Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr N.N. te N.,

Met mijn verjaardag in 2005 heb ik vele felicitaties per brief ontvangen met vragen daarin. Ik hoop dat u er begrip voor hebt dat ik u wat lang op antwoord heb moeten laten wachten. Met u geldt dat ook voor andere vragenstellers. Anderen die voor hen zijn geweest met het stellen van hun vraag, moet ik toch ook voor laten gaan. Maar laat ik u en de vele vragenstellers laten weten dat ik het op prijs stel als ze er blijk van geven dat ze mijn arbeid hierin waarderen. Ik bedank u dan ook voor uw vriendelijk schrijven waaruit liefde en waardering spreekt voor wat ik nog mag doen. En ik hoop dat ik in mijn antwoord op uw vraag de Allerhoogste de lof mag toebrengen voor hetgeen waar Hij me toe in staat stelt. U hebt me gevraagd of ik iets zou willen schrijven over Psalm 47:5, waar we lezen: Hij verkiest voor ons onze erfenis; de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela.”

De Heere mocht het me geven om daar nog eens van harte Sela op te mogen zeggen. We kunnen niet genoeg stilstaan bij wat in deze tekst gezegd wordt. Het woordje Sela heeft voor mij die betekenis. De 47e Psalm kunnen we de hemelvaartspsalm noemen. In de volgende tekst lezen we immers: "God vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin." Het algemeen gevoelen is dan ook dat deze Psalm gemaakt zal zijn bij het opbrengen van de ark des verbonds naar Sion. Als we de hemelvaart van Christus herdenken, laten we toch meest ook wel deze Psalm zingen in de kerk. David heeft bij die gelegenheid meer mogen zien dan het opbrengen van de ark naar de voor haar bestemde plaats. Zo kunnen we van deze Psalm spreken als een profetisch lied. En zo heeft deze Psalm dan ook zeer veel te zeggen voor de kerk des Nieuwen Testaments. Alle volken worden er immers toe opgeroepen om Gode lof te zingen en Gode te juichen met een stem van vreugdegezang. Zo geldt deze Psalm dus het geestelijk Israël van alle tijden, want God heeft Zijn uitverkorenen onder alle volken. Men denkt van ons wel dat we een vervangingsleer voorstaan en dus nu Israël uitgesloten achten van wat de tekst ons zegt, maar zo is het nog niet. We blijven Israël ook nog steeds zien als de beminden om der vaderen wil. De Heere heeft daar ook Zijn uitverkorenen nog onder. En de uitverkorenen uit alle volken, ook nog uit Israël zal de Heere zeker toebrengen tot het einde toe.

Zo verkiest Hij voor ons onze erfenis. De erfenis voor Jakobs zaad was in het bijzonder wel het aardse Kanaan. Velen onder Israël hadden daar wel genoeg aan. En zo is het met het grote deel van Israël nog. Men heeft nu het beloofde land weer teruggevonden. Maar het is arm als men niet meer heeft en zoekt dan het uitwendige beloofde land. De aartsvaders hebben in dat beloofde land ook nog als vreemdelingen verkeerd. Ze mochten een ander vaderland zoeken. En hun oog mocht gericht zijn op Hem Die eenmaal uit hen zou voortkomen, maar dan niet om een aards koninkrijk op te richten, maar om Zijn geestelijk Israël uit alle volken het hemels Kanaan te doen beërven. Daar doelt de tekst dan ook in het bijzonder op. De Middelaar kwam niet hier op aarde om een aards koninkrijk op te richten. Hij is uit de hemel neergedaald om in een weg van diepe vernedering de prijs te betalen die er nodig was om de aan Hem gegevenen van de Vader net hemels Kanaan te doen beërven. En als Hij die prijs had opgebracht, dan is Hij opgenomen in de hemel en heeft Hij alzo de Weg mogen ontsluiten naar dat hemels heiligdom.

Er wordt in de tekst ook over Jakob gesproken. En dat heeft ons ook wel wat te zeggen. Er wordt immers gesproken over de heerlijkheid van Jakob. Jakob heeft het wel mogen weten dat hem een andere heerlijkheid bereid was dan van het aardse Kanaan. Zijn levensgeschiedenis heeft ons in dit verband ook wel zeer veel te zeggen. Hij was de tweelingbroeder van Ezau. Maar de Heere had Jakob liefgehad en Ezau gehaat. Ik laat met dit te schrijven Gods Woord maar spreken. Maleachi's profetie begint er mee om te zeggen: Ik heb ulieden liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: aarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat." Onder Jakobs zaad wilde de Heere Zijn kerk bouwen ter onderscheiding van Ezau's nakomelingen. Uit Jakob moest de Christus voortkomen. Daar hebt u de soevereiniteit Gods. Dit is altijd een steen des aanstoots geweest. De mens kan er dus niets aan doen als men niet tot de zaligheid komt? Wat kon Ezau eraan doen dat hij de zaligheid niet verkrijgen kon? De apostel helpt ons wel uit die droom als hij in Hebreeën 12:16 en 17 zegt: Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om één spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht." Ezau was dus een spotter en een onheilige. Hij heeft zijn eerstgeboorte veracht. De mens gaat rechtvaardig om zijn eigen schuld verloren.

