur van de slaapkamer komen. Achteraf gezien was het maar gelukkig dat die man Wet bij me gekomen is, want dan had ik twee duivels bij me gekregen. Die man was er ook één van de nieuwe tijd. Dat speelde zich afin mijn studententijd. Ik durfde 's morgens niet goed de preekstoel meer op. Maar toen ik op de preekstoel de vrije genadeleer mocht verkondigen, liet de Heere me zien waarom de duivel zo kwaad geweest was. Die vrije genadeleer kan de duivel niet verdragen. Alle vrees werd toen bij me weggenomen, 's Avonds durfde ik weer naar de slaapkamer te gaan waar de vorst der duisternis me zo benauwd had. Ik was toen totaal niet bevreesd.

Ik heb uit uw schrijven begrepen dat u het liefste ook maar aan boord wilt blijven. Het valt niet mee als een mens zelf helemaal overboord moet. De mens zit zo vol van zelfbedoelingen. Hoe ouder dat men wordt, hoe meer dat men daar last van gaat krijgen. Er kan al heel wat overboord gegaan zijn in ons leven, maar men krijgt steeds meer te zien dat die oude mens nog aan boord is. En die oude mens kan nooit anders dan zichzelf bedoelen en zijn eigen eer zoeken. En dat raken we hier maar niet kwijt. Daar moeten we voor aan het einde van de reis zijn. En dat kunnen we ook altijd maar niet zien. Zal zo'n mens als men zichzelf waarneemt straks toch in de hemel komen? O, dat zal toch wat zijn, om nooit meer zichzelf te bedoelen, maar eeuwig alleen een Drie-enig God de eer te mogen geven. Daar mag de ziel toch wel eens verlangend naar uitzien.

Zo mag men dan ook weleens er naar uitzien dat het dag zal mogen worden. We varen hier maar veel in het nachtelijk duister. Maar toch laat de Heere ons toch niet geheel alleen. Paulus mocht toch ook geloven dat zij allen behouden aan land zouden komen. De Heere geeft in de storm toch weleens geloof Dan mag men zelfs nog roemen in de verdrukking. Paulus had ook wel het nut van de verdrukking leren zien. Die scherpe doorn in het vlees was hem gegeven opdat hij zich niet verheffen zou. Nu mocht hij dan toch ook weten dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop. En die hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort. Die liefde kan door vele wateren niet worden uitgeblust. Het is wel waar, dat men ook de vijandschap moet leren kennen die er in het hart leeft als het gaat stormen. Maar die scheepslieden hadden evenals het bij Jona het geval was, een tweemens aan boord. Zo'n tweemens is een wonderlijk mens. Die moet dikwijls tegen zichzelf vechten. Hij moet zuchten onder de overblijfselen van die inklevende verdorvenheid. Heel zijn leven heeft hij er voor nodig om goed aan de weet te komen wat er in het paradijs is gebeurd. Daar heeft de mens God gelijk willen zijn. En daarom is het toch ook zo'n les in het leven om achter God aan te komen en zich aan Zijn leiding over te geven. Dan kan men altijd niet zingen: We hebben Vaders Zoon aan boord en veilig strand voor het oog. De discipelen hadden Vaders Zoon aan boord, maar ze riepen toch: "Heere, behoed ons, want wij vergaan!" We lezen ook nog dat men op dat schip waar Paulus op was, in de Adriatische zee her-en derwaarts gedreven werd. Daar weet de ziel ook wat van, te hebben mogen geloven dat men behouden zal worden en toch her-en derwaarts gedreven te worden. Het wonder wordt toch ook zo groot, als men veilig aan land zal mogen komen. Ik heb ook nog weleens uit moeten roepen: "Ik geloof, Heere, maar kom mijn ongeloof te hulp!" Ik heb het in mijn samenspraak in nu de vorige eeuw ook nog wel geschreven, dat de Heere er wel voor zorgt dat we met ons geloof niet werkeloos worden. Er moet altijd werk aan de winkel blijven. We zijn toch zulke rustzoekers. Maar we zoeken de rust altijd verkeerd. We zoeken die altijd aan onze eigen kant. Daarom moet het dieplood ook nog weleens uitgeworpen worden, zoals we dat in die geschiedenis van Paulus' zeereis lezen. Dan kunnen we weten hoever we nog van de grond af zijn. We komen er met geen gemoedelijke grondjes. De grond ligt helemaal buiten ons. De scheepsreis in de storm is er toch altijd maar weer voor nodig om het dieplood uit te werpen en om dan weer eens te zien dat de grond buiten ons ligt. Verder weten we wel hoe het op die scheepsreis van Paulus is gegaan. Ze zijn eerst nog op het eiland Melite terechtgekomen. Ik heb daar destijds ook over geschreven. Ik heb nu ook weer veel herhaald van wat ik toen geschreven heb, hoewel er nu ook weer nieuwe gezichtspunten kwamen. Melite betekent, zoals ik gelezen heb, zuiverste wol of ook wel schuilplaats. Men kwam echter niet in die

