Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevrouw N.N. te N.,

U hebt me gevraagd eens iets te schrijven over de woorden uit de berijmde Psalm 89: En waarheid en gena gaan voor Uw aanschijn henen. In mijn ontmoeting met u heb ik u gezegd dat u dan maar per brief een vraag daarover aan mij moest stellen. Maar daar kon u niet zo gemakkelijk toe komen. U hebt verder uw hart daarover niet aan me willen openbaren, maar daar we elkaar al lange tijd kennen, heb ik toch wel begrepen waarom u me die vraag hebt gesteld. Ik heb u gezegd dat Erskine zo'n kostelijke verklaring heeft over de woorden uit Psalm 85, die hiermee overeen komen. Maar ook is er een bijzondere verklaring van Brahé over Psalm 89, over geheel die Psalm, dus ook over de woorden waarover u me gevraagd hebt te schrijven.

In mijn antwoord op uw vraag hoop ik wel enkele dingen uit die verklaringen aan te halen. Men kan dan van me denken dat ik me met de woorden van die schrijvers behelp, maar ik ben nooit meer afkerig geweest dan van het gebruik maken in een preek van een preek van een oude schrijver. Ik heb dat andere sprekers wel horen doen. Onder het beluisteren van zo'n preek kwam me in de gedachten dat het wel een preek van een bepaalde oude schrijver kon zijn. Thuis gekomen ging ik het dan nakijken en kwam tot de ontdekking dat men zo'n preek woordelijk had overgenomen. Dan brengt men ongetwijfeld wel een goede preek, maar toch gaat er niet vanuit wat men in de preek van die oude schrijver zelf kan vinden. Het mag bij mij toch wel iets anders zijn, als ik mijn hart verklaard mocht vinden in die kostelijke geschriften. En zo wil ik dan graag weergeven wat me in die verklaringen wat te zeggen heeft gehad en wat me dus bijzonder heeft aangesproken uit eigen zielservaring.

Op deze wijze wil ik dan graag ook in deze brief weergeven wat in mijn ziel zulk een zalige overeenstemming deed vinden met wat ik in die geschriften vinden mocht. En ik geloof ook dat het voor ons van geen geringe waarde mag zijn, als onze bevinding in Gods Woord is terug te vinden en in de betrouwbare verklaringen die daarop gegrond zijn. De tekst waar ik nu over schrijven moet, luidt in de onberijmde 89e Psalm aldus: "Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn heen." In Psalm 85 wordt gezegd: "De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen. De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien." Er wordt dus in die teksten gesproken over een samenstemming van de Goddelijke deugden of volmaaktheden in het werk der zaligheid. Elke eigenschap of deugd van God is aan Zijn Wezen gelijk. Hij is enkel rechtvaardigheid, enkel heiligheid, maar ook enkel liefde, goedheid en genade. In het tekort doen van één van die deugden randt Hij dan ook Zijn eigen Wezen aan. En dat kan God niet doen, want dan zou Hij ophouden God te zijn. Daar zal Hij al Zijn volk ten volle van overtuigen. Hij brengt Zijn volk met Zijn gerechtigheid en heiligheid in aanraking, opdat men ervan overtuigd zal zijn dat Hij de zonde niet ongestraft kan doen blijven. Maar door zo'n weg wil Hij ook dat dierbare geheim gaan ontdekken, dat Hij toch ook ten volle Zijn genade kan openbaren zonder krenking van de deugd van Zijn rechtvaardigheid. O, wat wordt dat lieve Wezen daarin toch aanbiddelijk voor de ziel! Zo wil Hij Zich in die betekenisvolle volmaaktheden doen kennen tot des zielsverwondering en zaligheid. Maar zo kan die Persoon des Middelaars de ziel ook zo onuitsprekelijk dierbaar worden, buiten Wiens tussenkomst er tot de zaligheid der Kerk nooit zo'n Volmaakte overeenstemming in de Goddelijke deugden tot de zaligheid van de Kerk geweest kon zijn. Och, ik hoop dat ik daar op een eenvoudige wijze tot uw lering iets over zal kunnen schrijven. Op de tekst waar ik nu over moet schrijven, volgt iets wat ons in verband met die tekst heel wat te zeggen heeft. In het volgende vers wordt immers gezegd: "Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE, zij zullen in het licht Uws aangezichts wandelen." Er wordt dus over een volk gesproken dat het geklank kent. Welk geklank? Wel, het geklank dat we beluisteren in de tekst waar ik nu wat over schrijven moet. Dat is dat geklank dat ons zegt dat gerechtigheid en gericht de vastigheid zijn van Gods troon, maar dat ook de goedertierenheid en de waarheid voor Zijn aanschijn heengaan. Dat geklank kennen alle mensen niet, ook de oppervlakkige belijders niet. Er wordt over een volk gesproken dat dit geklank mag kennen. Dat is het volk van God.