Was Jakob zoveel beter dan Ezau? Nee, hij heeft zijn vader bedrogen. Dat heeft hij moeten weten. Hij heeft voor Ezau moeten vluchten. Hij heeft ook geweten wat hij gedaan had. Het is wat voor hem geweest, als hij op een plaats kwam waar hij vernachtte, als de zon was ondergegaan. Hij moest de stenen van die plaats nemen en die tot zijn hoofdpeluw maken. Maar toen kreeg hij die wonderlijke droom. Een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan de hemel raakte. De engelen Gods klommen daarbij op en neder. En de HEERE stond op dezelve en zeide: "Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop gij ligt te slapen, zal Ik u geven en uw zaad." En daar werd hem ook gezegd: "en in u en uw Zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden." Voor hem was dus de erfenis bestemd. Omdat hij zoveel beter was dan Ezau? Nee, hij heeft moeten weten dat hij de erfenis als een bedrieger, als een onwaardige ontving. In die 20 jaar dat hij bij Laban was, heeft hij het niet zo gemakkelijk gehad, al heeft de Heere steeds wel betoond dat Hij met hem was. Maar als hij te Pniël kwam, zou God hem doen weten hoe hij de erfenis ontving. Hij had alleen maar te zeggen hoe zijn naam was. Hij was Jakob, een bedrieger. Maar daar kreeg hij een nieuwe naam. Hij kreeg de naam Israël. Zo kreeg hij de witte keursteen, met daarop de nieuwe naam, die niemand kent dan die hem ontvangt. Niet één deugd van Jakob kwam daarbij in aanmerking. Maar niet één ondeugd weerhield God ervan om Jakob de erfenis te schenken. Werkt God dan over de zonde heen? O nee, de zonde maakte het eigenlijk ook voor God onmogelijk om hem de erfenis te schenken. "Hoe zal Ik hem onder de kinderen zetten" sprak God, "en hem geven het gewenste land? " Om dit op een betamelijke wijze, in overeenstemming met Zijn heiligheid en rechtvaardigheid te kunnen doen, moest Christus van eeuwigheid voor een schuldige Jakob al tussenbeide komen. Jakob heeft moeten weten waarom hij het beloofde land verlaten moest. Te Bethel konden geen aangegrepen beloften hem helpen.

De Kerk wordt toch zo eerlijk zalig. We komen er met geen gestolen zegen. Door een rechte weg moest Jakob aan die zegen komen. Wel ging het niet buiten de leiding van de Goddelijke voorzienigheid om dat hij op zulk een verkeerde wijze de toezegging kreeg van zijn erfenis in het beloofde land. Maar Jakob heeft het toch moeten weten wat ertoe nodig was om hem de erfenis van het beloofde land te schenken. God heeft toch zo'n heilig doel in de weg die Hij met Zijn volk houdt. Men zal moeten weten dat God over de zonde toch niet heen kan stappen en dat er wat voor nodig is geweest om zonder krenking van Zijn recht de Kerk tot de zaligheid te brengen. Zo zal Bethel voor ons ook geen onbekende plaats moeten blijven. Men zal een zelfde weg als Jakob moeten gaan. Ja maar, de Heere leidt toch al Zijn volk niet op een zelfde wijze? Ja, hierin leidt God al Zijn volk op een zelfde wijze. Al de door God gekenden zullen moeten weten dat ze niet als een vroom en deugdzaam mens door God gezaligd worden, maar als een goddeloze en een hellewicht. En wat er toe nodig is geweest om zulk een mens tot de zaligheid te brengen. De Zoon van God heeft als Borg voor de zonden duur moeten boeten. Jakob heeft daarom het beloofde land voor een tijd moeten verlaten. De Heere heeft hem te Bethel wel beloofd dat Hij hem zou wederbrengen in het land dat hij nu wel voor twintig jaren lang moest

verlaten. Maar hij heeft het in die twintig jaar ook wel moeten weten hoe bedriegelijk hij gehandeld had. Hij is zelf in zijn leven ook steeds door de mensen bedrogen. Maar met God kwam hij niet bedrogen uit.

