Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

Met de wisseling des jaars mochten we ook van u een schrijven ontvangen met een vraag daarin. U hebt me daarin toegewenst wat we in Psalm 72 beschreven kunnen vinden. Het zou kunnen zijn dat u Psalm 71 hebt bedoeld. Maar u hebt ook uw hart in uw brief een weinig voor mij uitgestort. Daarom dacht ik dat ik misschien in Psalm 72 wel stof zal kunnen vinden om een antwoord te geven op uw vraag.

Psalm 71 heeft mij op mijn oude dag ook wel wat te zeggen. Het is de Psalm waarin we een bede van de dichter vinden om bewaring in de ouderdom. Die bede mag ook mijn bede gedurig zijn. De dichter mocht ervan getuigen wie de Heere voor hem was geweest van der jeugd aan. We horen hem immers zeggen: ”O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.” Maar daarop laat hij de bede volgen: ”Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.” Het laatste is ook de begeerte van de schrijver van deze brief. Juist in de tijd des ouderdoms ligt het opkomende geslacht zo op het hart gebonden. U hebt kinderen, zoals u me hebt geschreven. Daarover gaat ook uw zorg, maar bij mij is dat niet minder het geval. Er zijn kinderen en aangetrouwde kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze hebben allen een ziel die voor de eeuwigheid bestemd is en leven daarbij in zulk een boze en benauwde tijd. Wat zal de toekomst ze brengen!

We mogen ook ons ambtelijk werk nog steeds verrichten, terwijl ik deze brief schrijf. We kunnen wel niet alles meer doen zoals we voorheen gedaan hebben, maar het meest nodige mogen we nog verrichten. Velen zijn er voor ons heengegaan in de weg van alle vlees. Zeer vele malen hebben we bij een geopend graf gestaan en nog worden er gedurig rouwdiensten door ons geleid. In de tijd van de watersnood hebben we soms er wel vijf, zeven, ja twaalf tegelijk moeten begraven. Zo ligt er heel wat achter ons. Ja eigen familieleden hebben we aan de schoot der aarde toe moeten betrouwen, waaronder ook onze geliefde vrouw. Maar de Heere is ons tot een hulp geweest. En zo mogen we in onze ouderdom nog gewagen van wie God voor ons heeft willen zijn. Dat mocht de dichter van Psalm 71 ook doen. Maar we kunnen het ook niet verder brengen dan de bede: ”Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, alle nakomelingen Uw macht.” Geestelijke verlatingen zijn erg. We hebben wel mogen geloven dat de Heere ons niet geheel verlaten zal, maar we hebben daar ook graag het gevoel van. Gevoelige verlatingen kunnen zo smartelijk zijn voor de ziel. En ik denk ook wel dat de dichter daaruit zijn verzuchtingen heeft doen verrijzen die we in de 71e Psalm kunnen vinden. Juist in de tijd des ouderdoms worden we soms aan die gevoelige verlatingen blootgesteld en zijn de pijlen die de boze op ons afschiet nog het scherpst. Maar zo weet de Heere ons toch ook weer aan Zijn troon te binden. We gaan steeds meer zien, dat we zullen weten waaruit we straks verlost zullen zijn. Geheel ons leven hebben we er voor nodig gehad om te weten uit welk een grote nood en dood we verlost zijn, maar in de tijd des ouderdoms komen we dat ook nog temeer aan de weet. Maar dat maakt ons ook temeer gevoelig voor de noden van anderen. En zo wil ik ook graag uw briefje beantwoorden.