schuilplaats zonder schipbreuk geleden te hebben. Dat is ook wel iets om over na te denken.

Nu zou ik weer over die scheepsreis willen blijven schrijven. Maar u hebt me ook gevraagd om iets te schrijven over Jer. 12 : 5, waar we lezen: Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? " Jeremia had het ook maar moeilijk. Hij was door de Heere tot het profetisch werk geroepen. En dat nog wel in de tijd van de regering van koning Josia. Dat was onder zijn regering nog wel een gezegende tijd. Jeremia had echter toch ook nog wel tegenredenen in te brengen, als de Heere hem tot het profetisch ambt riep. De Heere sprak tot hem: Eerdat Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken ten profeet gesteld." Dat zijn voor mij ook geen onbekende woorden. En het is me ook niet onbekend wat we van Jeremia lezen, als hij zeide: Ach, Heere HEERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong." Maar de Heere liet hem weten dat hij dat niet mocht zeggen, want overal waarheen de Heere hem zou zenden, moest hij gaan en hij behoefde niet te vrezen, want de Heere zou met hem zijn om hem te redden. Hij zou hem ook de woorden in de mond geven.

Hij moest zijn volk het oordeel aan gaan zeggen. Nu, de woorden die de Heere hem in de mond gaf, waren niet zo aangenaam in de oren des volks. Hij moest maar eerlijk zeggen: "Al wiest gij u met salpeter en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere HEERE." Ik denk dat ze niet zo hard naar die dominees van die jongerenavond zouden lopen, als ze ook zo'n boodschap meekregen. Ja maar, Jezus is toch voor zondaren in de wereld gekomen? Ja, maar dan voor zulke zondaren die het over leren nemen dat hun ongerechtigheid voor Gods aangezicht getekend blijft. Die kunnen zichzelf niet met een aangegrepen Jezus redden. Het was geen wonder dat zijn eigen stadsgenoten het op zijn leven hadden gemunt. Ze zeiden: "Laat ons den boom met zijn vrucht verderven en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde." Jeremia wist daar niet van, want we horen hem zeggen: "En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten, want ik wist niet dat zij gedachten tegen mij dachten." Anathoth was nog wel liefst een priesterlijke stad ook. Ja, daar moet men het net ook altijd maar van hebben, van zulke priesters. De Heere had het Jeremia laten weten dat ze het op zijn leven gemunt hadden. Maar dat zat toch niet zo goed bij Jeremia. We horen hem zeggen in het eerste vers van Jer. 12: "Gij zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken; waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? " Het werd bij hem net als bij Asaf in Psalm 73. Hij wist wel dat God rechtvaardig was, maar hij kon toch des Heeren handelingen niet begrijpen.

Maar Jeremia kreeg een antwoord van de Heere dat hem wel veel te zeggen had. De Heere sprak tot hem: "Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? " De Heere sprak hier krijgsmanstaai tot Jeremia. Hij was nu nog maar bij de infanterie of het voetvolk ingedeeld. Maar als hij straks bij de cavalerie of het paardenvolk zou worden ingedeeld, hoe zou hij het dan maken? Als hij nu nog niet vertrouwde in een land van vrede, hoe zou hij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? Er stond hem nog wel wat anders te wachten dan waar hij het nu al moeilijk mee had. Hij zou straks nog wel een keer in de kuil terecht komen en in het slijk wegzinken. Een zwarte moorman zou er hem dan nog uit verlossen. Dat kon hij ook niet verwachten, als hij in die kuil wegzonk in het slijk, dat er ineens zo'n zwarte kroeskop over de rand van die kuil heen zou kijken en hem op een heel voorzichtige wijze uit die kuil zou halen. Hij gebruikte daartoe oude versleten lompen en geen knellende touwen. want de waarheid moest ongeschonden uit de kuil komen. Die zwarte man had de Waarheid lief gekregen. Die Waarheid waarom Jeremia van zijn eigen volk gehaat werd. Wat zien we daar toch het vrije Godswerk weer in. Maar van zulke meevallers moest Jeremia het altijd maar hebben.