De Heere handelt echter altijd door een rechte weg. De Kerk zal weten hoe ze tot de zaligheid komt. "Hij verkiest voor ons onze erfenis; de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad." Wij kunnen wel proberen om daaraan mee te werken, maar met al dat meewerken, werken we juist tegen. Maar God gaat met Zijn Eigen werk door. En dan zet Hij de mens er schoon tussenuit. De Heere moet aan Zijn eer komen. En zo komt de mens aan de zaligheid. "God vaart op met gejuich", zo lezen we in het volgende vers, "de HEERE met geklank der bazuin." Werd er bazuingeklank gehoord hier op aarde, toen Christus ten hemel voer? Nee, hier op aarde waren er zwijgende discipelen, die Hem met verwondering nastaarden, totdat een wolk Hem wegnam voor hun ogen. Maar in de hemel is er bazuingeklank geweest. De heilige engelen hebben zich verblijd en ook al de gezaligden die daar reeds waren voor de troon. Maar er wordt niet voor niets ook over het geklank der bazuin gesproken. De grote feesten werden met bazuingeklank aangekondigd. Op de grote verzoendag werd ook het geklank der bazuin gehoord. En in het 49e jaar werd dan het jubeljaar aangekondigd. Dan mocht men terugkeren tot de bezittingen zijner vaderen. Maar dat jubeljaar wees op een geestelijke vrijlating, op het aangename jaar van het welbehagen des Heeren. Als Christus te Nazareth in de synagoge het boek van Jesaja in handen kreeg, las Hij voor wat geschreven staat in Jesaja 61: "De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart, om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar van het welbehagen des Heeren." Als Hij het boek toegedaan had, heeft Hij gezegd: "Heden is deze Schrift in uw oren vervuld." Zo is het geestelijk jubeljaar met de hemelvaart des Heeren aangekondigd.

Door de zonde zijn we ook al onze vorige bezittingen kwijtgeraakt. Als slaven zijn we gevangen onder de heerschappij des duivels, maar ook onder de dienstbaarheid der zonden en van een vloekende wet. We hebben ons schuldig gemaakt aan een schending van de hoogste Majesteit. Dat is een schuld die nooit meer door ons te betalen is. Zo is er geen mogelijkheid meer om weder te keren tot onze vorige staat. Maar het ergste is, dat de mens van nature dat niet weet. Men denkt vrij te zijn, terwijl men gebonden is. Men is rijk en verrijkt, terwijl men niets bezit. En dat is nu juist een bewijs van onze gebondenheid, dat men in zulk een ellendige staat verkeert, zonder te begeren om daar uit verlost te worden. Als God onze blinde zielsogen daar niet voor opent, zullen we in zulk een ellendige jammervoUe staat voor eeuwig omkomen. En nu kan het bazuingeklank van het Evangelie wel door ons beluisterd worden, dat er nog verlossing voor een verloren zondaar door Christus is, maar we hebben daar geen oren voor. Dat bazuingeklank kan alleen maar een blijde boodschap worden voor een mens die in de nood van zijn verlorenheid door het Evangelie een weg tot zijn verlossing ontsloten zal mogen zien. Er is een Middelaar Die tot zaligheid van een verloren zondaar zo diep vernederd is, maar ook zo luisterrijk verhoogd, dat Hij is opgevaren in de hoogte en de gevangenis gevankelijk heeft gevoerd en gaven heeft genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!

