Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte fam. B. te H.,

Uw brief ligt ook al een tijd op antwoord te wachten. U zult naar ik hoop wel begrijpen dat alle antwoorden niet gelijk in ons blad kunnen komen. Toch heb ik uw schrijven niet gering geacht. Hoewel ik over dit onderwerp al meer geschreven heb, zo acht ik het toch nodig om het weer te doen. U hebt me gevraagd om nog eens te schrijven over de volwassendoop. En u bent zomaar niet tot die vraag gekomen. Ik moet een antwoord geven aan een moeder van een gezin. De moeder is dan ook in het bijzonder de schrijfster van de brief geweest. Het moederhart spreekt er ook uit. U hebt me laten weten dat u graag uw kinderen had laten dopen op de plaats waar u zelf gedoopt bent, maar daar u met een onkerkelijke man getrouwd was, vond men het niet acceptabel dat uw kinderen gedoopt werden. U hebt nu in uw schrijven aan mij moeten bekennen dat uw gemakzucht en onbekwaamheid het daarbij hebben doen blijven. Dus als ouders is het nu uw schuld, zoals u bekent, dat sommige kinderen zich nu gedwongen gevoelen om zich volwassen te laten dopen, met de moeilijkheden voor hen daaraan verbonden. Maar u gevoelt dat het nalaten of het doen zonder het gewicht ervan te gevoelen, ook zonde is. U hebt mij licht en wijsheid toegewenst om hierover iets te schrijven.

Nu, ik hoop onder biddend opzien tot de Allerhoogste u een antwoord te mogen geven. Het verblijdt me dat u niet onverschillig hieronder bent. U hebt gehoord dat ik het huwelijk met een ongedoopte niet kerkelijk wil bevestigen. Dat heeft ook weer toelichting nodig. De zaak waar het nu om gaat is altijd al aan de orde geweest. Dus in de oude kerkelijke geschriften is hier al over te lezen. Onze vaderen hebben bepaald om een huwelijk niet kerkelijk te sluiten als bruid of bruidegom onwillig is om zich te laten dopen. We moeten allereerst aan het standpunt vasthouden dat men geen juk mag aantrekken met een ongelovige. Is dit niet het geval, dan kan het zijn dat iemand zich wel wil laten dopen, maar zoals dit bij uw kinderen het geval is, dat men er zeer schuchter tegenover staat, ziende op het gewicht van de zaak, daar men onbekeerd op vragen moet antwoorden die men niet kan beantwoorden. Het geval kan zich ook voordoen, zoals onze vaderen hebben gesteld, dat men belooft zich te laten dopen, maar dat men nog niet genoeg voorbereiding heeft gevonden voor de bediening van de doop, als het huwelijk gesloten wordt. In zo'n geval vonden zij het goed om dan toch de huwelijkssluiting kerkelijk te doen plaatsvinden. Nu, daar ben ik het ook mee eens.

Ik wees er al op dat de volwassendoop altijd al de gedachten in beslag heeft genomen. Daarom wil ik even uit het boek ”In het voetspoor der vaderen” van ds. G.H. Kersten u en de lezers onder het oog brengen wat deze mijn geliefde oud-leraar in 1932 daarover al geschreven heeft. Het volgende is in dat boek op bladzijde 153 te vinden: vraagt of een leraar, wanneer hij weet dat een persoon niet wedergeboren is, wat hij constateren kan in het onderwijs, van hem een antwoord kan verlangen, waarvan hij overtuigd is, dat deze daaraan niet kan voldoen? Het antwoord op deze vraag luidt als volgt: ”De volwassendoop is wel een zwaar stuk. Dat gevoelen wij telkens als deze doop in de gemeente bediend wordt, en op elk der vragen van het formulier een antwoord wordt geëist. Maar nu gaat de vraagsteller toch scheef. De kerk oordeelt namelijk over de inwendige staat des mensen niet. Een leraar kan in het hart niet zien. Aan niemand is een keursteen gegeven om anderen te oordelen. Wel heeft een leraar nodig op het grote gewicht van de doop te wijzen en op de noodzakelijkheid van een nieuw leven te kennen. Maar zo hij dit deed, blijft de doop geheel voor rekening liggen van de dopeling die begeert hem te ontvangen. En zo dan dit lid niet recht is voor God? Gewis, het is een ontzettende zaak. O het mocht wel in de nood drijven, om de toevlucht te verkrijgen tot Christus. Ongedoopt mag men niet blijven. En de doop te begeren buiten de gemeenschap aan Christus en zonder de reiniging in Zijn bloed zal tegen ons getuigen. Hoe ontzettend zwaar wreekt het zich, zo de ouders de doop hunner kinderen verzuimen.”