U hebt me doen weten dat u ook oud bent. En zo hebt u ook uw klachten aan mij geuit. Graag wil ik proberen om daar wat op in te gaan. Ik zou dat dan maar willen doen aan de hand van de 72e Psalm. We vinden in die Psalm een bede van David voor zijn zoon Salomo als zijn zoon en troonopvolger. Maar David heeft door Salomo heen mogen zien op Hem Die heeft kunnen zeggen: Meer dan Salomo is hier.” En zo is de 72e Psalm van een dierbare geestelijke inhoud. De regering van Salomo als een koning des vredes zou ten goede voor zijn arme en nooddruftige onderdanen zijn. Maar van de meerdere Salomo geldt dat ook in een geestelijk opzicht. De Psalm begint met te zeggen: O God, geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid.” Als er over bergen en heuvelen wordt gesproken en als er gezegd wordt dat die bergen vrede zullen dragen en de heuvelen gerechtigheid, zegt de kanttekening daarvan: Alle plaatsen des lands, hoge en lage, zullen overvloeien van vrede en gerechtigheid, gelijk een aardrijk dat vruchten draagt in overvloed.” En dan verwijst de kanttekening naar teksten die ons veel te zeggen hebben, zoals Psalm 85:11 en 12 en Hebr. 7:2. In Psalm 85:11 en 12 lezen we: De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en de vrede zullen elkander kussen.De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien.” Hoe dat mogelijk is verklaart Hebr. 7:2 ons, waar we lezen: Aan welken ook Abraham van alles de tiende deelde; die vooreerst overgezet wordt: oning der gerechtigheid, en daarna ook was een koning van Salem, hetwelk is een koning des vredes.” De apostel spreekt daar over Melchizédek, die koning van Salem was, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoet ging, als hij wederkeerde van het slaan der koningen. De apostel brengt dat op Christus over. Onder Israël kon niemand koning en priester tegelijk zijn. Als koning Uzzia priesterlijk werk ging doen, werd hij met melaatsheid gestraft. Melchizédek was echter koning en priester tegelijk en daarin was hij een voorbeeld van Christus, Die ook Priester en Koning is. Zo was Hij ook meer dan Salomo.

Wat heeft ons dat in de 72e Psalm ook veel te zeggen. Buiten Zijn priesterlijke bediening hadden de gerechtigheid en de vrede elkander nooit kunnen ontmoeten. Maar buiten Zijn koninklijk ambt zouden die elkander ook niet kunnen ontmoeten in de ziel Zijns volks. Hij is een volkomen Zaligmaker in verdiensten en toepassing. Velen roemen in Zijn verdiensten en zij passen die verdiensten zichzelf toe. Ze hebben daartoe Christus als Koning niet nodig. De tijd die we beleven is er vol van, om ons te zeggen dat Jezus de zaligheid voor ons heeft verdiend en we moeten dat gelovig ons toe-eigenen. Maar bij u schijnt het anders te zijn. Als ik uw brief goed heb gelezen, heeft mijn schrijven in dit blad van 29 december u wel diep ontroerd. Ik heb in dat schrijven gewezen op wat de Borg heeft moeten ondergaan, opdat de grootste der zondaren nog zalig zou kunnen worden. Maar u hebt me geschreven dat u nog wel wat mist in uw leven. U schrijft me eerlijk dat u alles nog mist wat nodig is gekend te worden tot zaligheid. U weet me ook nog wel te schrijven wat gekend moet worden. Dat weet u dus wel. Maar u schijnt daar toch ook niet gerust op te zijn.En u hebt me ook gevraagd of ik uw brief nog eens zou willen beantwoorden, maar uw naam dan toch niet bekend zou willen maken. Ik heb daaruit opgemaakt dat u het me niet ten kwade zou duiden als ik in het geheel geen antwoord op uw schrijven zou geven. Ik zou er echter geen vrede bij kunnen hebben, als ik uw schrijven niet zou beantwoorden, want ik zie u toch voor me als een mens met een onsterfelijke ziel, die voor zo'n grote eeuwigheid is bestemd. En als ik dan bemerk dat u niet in onverschilligheid daarmee op de dood en de eeuwigheid kunt aangaan, zou ik me dan niet ertoe geroepen gevoelen om u de weg aan te wijzen, die ook de 72e Psalm ons aanwijst? Ik heb uit uw schrijven ook wel aangevoeld dat u zomaar niet tot die vraag aan mij gekomen bent. En dat dringt me ertoe om aan de hand van de 72e Psalm u op de meerdere Salomo te wijzen. Het is toch immers ook zo, dat niemand verloren behoeft te gaan omdat er een weg tot verlossing in die meerdere Salomo geopend is. We zullen dus nooit kunnen zeggen dat er geen weg ter ontkoming aan het oordeel voor ons was. Laten we eens even proberen om

