Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer M. v.d. W. te S.,

In een gesprek met elkaar werd er gesproken over de leidingen des Heeren met Zijn volk. En zo kwam ook de bekering van de moordenaar aan het kruis ter sprake. Er werd niet aan getwijfeld dat deze man kort na de woorden die de Heere Jezus tot hem gesproken had de hemel is ingegaan. De Heere Jezus heeft immers tot hem gezegd: ”Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” De opmerking werd echter in het gesprek gemaakt, dat er nog wel wat lag tussen die woorden en de ingang in het paradijs. Immers is er nog een grote duisternis gekomen over de gehele aarde van de zesde ure tot de negende ure toe. In die tijd zal de moordenaar wel een beproeving des geloofs gekend hebben. Daardoor zal het wonder nog groter zijn geworden, als de woorden van Christus in vervulling zijn gegaan. Er is hierover geen twisting ontstaan in het gezelschap, maar u vraagt mij of ik daar eens over zou willen schrijven.

Wat er in het gesprek is opgemerkt, vermeldt de Schrift ons niet. Alleen wil ik opmerken dat men altijd ook weer voorzichtig met bepaalde uitspraken moet zijn. Uit wat u me meegedeeld hebt, meen ik te hebben begrepen dat men hier ook wel weer een standsverwisseling van heeft gemaakt, alsof de wet toen voor de tweede keer tot die moordenaar is gekomen en daar de rechtvaardigmaking op is gevolgd. Zulke gezelschapsuitspraken staan me nooit zo aan. Maar dat er in het hart van die moordenaar wel wat omgegaan zal zijn, wil ik niet tegenspreken.

Als antwoord op uw vraag zal ik op de geschiedenis zelf wel wat in moeten gaan, daar ik niet alleen u, maar ook al de lezers voor me zie zitten. Er zijn dan wel twee onderwerpen die veel te schrijven zouden kunnen geven. Allereerst denken we aan de bekering van die moordenaar en dan ook aan die duisternis van drie uren lang. Ik kan daar nu maar in korte trekken iets over schrijven. Het is echter wel nodig om over het een zowel als over het ander iets op te merken. De bekering van die moordenaar geeft op zichzelf al veel te denken. En dan ook die drie-urige duisternis. Het speelde alles zich in een kort bestek van tijd af. Het lijkt me ook nodig dat ik er even op wijs, dat het toch wel een bijzonderheid geweest is, als we van die moordenaar lezen dat hij in een ogenblik tijds zo in de schuld gezet werd en ook uit de mond van de Heere Jezus zulk een toezegging kreeg te beluisteren. Matthéüs en Markus doen ons in hun mededeling denken dat beide moordenaars de Heere Jezus ook nog hebben belasterd. Vele verklaarders willen niet geloven dat de moordenaar die tot bekering is gekomen, eerst ook nog aan de bespotting van de Heere Jezus meegedaan heeft. Maar zou het dan niet mogelijk geweest zijn dat hij toch nog tot een ander inzicht mocht komen. Ik zou denken dat dan het soevereine onwederstandelijke werk des Heeren in zijn bekering nog te heerlijker heeft mogen uitblinken. Het is alleen Lukas die zijn bekering ons vermeldt. Die heeft van voren aan alles naarstiglijk onderzocht, opdat men de zekerheid zou mogen weten van de dingen waarin men onderwezen is. De moordenaar die tot bekering is gekomen, is ineens de andere moordenaar gaan bestraffen en heeft tot hem gezegd: ”Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.”

In de korte bekering van die moordenaar kunnen we zien wat door ons allen gekend moet worden, ook al zijn we voor de uitbrekende zondedaden van die man bewaard gebleven. Het zal zelfs voor ons nog een groter wonder moeten worden als de Heere in genade naar ons wil omzien dan dat het een wonder is dat aan die moordenaar genade is bewezen. Wat hij gezegd heeft, geldt voor ons allen zowel als voor die andere moordenaar, dat we in hetzelfde oordeel zijn. En het zal voor ons allen het grootste wonder moeten worden, als de Heere naar ons heeft willen omzien zowel als naar die moordenaar. Wie zal het wonder kunnen vatten, te mogen behoren tot het arbeidsloon dat aan Christus was toegezegd. Er is gezegd: ”Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.” Het scheen hier aan het kruis, alsof Hij daar hing als een Koning zonder onderdanen. Boven Zijn hoofd stond geschreven: Jezus de Nazarener, de Koning der Joden. Maar nu hing Hij daar als een koning zonder onderdanen. Maar nee, het woord van de profeet moest in vervulling gaan: ”Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.” Die moordenaar wordt in het hart gegrepen en erkent Hem in Zijn koningschap, als hij de bede doet: ”Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.”