Dat geklank zullen we moeten kennen, zal het wel met ons zijn tot onze eeuwige zaligheid. Al degenen die dat geklank niet kennen, staan buiten het leven der genade. Die weten niets van die dierbare verborgenheid van het werk der zaligheid. God zal het Zijn volk doen weten dat gerechtigheid en gericht de vastigheid van Zijn troon zijn. Hij kan de zonden niet ongestraft laten. Er wordt over Gods troon gesproken. Er wordt een troon des gerichts bedoeld. Het is God de Vader in het bijzonder Die het recht handhaaft. Als de zondaar door Gods Geest van zonde, gerechtigheid en oordeel wordt overtuigd, heeft hij nog geen onderscheiden kennis van de Goddelijke Personen. Hij zal weten dat hij tegen God gezondigd heeft. En die God doet Zich als een strengeisend en wrekend Rechter kennen. Alle zonden die bedreven zijn, worden de schuldige mens voor ogen gesteld. Waar hij altijd nog overheen geleefd heeft, wordt hij dan bij stilgezet. Het oordeel Gods gaat hem overal achtervolgen. De ziel die zondigt, die zal sterven. Zo wordt hem de rust opgezegd bij dagen en bij nachten. Al degenen die daar niet van weten, hebben met een uitwendige overtuiging van de Waarheid soms hun rust wel kunnen vinden in een wettische weg van wat uitwendige vroomheid. Ze kunnen hun leven lang zich daarin wel gerust stellen. En dan zien ze wel de verkeerde dingen bij een ander, maar niet bij zichzelf. Arme mensen, die straks bij de dood zullen weten dat al dat goed geen nut doet, daar de gerechtigheid alleen redt van de dood! God zal dat Zijn volk in dit leven doen weten. Het wordt een keer sterven vóór het sterven. Dan zal men weten dat de gerechtigheid en het gericht de vastigheid van Gods troon zijn. Men kan God niet meer uit de handen blijven. Van de rechtvaardigheid Gods in de straf wordt men ten volle overtuigd. De Heere is toch zo volkomen vrij van de schuldige mens. Men heeft dus tot zijn verdediging of verontschuldiging niets in te brengen. Zo valt men dan ook het recht des Heeren toe en kan er geen ontkoming meer voor zulk een mens te vinden zijn.

Maar de Heere wil het zulk een mens doen weten dat niet alleen de gerechtigheid en het gericht de vastigheid Zijns troons zijn, maar dat ook de genade en de waarheid voor Zijn aangezicht heengaan. In de tekst wordt dan ook niet alleen over een troon des gerichts gesproken, maar ook over een genadige heerschappij die er van die troon uitgaat. Er is niet alleen een koninkrijk waarin gerechtigheid geoefend wordt in het straffen van de schuldige zondaar. Er is ook een koninkrijk der genade, waarin Koning Jezus de scepter zwaait. Dat koninkrijk wordt opgericht onder zich schuldigkennende en doemwaardige zondaren. Oefent God de Vader als Rechter daarin dan niet Zijn heerschappij? Ja, ten volle, maar dan in Zijn eigen geliefde Zoon, Die Hij als Borg voldoening aan Zijn eisend recht heeft willen doen geven in de plaats van de schuldige zondaar. De Heere heeft Zich in al Zijn aanbiddelijke deugden willen doen kennen, want als God is er bij Hem niet alleen de deugd van rechtvaardigheid en heiligheid te vinden, maar Hij is als God ook een God vol van goedertierenheid.

Dit doet ons weer aan iets denken wat in geestelijk opzicht ons ook wel iets te zeggen heeft. Er is een geschiedenis die me weleens wat te zeggen had. Ik hoop dat het bij u ook eens zo zal zijn of worden. In 1 Koningen 20 kunnen we die geschiedenis beschreven vinden. Daar lezen we hoe de Syriërs door Israël verslagen werden. Het ging daarin zover dat de koning Benhadad vlood van kamer in kamer. En toen zeiden zijn knechten tot

hem; Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels goedertieren koningen zijn; laat ons toch zakken om onze lendenen leggen en koorden om onze hoofden, en uitgaan tot den koning van Israël; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. Toen gordden zij zakken om hun lendenen en koorden om hun hoofden, en kwamen tot de koning van Israël." Ze kwamen niet beschaamd uit. En met de Heere als Israels goedertieren Koning komen we ook niet beschaamd uit. Die met de koorden der veroordeling om de hals Hem in de handen mogen vallen, zullen het mogen ervaren dat Hij een goedertieren Koning is. Men heeft zich dan ook wel voor Hem willen versteken en men is ook gevloden van kamer in kamer. We proberen altijd God maar uit de handen te blijven, maar er zal voor ons niet anders over moeten blijven dan Hem in de handen te vallen. Dan zullen we het weten wat het betekent dat Zijn troon aan recht en gerechtigheid zijn vaste steun blijft ontlenen en dat waarheid en gena voor Zijn aanschijn henengaat.