Dit is het antwoord dat ds. Kersten op deze vraag gegeven heeft. Hij heeft dus gezegd: Ongedoopt mag men niet blijven. Hier moeten we aan vasthouden. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt ons in artikel 28: ”Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling dergenen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelven daarbij te voegen en daarmee te verenigen; onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten eenszelfden lichaams.” Even verder zegt dit artikel (en besluit daarmee): ”Daarom, al degenen die zich van haar afscheiden of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods.” Aan deze uitspraak van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis hebben we ons te houden. Dus men kan als ongedoopte zich alleen bij de Kerk voegen door de doop en de belijdenis daaraan verbonden. Maar dan die belijdenisvragen? Had men in het opstellen daarvan niet wat milder moeten zijn? Als men een antwoord op die vraag wil hebben, dan wil ik vragen of God een historisch geloof van ons eist of een oprecht of zaligmakend geloof? Om het nog duidelijker te maken, wil ik vragen of God bekering van ons eist? Ik meen dat die vraag gemakkelijk te beantwoorden is. God heeft de mens eenmaal goed en recht geschapen. Kan Hij nu niet eisen dat we tot Hem wederkeren en dus tot de staat waarin Hij ons gesteld heeft? Ik geloof dat het antwoord op die vraag toch wel door ons te vinden is. God eist van elk mens waarachtige bekering. En die eis zal ons gebed moeten worden. Welnu, in de vragen zoals onze vaderen die gesteld hebben, hebben ze daaraan vastgehouden. Zo ook in de belijdenisvragen. Wij gebruiken steeds de vragen zoals Voetius ons die nagelaten heeft. Men moet dan beloven dat men volgens deze heilige leer zijn leven altijd met Christus' hulp en genade godzalig, eerbaar en onstraffelijk zal aanstellen, en zijn belijdenis met goede werken zal versieren. Men schijnt op deze vragen wel gemakkelijker te kunnen antwoorden. Er wordt over een godzalig, eerbaar en onstraffelijk leven gesproken. En ook over een versieren van zijn belijdenis met goede werken. Wat zijn goede werken? Toch vruchten van het ware geloof? Kan men zo'n vraag wel beantwoorden als men onbekeerd belijdenis aflegt?

Als men bevreesd is voor het beantwoorden van de doopvragen, moet men ook bevreesd zijn voor het jawoord te geven op de vragen bij het afleggen van de openbare belijdenis. Als dit antwoord in ons blad verschijnt, is het juist wel de tijd waarin men zich voorbereidt op het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis. Daarom is het ook wel goed misschien, dat dit antwoord op uw vragen nu in deze tijd in ons blad geplaatst wordt. En ik zou dan ook het liefst niet te uitvoerig blijven stilstaan bij de volwassendoop op zichzelf, maar de lezers onder de aandacht willen brengen wat het betekent om de zuivere leer van Gods Woord recht te belijden. De vragen die gesteld worden bij de belijdenis en de volwassendoop hebben ons heel wat te zeggen. We mogen nog leven onder het zuivere licht van Gods Woord. In dat Woord worden dood en leven, schuld en genade, Adam en Christus ons duidelijk voorgesteld. Kwam men eens recht onder de indruk van wat we voorstaan en belijden. Het zou wel eens goed kunnen zijn, als we hier eens goed over kregen na te denken. De schuld mocht eens gaan drukken op de ziel, zodat men er bang voor wordt om zijn eigen vonnis in het openbaar met zijn jawoord over zich te vellen. Er zijn zoveel dingen die we levende onder de leer der Waarheid gedachteloos doen. Maar laten we nu ook niet denken dat we ons van onze verantwoordelijkheid ontslagen kunnen achten als we geen belijdenis doen en ons niet als volwassenen laten dopen. Als de inhoud van de vragen

die ons gesteld worden eens een weinig tot ons door zal dringen, zijn we geneigd om te denken dat we die verantwoordelijkheid niet behoeven te dragen als we die vragen maar niet zullen beantwoorden. Maar nee, we mogen het niet nalaten om door het afleggen van openbare geloofsbelijdenis de verantwoordelijkheid op ons te nemen die eenmaal onze ouders bij de doop op zich genomen hebben. En hetzelfde geldt ook van de volwassendoop. In het geval waarover u als moeder me geschreven hebt, gevoelt u nu dat u er toch verantwoordelijk voor staat dat uw kinderen niet gedoopt zijn. U gevoelt nu dat u het er niet bij had mogen laten als u die doop geweigerd werd. Gods Woord leert ons in 1 Korinthe 7: ”En een vrouw die een ongelovige man heeft, en hij tevreden is, bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate. Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.” En als ik het goed begrepen heb, was uw man wel onkerkelijk, maar niet in de wereld levende. De Heere kan echter nog recht maken wat krom te noemen is.