de inhoud van de 72e Psalm een weinig met elkaar na te gaan. Er wordt in die Psalm niet alleen gesproken over het heil dat in die meerdere Salomo te vinden is, maar ook over het deelachtig maken daarvan aan de ellendigen en nooddruftigen. In het bijzonder spreekt de dichter over de verhoogde staat van de Middelaar waarvan hij een afschaduwing zag in de heerlijkheid van Salomo's rijk. We horen hem zeggen: ”En Hij zal leven, en men zal Hem geven van het goud van Scheba.” Dat doet ons ook weer denken aan de koningin van Scheba die uit haar land naar Salomo gekomen is om hem met raadselen te verzoeken. Ze had gehoord van de wijsheid waarmee de Heere hem had bedeeld. Ze heeft vast gedacht: als er maar iets van waar is wat ze van hem zeggen, dan zal het misschien nog wel de moeite waard zijn om er eens een reisje op te wagen. En wat is de uitslag van haar bezoek aan Salomo geweest? Wel, we lezen: ”En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord heb van uw zaken en uw wijsheid. En ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; gij hebt met wijsheid en goed overtroffen het gerucht, dat ik gehoord heb.” Over die geschiedenis van de koningin van Scheba is ook nog wel een brief te schrijven. Ik meen dat ik dat ook weleens gedaan heb. De helft was haar niet aangezegd van wat ze nu aanschouwd had. Dat heeft me ook weleens bemoedigd als ik mijn gebrek in mijn bediening daarover gevoelde. Ik kan ook de helft u niet aanzeggen van wat er in die meerdere Salomo te vinden is.

Psalm 72 is Gods Woord. En dat Woord is toch wel volledig in het vermelden van wat er in de meerdere Salomo is te vinden, want dat Woord is geïnspireerd door Gods Geest. Maar het moet alles bevindelijk ervaren worden wat er van die meerdere Salomo gezegd wordt. De noodzakelijkheid van een bevindelijke kennis is dus nooit te loochenen, hoewel velen dat doen. Men moet dan maar geloven wat de Schrift zegt. Ja, dat moet men zeker geloven, maar men zal de volle waarheid er toch van moeten ervaren om het recht te geloven. En dat schijnt u toch ook wel aan te voelen, want u schijnt u ook niet te kunnen helpen met wat Gods Woord ons van de meerdere Salomo mededeelt. Maar nu is het gelukkig dat er wel wat meer van Salomo's heerlijkheid gezegd wordt dan alleen de heerlijkheid die Hij ten toon spreidt. Er wordt ook gezegd wat Hij doet en hoe liefderijk Hij Zich over de nooddruftigen ontfermt. En dan heeft het ons toch ook wel wat te zeggen als er staat: ”Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.” We hebben ons een land voor te stellen volgens de beeldspraak die er gebruikt wordt, niet met vruchtbare dalen die bedekt zijn met koren, maar een land met bergen. Er wordt ook nog gesproken over de hoogte der bergen. En dan wordt er ook nog gesproken over slechts een handvol koren. De landman die daar zaait, heeft wel koren, tarwe van de beste soort, maar slechts een weinig, een handvol. Er is dus sprake van een onvruchtbaar land en een niet veel belovende zaaiing. Wat moet daar nu van terechtkomen? En toch, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon, en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. We hebben dus te denken aan de cederen van de Libanon, die een groot geruis maken als de wind daardoor speelt. Zo zal dus dat koren welig uitspruiten, hoge halmen schieten, grote en volle aren voortbrengen, die door de wind in beweging gebracht een aangenaam geruis doen horen. Dat moeten we nu eens geestelijk over zien te brengen. Wat belooft nu het eenvoudige Woord van God voor vruchten voort te brengen? Hoe denkt de wereldse mens daarover? Hoe denkt de oppervlakkig godsdienstige mens daarover? Het is altijd maar hetzelfde wat er gepreekt wordt. In Adam verdoemelijk en in Christus zalig. Men hoort liever een meer Schriftuurlijke prediking en een verbondsmatige prediking. Als men eerlijk is, zal men toch wel zeggen dat men dat liever hoort dan wat er aan de mens gebeuren moet. En ja, wat ze van buiten zeggen, zeggen ze bij de door God geroepen knechten ook van binnen. Het is altijd maar weer hetzelfde wat ze hebben te preken. Dan raken ze naar eigen waarneming geheel uitgepreekt. Maar nu wordt er gezegd dat een handvol koren op de hoogte der bergen straks zal ruisen als de Libanon. Hoe wonderlijk handelt de Heere toch! Door de dwaasheid der prediking wil Hij zalig maken die geloven. Ezechiël zag zich geplaatst in een vallei vol dorre beenderen. En de vraag werd aan hem gedaan: ”Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? ” En dan moest Ezechiël zeggen: ”Heere, HEERE, Gij weet het.” Ezechiël had echter toch maar te profeteren tot die dorre beenderen en te zeggen: ”Hoort des HEEREN woord.” Als de Geest met dat Woord gepaard zou gaan, zou er een groot wonder gebeuren. Doden zouden levend worden. ”Niet door kracht, noch door geweld”, zegt de Heere, ”maar door Mijn Geest zal het geschieden.” Het is Paulus die plant en Apollos die natmaakt, maar God Die de wasdom geeft. Dat Woord zal niet ledig wederkeren. Een pijl in eenvoudigheid geschoten, zal de zondaar treffen tussen de gespen en de pantsier. De moordenaar aan het kruis had maar een enkel woord nodig tot zijn bekering en bij een Lydia werd het hart geopend, opdat ze acht gaf op hetgeen er gesproken werd. En de vrucht mocht ruisen als de Libanon. In het verborgen begint het al te ruisen, maar de vrucht zal zich ook naar buiten openbaren. De offeranden Gods zijn een gebroken hart en een verslagen geest. Dat zijn offeranden met een Godverheerlijkende vrucht. Men kan dat zelf niet zien. Men ziet zelf niet anders dan dat men altijd alleen maar stinkende vruchten heeft voortgebracht. Onnuttig heeft men de aarde beslagen. Straks wordt de boom uitgehouwen en met vuur verbrand. De bijl ligt al aan de wortel der boom. Men kan uitwendig nog wel een voorbeeldige wandel hebben gehad, maar daar kan men niets voor schrijven. Gods recht eist wel wat anders van de mens. Daar is zulk een ziel wel ten volle van overtuigd. En zo valt men dan toch daarin wel het recht des Heeren toe. Zou dat nu de ruisende vrucht van het Godswerk kunnen zijn? De vrucht van de opstanding van Christus uit de dood?

