Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkelvoud

De meeste van de tien geboden heeft de Heere gegeven in de vorm van verboden: 'Gij zult niet' of 'Gij zult geen'. Twee staan in de gebiedende wijs: 'Gedenk den sabbatdag' en 'Eer uw vader en uw moeder'. Van alle geboden geldt dat ze in het enkelvoud staan. Daar lezen wij meestal overheen. Maar Justus Vermeer gaat er in zijn catechismusverklaring uitvoerig op in. Wij willen hem aan het woord laten, omdat hij de geestelijke betekenis van dat enkelvoud zo duidelijk laat zien. In zijn verklaring van het eerste gebod (Banieruitgave deel II, pag. 142) schrijft hij daarover: 'God spreekt hier tot Israël, en in hen tot alle mensen die deze wet in hun hart hebben (Rom. 1 en 2) en die deswege ook aan beschuldigende of verontschuldigende gedachten onderworpen zijn. Maar God spreekt hier meer in het bijzonder en ook duidelijker tot allen die Hij deze beschreven wet geeft of nog geven zal; God noemt dezen: Gij.

Het is zeer opmerkelijk dat de Heere hier niet spreekt als tot de grote hoop van mensen, dus in het meervoud: gijlieden. Maar alleen in het enkelvoud, alsof die man of vrouw alleen aan de berg stond. Hiermede geeft God te kennen dat elk mens in het bijzonder met God te doen heeft, En ook elk mens in het grote gericht alleen met God te doen zal hebben.

En hieruit volgt ook dat niemand naar een ander heeft te zien, om die in zijn zonden te volgen. Het is hier: Gij, man of vrouw, gij staat hier voor uzelf. O vrienden, hieruit blijkt ons, dat in het grote gericht niemand zich op het voorbeeld van anderen zal kunnen beroepen.

De grote Wetgever geeft door deze aanspraak met ”gij” ook te kennen in welke betrekking elk mens hoofd voor hoofd tot God staat. Het is alsof de Heere zegt: Gij die in zulk een betrekking met Mij staat. Ik ben aller God uit kracht van schepping. Ik ben aller God uit kracht van het opgerichte volksverbond, waardoor Ik Mijn voorgaande beloften, welke Ik in het verbond aan Abraham heb gedaan, nu zal gaan vervullen. En door welk verbond Ik u van al de volkeren der gehele wereld als door een tussen staande muur heb afgescheiden. Ja, Ik ben de God van alle gelovigen uit kracht van dat eeuwige en wonderlijke verbond, en daarom, o mens, zie hier wat u verplicht. Ja, ook gij die Ik gadesla en beweldadig boven andere volkeren. Gij die Ik wonderlijk en buitengewoon uit zware engten heb verlost, en waaruit volgt dat gij hoofd voor hoofd alles aan Mij verschuldigd zijt.' Bij verschillende van de volgende geboden wijst Justus Vermeer op dezelfde wijze op de betekenis van dit enkelvoud. Het getuigt ervan dat deze geleerde ouderling (hij was 'doctor in de beide rechten'; men maakte in de rechtsgeleerdheid eertijds onderscheid tussen de complexen van het wereldlijke (Romeinse, civiele, burgerlijke) en het geestelijke (kerkelijke, canonieke) recht) kennis had van de grondtalen. Want in de grondtekst is het verschil te zien tussen de gebiedende wijs enkelvoud en meervoud.

In het Nederlands van de zeventiende eeuw was dat niet te zien. Pas in de negentiende eeuw is het gebruik algemeen geworden om de gebiedende wijs enkelvoud zonder –t te schrijven en meervoud met een –t. Tegen één persoon zei men: ga naar buiten, en tegen meerderen: gaat naar buiten. Maar in het oudere Nederlands zette men altijd een –t achter een gebiedende wijs, of het nu in het enkelvoud was of in het meervoud, en was daartussen dus geen verschil.

Bij de overzetting van de Bijbel in de meer eigentijdse spelling en taalregels in de negentiende eeuw heeft men dus zorgvuldig in de grondtekst nagekeken of enkelvoud of meervoud bedoeld was. Daar zijn wij aan gewend geraakt. 'Komt herwaarts tot Mij allen die vermoeid en belast zijt', zeide Christus tot meerdere mensen, maar tot de rijke jongeling was het 'Kom herwaarts, volg Mij', Matth. 11:28 en 19:21. Tot Andreas en Johannes zeide Hij: Komt en ziet', maar even later zeide Filippus tot Nathanaël alleen: Kom en zie' (Joh. 1:40 en 47). Het zou ons vreemd in de oren klinken, wanneer aan het einde van de Schrift de bede van de bruidskerk gelezen zou worden: Ja, komt, Heere Jezus'. Toch was die slot-t in de oude Statenbijbels ook in het enkelvoud algemeen gebruikelijk. Wij mogen het als een verrijking van onze Nederlandse taal achten, dat het verschil dat er in de grondtekst van de Bijbel is, ook in onze Nederlandse Bijbel tot uitdrukking kon worden gebracht. Jammer overigens, dat daarbij niet altijd nauwkeurig is gewerkt. Zo werd bij deze negentiende-eeuwse herspelling het vijfde gebod wel 'Eer uw vader en uw moeder' in Matth. 19:19. Mark. 7:10; 10:19 en Luk. 18:20, maar in Exodus 20 liet men toen ten onrechte de –t achter 'Eer' staan.

De ontwikkeling van de taal gaat verder. In de spreektaal is de –t ook in de gebiedende wijs meervoud aan het verdwijnen. Wanneer we bezoek krijgen, zeggen we niet meer: 'Komt binnen' en 'Gaat daar maar zitten', net zo goed als het 'gijlieden' waaroverVermeer schreef, uit de spreektaal (en ook uit de tegenwoordige schrijftaal) is verdwenen. Dat zijn verarmingen van onze taal, waardoor het bijbellezen moeilijker wordt. Een blijk dat de sturing van die taalontwikkeling in geseculariseerde handen is. De heer B. Florijn drukte wel uit: Het kind leert lezen om Gods Woord te kunnen lezen. Als de taalontwikkeling eens algemeen in dat licht zou worden gezien, zou er veel anders gaan lopen in onze dagen.

Nog één opmerking tot slot. Het zou verkeerd zijn, om uit de bovenstaande woorden van Justus Vermeer op te maken, dat als er in de Statenvertaling 'gij' staat, daarmee dan altijd de tweede persoon enkelvoud bedoeld zou zijn, omdat 'gijlieden' het meervoud aanduidt. Steeds 'gijlieden' en 'ulieden' gebruiken voor het meervoud, zou afbreuk hebben gedaan aan de stijl van de bijbeltaal. Daarom wisselden de Statenvertalers die woorden af met 'gij' en 'u', wanneer het uit het tekstverband toch wel duidelijk kon zijn, dat meervoud bedoeld is.

Geve de Heere, dat ook wij aan de Sinaï ons mogen weten, 'alsof die man of vrouw alleen aan de berg stond', onder de verschrikkingen van de donderen, de bliksemen, het geluid der bazuin, de rokende berg en de donkerheden bij het geven van de wet, om te leren welke de enige weg ter ontkoming is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's