We willen dus nu graag in dit schrijven wijzen op wat belijdenis en doop ons te zeggen hebben. We hebben er niet gering over te denken dat de Heere ons het voorrecht heeft geschonken om ter onderscheiding van hen die buiten Zijn Woord leven, met wat ons ter zaligheid van node is, bekend gemaakt te worden. Velen ook in ons land blijven van dat voorrecht verstoken. De ongodsdienstigheid is in ons land zeer toegenomen. Als men met wat wij noemen een werelds mens, in aanraking komt en men krijgt eens een gesprek over wat wij godsdienstig voorstaan, dan komt men er achter hoe onwetend men daarvan is. Men weet van geen God en gebod en van een hiernamaals. En zo zoekt men zijn leven dan ook helemaal in deze wereld met al wat ze biedt. Is het niet groot te achten dat de Heere ons nog van deze mensen uitwendig heeft willen onderscheiden. In ons land had het wel niet zo behoeven te zijn als het nu is. Ons land heeft een betere tijd gekend met een Overheid die zich nog hield aan Gods Woord. Op last van de Hoogmogende Heren Staten-Generaal werd onze Bijbel uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandse taal getrouwelijk overgezet. En dat ook volgens het besluit van de Synode-Nationaal die te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619 gehouden werd. We kunnen dat nog vooraan in onze Bijbel vermeld vinden. Ons land heeft dus een andere en betere tijd gekend. Hoe diep ligt nu ons land in het verval weggezonken. Maar het heeft de Heere behaagd om Zich nog een overblijfsel te laten in dat diepgezonken vaderland. En zo mogen wij dan ook nog leven onder het zuivere licht van Gods Woord. We kunnen dat niet genoeg waarderen. Laten we die waardering ook doen blijken door na het onderwijs dat we op de catechisatie hebben genoten, tot volwassen leeftijd gekomen zijnde, onze plicht en roeping te verstaan door ons openbaar door belijdenis bij de Kerk aan te sluiten.

De Heere wil middellijk Zijn eeuwige raad volvoeren in de bekering van zondaren en tot de versterking van het geloof Zijns volks. Zijn Woord zal nooit ledig wederkeren, maar doen wat Hem behaagt en zo niet alleen een reuk des doods ten dode zijn, maar ook een reuk des levens ten leven. Als we de Waarheid die wij belijden eens recht kregen te verstaan, zouden we niet meer rustig in onze onbekeerde staat kunnen blijven voortleven. Bij het afleggen van onze geloofsbelijdenis erkennen wij dat de leer onzer Kerk de zaligmakende leer is, overeenkomstig met de Heilige Schrift. Welke leer is dat? De leer van de drie stukken die gekend moeten worden tot onze enige troost in leven en in sterven. Allereerst belijden we dus dat we door de zonde diep ellendig zijn. De Heere mocht die belijdenis eens beleving voor ons doen worden. Straks moeten we de dood en daarbij de eeuwigheid aandoen. Dit mocht ons eens niet meer met rust laten. Zo moet de belijdenis beleving voor ons worden. Daardoor zal de zuivere leer van Gods Woord recht dierbaar voor ons kunnen zijn. Het zal nodig zijn dat we die leer mogen belijden uit ons hart vandaan. Er zal geen weg tot onze verlossing moeten overblijven buiten die weg die God Zelf in Zijn geliefde Zoon geopend heeft. Hoe groot is het toch als de zuivere leer van Gods Woord betekenis voor ons krijgt. Dan zullen we die leer op een andere wijze belijden dan dat velen doen, bij wie het belijden alleen maar lippenwerk is. Het verblijdt ons nog als we mogen denken dat er onder de jonge mensen zijn die niet zo gemakkelijk hun belijdenis afleggen omdat het nu eenmaal de tijd ervoor is om dit in het openbaar te doen. Daarom hebben we er ons ook toe gedrongen gevoeld om een antwoord op uw vraag in deze brief te geven. Maar we moeten dan ook goed inzien waarom de vragen ons zo worden gesteld, bij het afleggen van onze belijdenis en ook bij de volwassendoop.