Welgelukzalig is het volk, hetwelk dit geklank kent. Met al onze wettische dienstbaarheid moeten we altijd alleen met verschrikking aan God als een grimmig Rechter denken. Maar voor een gans schuldige is er bij Hem genade. De genade en de waarheid hebben voor zulk een mens elkaar in de Middelaar ontmoet. In Hem is de vrede met een kus van het recht begroet. Dat is in de eeuwige verbondssluiting al geschied, maar ook in de tijd in die vervloekte kruisdood, die voor Zijn Kerk een gezegende kruisdood mag worden. In die zoen-en kruisdood is de gramschap Gods gestild. De Heere kan nu ook de deugd van Zijn goedertierenheid op het allerheerlijkst openbaren. En Hij wil Zich ook in al Zijn aanbiddelijke deugden door de ziel tot zaligheid doen kennen. Het is in de preek van Erskine over Psalm 85 zo kostelijk verklaard, dat God niet alleen de deugd van Zijn gerechtigheid wil doen uitschitteren, maar ook wil doen zien Wie Hij in de deugd van Zijn barmhartigheid is. Door de gruwelijke val des mensen heen heeft Hij Zich zo recht doen kennen. Maar in die preek laat de schrijver dan eerst de waarheid en de gerechtigheid aan het woord en dan de goedertierenheid en de vrede. Hoe kunnen die deugden en volmaaktheden nu met elkaar overeenkomen in het behoud van een doemwaardig zondaar? Maar dan zien we in die preek hoe de wijsheid dit geschilpunt weet op te lossen. Er blijft dan maar één weg over en die kan alleen in de Zoon van God gevonden worden, als Hij voor die schuldige zondaar de plaats inneemt om aan dat heilig recht te voldoen. Daar is geen engel of mens toe in staat.

O, wat valt alle eigen werk van de mens hier toch schoon tussenuit! Welgelukzalig is het volk, hetwelk dit geklank kent. Och, ik hoop dat u dit geklank ook zult mogen leren kennen. Dit is andere taal dan Horebs donder, o Goddelijk genadewonder. Er zal niet anders voor ons over moeten blijven dan vrije genade. Maar daar komt dan ook eeuwige Goddelijke liefde in mee. Ik heb als kind van zes jaar in de nacht gezongen, nadat ik ook gevloden was van kamer in kamer: Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên. Daar mag het beleefd worden dat God geen lust heeft in de dood des zondaars, maar wel in zijn bekering. Daarom heb ik ook nooit een andere weg kunnen prediken. De deugden Gods moeten elkaar ontmoeten in onze ziel. Ze hebben dus elkaar ontmoet in de eeuwige vrederaad en aan het kruis, maar ze ontmoeten elkaar ook in de ziel. Er wordt door Erskine ook nog zulk een kostelijke opmerking gedaan, als hij zegt: "Wel is waar, de schuld was persoonlijk en de gerechtigheid had, uit kracht van het verbond der werken, haar eis op de persoon, die gezondigd had; doch dat verbond sloot nimmer een borg uit, alhoewel het er geen verschafte. Daartoe moest er een ander verbond komen, namelijk het verbond der genade." Dat is het zoveel betere verbond waarvan Jezus borg geworden is. En nu blijven voor de ware bondgenoten de waarheid en de genade altijd voor Gods aangezicht henengaan.