Zo is de erfenis voor ons verkoren. Van eeuwigheid al, maar we krijgen het recht van bezit daarop al in deze tijd, terwijl het volle bezit daarvan voor ons bewaard wordt in een nooit meer eindigende eeuwigheid. U hebt me met uw vraag toch wel weer aan een dierbare stof geholpen om daarover te schrijven. Als in de hel het jammergeklag der verdoemden eeuwig is te beluisteren, zullen in de hemel de jubelzangen der gezaligden eeuwig opstijgen voor de troon. We hebben weer aan Jakob te denken. Als hij na de worsteling des Heeren met hem te Pniël Ezau heeft ontmoet en Ezau hem geen kwaad meer heeft kunnen doen, kon hij zeggen als Ezau kon zeggen dat hij veel had, dat hij alles had. De erfenis niet alleen van het aardse Kanaan, maar de erfenis van het hemels Kanaan was voor hem bestemd. Christus heeft door Zijn hemelvaart de weg daartoe geopend. Hij heeft de Kerk meegeno­ men naar de hemel, om ze te stellen voor het aangezicht Zijns Vaders, vrijgekocht en ook gewassen door Zijn dierbaar bloed. En de Vader heeft ons met Hem gezet in de hemel. Zo mag de kerk eeuwig delen in het door Hem verworven heil. Zo roept het bazuingeklank van Koning Jezus het Zijn bruidskerk toe: "Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden, En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben." O, hoe predikt de tekst van onze overdenking ons dan toch dat Goddelijke werk! "Hij verkiest voor ons onze erfenis; de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela." Laten we daar toch eens even bij stil blijven staan. Wat valt de mens met al zijn eigen werk daar toch schoon tussenuit. Mocht u Hem zo eens voor u ten hemel zien varen. Christus' hemelvaart geschiedde voor de ogen van Zijn jongeren met niet veel gerucht. En toch is Hij opgevaren met geklank der bazuin. Het feit zelf behelst dat bazuingeklank. Het predikt de eeuwige en volkomen verlossing der Zijnen. Een verlossing waarin zij zich mogen beroemen als de banden der wettische dienstbaarheid verbroken worden en men zal mogen getuigen: "Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons, want er staat geschreven: vervloekt is een iegelijk die aan het kruis hangt." Och dat gebonden volk kan zichzelf van die banden niet ontdoen. Men kan wellicht niet ontkennen dat men wel eens in de vrucht van Christus' hemelvaart heeft mogen delen. Dan heeft men wel eens onder een geopende hemel geleefd en als Jakob te Bethel een belovend God ontmoet, maar daar kan men het weer niet mee doen. Het is voor Jakob toch ook zo geworden, dat hij van al wat God beloofd had, niets meer kon bekijken. Hij zag zich toch zeer ver van Kanaan als het beloofde land verwijderd. En de ziel kan zich toch ook zover van het hemels Kanaan verwijderd zien. De hel verschrikt niet en de hemel verkwikt niet. En zo kan het hemelvaartsdag zijn en dat men wel gevoelt dat men die weldaad missen moet van een ten hemel gevaren Middelaar te mogen kennen, maar dat men er toch nog zo gevoelloos tegenover staat. Maar zo kan toch juist de hemelvaart van Christus betekenis voor ons krijgen. De gevangenis is door Christus gevangen genomen. De gevangenis der zonde en des doods. Is het de zonde niet die de ziel van de hemel gescheiden houdt? Het is erg dat men het moet zeggen, maar de zonde trekt dan nog meer aan dan de hemel. En toch gevoelt de ziel daaronder zich zo veroordeeld. De wet houdt alzo de ziel onder haar beschuldiging als in een gevangenis besloten. Geen wonder dat zulk een ziel het meer op de hel dan op de hemel aan ziet gaan. Maar o, nu is de hemel de triomftocht van vorst Immanuël. Als de overwinnaar over zonde, dood, hel en graf is Hij ten hemel opgevaren. De Kerk komt tot de zaligheid. Dat Goddelijke werk gaat onwederstandelijk door en is door onze onwil niet te keren. We zullen het moeten weten dat we niet alleen niet kunnen, maar ook niet willen. Zo ziet de ziel zich onder die onwil gebogen liggen. O, dat zijn toch zulke onverbrekelijke grendelen die haar in die gevangenis besloten houden. Maar het Goddelijke werk gaat toch onwederstandelijk door. Daarom wordt het voor de ziel toch ook zulk een meevallen als dat jubeljaar eens aanbreekt. Dat jubeljaar is verbonden aan de verzoening door Christus aangebracht. Het jubeljaar werd Oud-Testamentisch op de grote verzoendag aangekondigd. We leren eerst een Middelaar kennen Die voor ons gestorven is en voor ons is nedergedaald ter hel. Maar dan zal men Hem ook leren kennen in de kracht van Zijn opstanding en dan valt de Goddelijke vrijspraak in de ziel. Maar nu predikt Christus' hemelvaart ons nog meer, namelijk het wederkeren tot onze vorige bezittingen. Een terugbrengen in de gemeenschap Gods. Dan zal de ziel zich in de diepste Oorsprong van de zaligheid mogen verliezen en in dat eeuwig welbehagen de vaste grond van de zaligheid mogen vinden en ook de Vaderlijke liefde in Christus mogen smaken. Hier wordt de rust gevonden. Het jubeljaar was eenjaar van rust voor Israël. Maar het grote jubeljaar staat toch de Kerk nog te wachten. En dat reeds bij de dood, als men uit die gevangenis van dat ellendig lichaam der zonde en des doods verlost zal worden. Maar het wacht ook nog op dat jubeljaar van de wederkomst des Heeren. Ik moet echter nodig stoppen. De Heere heilige de Waarheid aan uw hart en dat van de lezers met u.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's