Ik heb altijd wel graag uit de profetie van Jeremia gepreekt. Jeremia heeft nog meer dan de andere profeten altijd zo in zijn binnenste laten kijken. In het 8e hoofdstuk horen we hem zeggen: "Mijn verkwikking is in droefenis; mijn hart is flauw in mij." Ook heeft hij nog wel zijn geboortedag vervloekt. We horen hem zeggen: "Vervloekt zij de dag, op welken ik geboren ben; de dag, op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend." En dan moet ge er eens over denken, dat de Heere hem had gezegd, dat Hij hem van moeders lijf af geheiligd had. O wat is toch de mens! Mogen wij ons verschuilen achter de zonden en gebreken van de Bijbelheiligen? Nee, dat mogen wij niet doen. Maar ik ben er wel blij mee, dat het in de Schrift vermeld staat, welk een inwendige strijd zij onderworpen waren. Jeremia heeft ook nog een keer moeten zeggen: "HEERE, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden. Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht."

Maar uiteindelijk is ook de verheffing van de Jordaan gekomen. Toen zat Jeremia op de puinhopen van een verwoeste stad. En dan laten zijn klaagliederen ons wel weten hoe hij daaronder gesteld was. "Ik ben de man", zo horen we hem zeggen, "die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis en niet in het licht." Jeremia kon niet zo goed meer van zichzelf denken. Hij riep tenslotte uit: "Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den HEERE." Maar toen kwam er toch ineens verandering. We horen hem dan ineens zeggen: "Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen. Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen." Het werd hem een wonder dat hij nog niet vernield was. Hij sprak immers in het meervoud: "Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn." Wat heeft het tweede gedeelte van het 3e hoofdstuk van de Klaagliederen van Jeremia ons dan toch veel te zeggen.

Toen mocht het in die verheffing van de Jordaan toch nog wonderlijk meevallen voor Jeremia. Hij kreeg weer goed van God te denken. "Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE", zo horen we hem zeggen. En: "Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden." Er schoot een schuldige Jeremia over, die niet meer boven het schuldige volk kon uitkomen. Eerst kon hij van God niet goed meer denken, maar nu kon hij van zichzelf niet goed meer denken. Och, we zullen het in ons leven moeten gaan zien, dat we beter af zijn met wat God ons onthoudt dan met hetgeen wij begeren van Hem te ontvangen. We zouden wel graag altijd in het liefelijk licht van Zijn aangezicht ons willen verblijden. We zijn zulke eigen eerzoekende schepsels. Als God ons wat geeft, zijn we er zelf zo gauw de man of de vrouw mee. De Heere Jezus heeft Zijn discipelen voorbereid op een weg die niet aangenaam was voor het vlees. Ze begrepen Hem echter niet. Ze wilden Hem altijd maar graag gevoelig bij zich houden. Het was ze echter nut dat Hij wegging. Dat verstonden ze maar niet. Maar wat heeft Hij dan toch in liefde met hen gehandeld in hun onwetendheid. "Deze dingen heb Ik tot u gesproken", zo heeft Hij gezegd, "opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen." Die hoofdstukken 14, 15, 16 en 17 van het Evangelie van Johannes zijn toch zo dierbaar van inhoud. Maar hoe zullen we het straks maken in de Jordaan des doods? Zal er dan ook een verheffing van de Jordaan zijn? Och, dat we toch maar recht mochten beseffen dat we buiten die dierbare Persoon niet door die Jordaan kunnen. Dan kunnen we zo hoog met onszelf niet staan. Ons oog mocht maar op Hem gericht zijn. Zo kan ons leven Christus zijn en het sterven ons gewin. Hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's