O, de ontmoeting van die Goddelijke deugden in Christus wordt voor de Kerk toch zulk een dierbare zaak. Erskine zegt dat het een eeuwige en onverbrekelijke ontmoeting is. Wat ligt het daar toch vast in voor de Kerk! God belooft het de door Hem verkorenen dat Hij nooit meer op hen toornen of schelden zal. Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar het verbond des vredes weet van geen wijken of wankelen. Deze ontmoeting van die Goddelijke deugden tot de zaligheid van de Kerk, gaat dus door tot in de eindeloze eeuwigheid. In de nooit begonnen eeuwigheid vond die ontmoeting dus al plaats, maar die gaat tot in de eindeloze eeuwigheid door. De Kerk kan nooit meer buiten de zaligheid vallen. De Heere komt hier in het leven altijd weer op Zijn eigen werk terug. Bij het overzien van de weg die achter ons ligt, mogen we het in onze ouderdom tot roem van Gods genade zeggen dat God altijd Dezelfde is gebleven. Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Uit de volheid van Christus ontvangen we genade voor genade. O, wat krijgt het dan toch steeds meer waarde, dat genade en waarheid voor Zijn aangezicht heengaan. Wij kunnen nooit anders doen dan het verzondigen. Daar behoeven geen opvallende uitbrekende zondedaden voor plaats te vinden, maar we dragen altijd zo'n van God afwijkend hart in ons om. Er zijn ook niet alleen zonden van bedrijf, maar ook van nalatigheid. Daarbij zijn we ook altijd nog zulke zelfbedoelers. Er gaat geen dag voorbij of we verzondigen het maar weer. Er blijft echt niet anders over dan de uitroep: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? " Maar de apostel mocht er toch aan toevoegen: "Ik dank God door Jezus Christus onze Heere." Genade en waarheid blijven voor Zijn aangezicht heengaan. Dat kan geen waarde hebben voor een vroom godsdienstig mens, die in zijn eigen goede hoedanigheden opgaat. Dat krijgt alleen maar waarde voor een albederver.

Christus Jezus is gisteren en heden Dezelfde en tot in alle eeuwigheid. In Hem blijven de genade en de waarheid elkander ontmoeten. Hij rijdt voorspoediglijk op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid. Christus' gerechtigheid is het eeuwiggeldende rantsoen dat voor de Kerk is aangebracht. De Heere zegt ook nog in die 89e Psalm: "Mijn verbond zal hem vast blijven." Daarom zal Hij Zijn goedertierenheid van Zijn Kerk niet wegnemen en in Zijn getrouwheid niet feilen. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over die woorden uit Psalm 89: Waarheid en gena gaan voor Zijn aanschijn henen. Maar als we die woorden zien in het licht van geheel de 89e Psalm, wat valt daar dan toch een licht over. Hoe getuigt geheel die Psalm van de vastheid van Gods verbond. Alleen in een weg der ontdekking kan het waarde krijgen wat Psalm 89 ons zegt. Daarom kunnen we maar niet genoeg om ontdekking vragen. En als er ontdekking komt, valt het gebouw van onze zelfgemaakte en zelfbehagelijke godsdienst in duigen. Dat valt voor het vlees niet mee. Daar staan we vijandig tegenover. Maar de genade en de waarheid winnen het gelukkig ook van die vijandschap. Wij bedoelen altijd maar met al onze ingebeelde rechtzinnigheid onszelf en onze eigen eer, maar God bedoelt ook Zijn eigen eer. En wat in ons de grootste ondeugd is, is in Hem de grootste deugd. Maar Hij weet er dan ook wel voor te zorgen dat ons dat tot blijdschap zal worden. Als het daar niet in vastlag, kwamen we er niet. De Kerk zal eeuwig weten wat ze te doen heeft. "Niet ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, om Uwer goedertierenheid en Uwer waarheid wil.”

Och, mevrouw, als ik daar mijn hart weer eens in op mag halen, gevoel ik toch zo'n verbinding met de heiligen van Oud-en Nieuw Verbond. Dan ga ik meepraten met de gelovigen van het Oude Verbond en ook met die lieve oude schrijvers. Hier wordt de gemeenschap der heiligen ook in beoefend. Maar hier is alles maar ten dele. Daarom gaat het verlangen ook uit naar de eeuwige gemeenschap met een Drie-enig God en met de gezaligden voor de troon. In eeuwigheid zullen we het niet moede worden om die God de eer te geven. Ik moet nog weer even Erskine aan het woord laten in die kostelijke verhandeling van Psalm 85. Hij zegt zo: "Wat dunkt u van dit wonder? De goedertierenheid en de waarheid ontmoeten elkander, om te zamen voort te gaan, en om u, gelovigen, als uw schildknapen, te volgen langs al de bijzondere wegen van uw reis door deze grote en rulle woestijn; want de goedertierenheid en de waarheid zullen u volgen al de dagen uws levens.”

Ik moet nu maar ophouden, hoewel ik door zou willen blijven gaan. O, hoe is die God het toch waardig, om Hem eeuwig al de eer toe te brengen! U hebt me aan een dierbare stof geholpen. De Heere geve u die ook op een rechte wijze in te leven en te verstaan. Hartelijk daartoe gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's