In zijn toelichting van de Gereformeerde dogmatiek heeft ds. G.H. Kersten in de verklaring van het leerstuk van het Heilig Avondmaal daar heel duidelijk op gewezen. Het volgende wordt door hem zo kernachtig opgemerkt: ”Het formulier van het Heilig Avondmaal spreekt geheel naar de eis van Gods Woord, als het op de zelfbeproeving aandringt en de kenmerken beschrijft van hen, die waardig zijn geacht tot des Heeren tafel toe te gaan. Niemand besluite hieruit echter, dat het met hem wèl is, zo hij zich van de tafel des Heeren onthoudt. Indien hij een waar lid der kerk was, behoorde hij aan de dis des Heeren. Daarop wijzen de besluiten der Synoden, die tot de viering van het Nachtmaal verplichten. Maar dit heeft niet één der oprechte leraren verhinderd in hun voorbereidingspredikaties de onbekeerden met heilige ernst te vermanen. Het verontruste hen, dat zij geen deel aan Christus hebben, hier van Gods volk gescheiden worden en zo zij vervreemd van God sterven, voor eeuwig uit de gemeenschap Gods en der gezaligden zullen worden uitgesloten, als hun plaats zijn zal met de duivelen en de verdoemden in het helse vuur.” Ds. Kersten wijst er dus duidelijk op dat op de vroegere Synoden eraan vastgehouden werd dat men verplicht was ten Avondmaal te gaan, waarom de vragen zo zijn opgesteld als we erop gewezen hebben. Dit mocht juist eens in de ware nood der ziel brengen, als we gestelde vragen niet op een rechte wijze uit ons hart vandaan kunnen beantwoorden. En toch moeten we een antwoord geven op de vragen die ons worden gedaan. We mogen dus niet nalaten om belijdenis af te leggen en als we nog ongedoopt zijn, ons door de volwassendoop aan de Kerk te verbinden. Maar terecht heeft ds. Kersten in wat we reeds geciteerd hebben, op het droevige ervan gewezen als onze ouders ons de doop in onze kinderjaren hebben onthouden. Dat wordt door haar die me de vraag gesteld heeft ook wel gevoeld. Maar ook over deze zonde is nog verzoening te vinden.

En zo zeggen de vragen die ons gesteld worden bij het afleggen van onze belijdenis en bij de volwassendoop, dat er verzoening voor al onze zonden in dat dierbare bloed van Christus te vinden is. Daarom gevoelen we er ons nu ook toe gedrongen in deze tijd waarin de belijdenis in het openbaar wordt afgelegd, om de ernst van de zaak onze jonge mensen onder het oog te brengen en er tevens op te wijzen dat ze nog in het grote voorrecht delen van te leven onder het licht van dat Woord dat de Heere tot zaligheid der ziel gebruiken wil. Och kregen we de betekenis van onze doop en belijdenis eens recht te verstaan! Daartoe leven we nog in het kostelijk heden van genade. Het zal toch zo vreselijk zijn om met een gedoopt voorhoofd verloren te moeten gaan. Maar het is ook niet te zeggen van hoe grote betekenis onze doop en belijdenis voor ons wordt, als het de Heere behaagt om die betekenis ons eens recht tot onze zaligheid te doen verstaan. Dan wil een Drieënig God Zich tot zaligheid door ons doen kennen. We mogen dan in het water in de doop wat meer dan alleen water zien. Het wijst ons op het bloed dat van alle zonden reinigt. Mocht die Middelaar Wiens lijden we ook in deze weken overdenken, ons zo eens recht dierbaar worden. Dus we mogen niet nalaten om de middelen te gebruiken die ons gegeven zijn, maar mocht dit geschieden in een biddend opzien tot God, of het Hem behagen mocht er ons de betekenis van tot onze zaligheid te doen verstaan. Dus omdat de vragen ons zo zakelijk worden gesteld, mogen we niet nalaten om ze ook te beantwoorden. Terecht heeft ook dr. Steenblok erop gewezen, waar ik ook in een andere brief aandacht aan gegeven heb, dat zelfs een begenadigd mens wel kan beloven om trouw ten Avondmaal te gaan, maar dat dit toch betrekkelijk blijft, daar een begenadigd mens in zulke duisternissen der ziel kan terecht komen, dat men van het Heilig Avondmaal geen gebruik durft te maken. Ik moet nu nodig afbreken. De Heere mocht het geven om met dit schrijven nog ons nut en voordeel te mogen doen, bovenal een eeuwig nut en voordeel tot onze zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's