O, hoe gelukkig toch dat er die verhoogde Middelaar is. ”Hij zal leven, en men zal Hem geven van het goud van Scheba.” Is dat het goud van Scheba? Ja, alleen met schuld kan men maar bij die Middelaar terecht. Dat is voor Hem het goud van Scheba. Op Hem mag het oog van een van schuld verslagen ziel gevestigd worden. Geen vrucht van eigen akker hoeft er bij te komen. Christus gaat leven in het hart van een volk dat de dood op alle eigen werk leert schrijven. Zijn vrucht wordt hun gehemelte zoet. Christus' opstanding predikt ons dat Zijn sterven vrucht heeft voortgebracht. Wij komen met al ons eigen werk te laat aandragen. De gerechtigheid Gods snijdt al ons eigen werk af. Als dat gebeurt, dan zal men de vrucht horen ruisen in de nooit begonnen eeuwigheid. In die eeuwige vrije verkiezing en in die eeuwige borgstelling van Christus. Dan mag men de stervende Middelaar horen uitroepen: ”Het is volbracht!” Wat kan men dan ruim zalig worden. Het werk van die Middelaar draagt ook vrucht tot geestelijke wasdom. ”En die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.” Dat staat ook nog in diezelfde tekst. En dan volgt daar ook nog op: ”Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.” Eeuwig zal Hij alle eer en heerlijkheid van Zijn Kerk ontvangen.

Als ik daar nu zo over zit te schrijven, rijst de begeerte in mijn hart om deze brief in de tijd van Pasen in ons blad te plaatsen. U bent ook oud en dan mag ik u ook wel weer een beetje voorrang geven. Ik heb ook gevoeld dat u uw briefje een beetje uit de nood van uw ziel geschreven hebt. En dan kan en mag ik niet anders dan u die enige Naam voorstellen Die onder de hemel gegeven is tot zaligheid. Als u alleen maar schuld hebt, kunt u bij die Borg terecht, niet als een bekeerd mens, maar als een onbekeerd mens. De Heere schenke Zijn onmisbare zegen over dit schrijven, opdat u het geheim van het zalig worden zult mogen leren verstaan. En zo mochten er nog meerderen met u zijn voor wie dit schrijven nog ten zegen zal mogen worden gesteld, opdat die opgestane Levensvorst zal mogen gaan leven in de ziel. Hartelijk gegroet en Gode bevolen en een gezegende Pasen toegewenst.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's