We zien hierin ook weer die vrije verkiezing Gods. De andere moordenaar kwam niet tot bekering. De moordenaar die tot bekering kwam, behoorde tot de aan Christus gegevenen van de Vader. Hij was daartoe verkoren en moest tot de zaligheid komen. Christus gaf hem daar de volkomen zekerheid van, als Hij Zijn woorden bekrachtigde met een voorwaar. ”Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Maar dan lezen we gelijk daar achter: ”En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.” Daar is natuurlijk op zichzelf ook al heel wat van te zeggen. Maar we gaan op al de verklaringen die daarvan gegeven worden maar niet in. Christus kwam in die duisternis in de verlating van Zijn Vader terecht. Hij heeft moeten uitroepen: Eli, Eli, LAMA SABACHTHANI? Dat is: ”Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ” We belijden in onze Apostolische Geloofsbelijdenis, dat Hij is nedergedaald ter helle. Die nederdaling ter hel vond hier dus plaats voor Zijn sterven en dus niet na Zijn sterven, zoals Rome beweert. Zijn nederdaling ter hel was niet de eerste trap van Zijn verhoging, maar de laatste trap van Zijn vernedering. Hij ging niet naar de hel om daar Zijn overwinning te bewijzen, zoals Rome zegt. Onze Catechismus verklaart de nederdaling ter hel wel anders, als er in het antwoord op de vraag wat de nederdaling ter hel betekent, gezegd wordt: ”Opdat ik in mijn hoogste aanvechtingen verzekerd zij en mij ganselijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, in welke Hij in Zijn ganse lijden, maar inzonderheid aan het kruis gezonken was, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft.” Welk een troost ligt er dus voor de Kerk in die nederdaling ter hel. Het behaagt de Heere wel om de ziel na vele helse benauwdheden, die troost te doen vinden in Christus' nederdaling ter hel, zoals onze Catechismus daarvan spreekt. Er wordt in die zondagafdeling gesproken over de hoogste aanvechtingen die de ziel onderworpen kan zijn. Er moet wat van beleefd worden, zal het gewicht van deze woorden door de ziel gevoeld kunnen worden. We zullen dus iets van dat helse lijden moeten leren kennen.

De vraag is mij gesteld, of ik in dit antwoord eens iets zou willen schrijven over wat er in het hart van de moordenaar wel moet zijn omgegaan, als hij Christus in die drie-urige duisternis in die verlating naast zich heeft zien hangen. Nu, ik kan ook niet anders denken, dan dat dit ook voor die moordenaar wel wat geweest moet zijn. Maar zo moest hij ook te meer aan de weet komen, wat het de Middelaar gekost heeft om hem van die eeuwige helse straf te verlossen en hem tot die gelukzaligheid in het hemels Koninkrijk te brengen. Daar zullen we allen wat van moeten weten. En daar heeft de moordenaar al wat van geweten, wat zijn bestraffing van de andere moordenaar ons zegt, als hij tot hem die veelbetekenende woorden heeft gesproken: ”Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? ” Maar hij mocht erkennen dat dit rechtvaardig was, want hij ontving straf, waardig hetgeen hij gedaan had. Tot zulk een erkenning brengt God al Zijn volk. En voor een mens die tot zulk een erkenning komt, is er behoudenis te vinden door het lijden van Hem Die daar tussen die beide moordenaars aan het kruishout hing. Die heeft niets onbehoorlijks gedaan, maar die hing daar als borg, de straf dragende in de plaats van hen die de eeuwige straf verdiend hebben. En die Borg heeft het die

moordenaar doen weten dat hij met Hem heden in het paradijs zou zijn. Maar dat heden was nog niet op hetzelfde ogenblik dat Christus dit sprak. Wist Christus dan niet, dat Hem nog zulk een verlating te wachten stond? Ja, Hij zou geen God geweest zijn, als Hij dat niet geweten had. Tot zulk een lijden had Hij Zich van eeuwigheid aan de Vader verbonden. Maar dat lijden is toch heel wat voor Hem geweest. Hij is verlaten geworden van de Vader en heeft helse angsten en smarten geleden. De afgrond riep tot de afgrond bij het gedruis van Gods watergoten. We moeten er ook eens even goed over nadenken wat het zeggen wil dat Christus van Zijn Vader verlaten was. Hij is tot de uitroep gekomen: ”Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ” Dat waarom heeft ons veel te zeggen. Wist Christus het niet waarom Hij door de Vader verlaten werd? Ja, Hij heeft van eeuwigheid geweten wat Hij op Zich nam. Het heeft ons dan ook veel te zeggen, dat Hij hier de eerste Persoon in het Goddelijke Wezen niet als Zijn Vader aansprak, maar als Zijn God. Hij Die de Zoon des Vaders was, is Zijn Knecht geworden. Zo wijst ons deze uitroep van de Borg op het eeuwige verbond waarin Hij Zich ertoe verbonden heeft aan de Vader om dat werk te doen waartoe buiten Hem niemand in staat was. Psalm 40 zegt het ons: ”Toen zeide Ik: Zie Ik kom, in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.” En nu was de ure gekomen waarvan de rol des boeks was vervuld. Het scheen alsof het er nu niet meer af kon om God als Zijn Vader aan te spreken. En dat terwijl Hij de tweede Persoon in het Goddelijk Wezen was. De generatie van de Zoon ging in dit ontzaglijk lijden toch ook door. Die generatie zegt ons immers dat de Vader onophoudelijk aan de Zoon hetzelfde Goddelijke Wezen mededeelt. Maar nu stortte de Vader op die geliefde Zoon Zijn volle toorn uit. De helse straf moest Hij dragen en ook doordragen. Daar moest een einde aan komen, aan die eeuwige straf. Anders was er geen verlossing geweest. Wat de verdoemden in de hel eeuwig moeten lijden, heeft Christus hier ondergaan in een kort bestek van tijd, al was het ook wel een drie-urige duisternis waarin Hij daar in die verlating hing. In die drie-urige duisternis moest Hij de gevoelige gunstrijke tegenwoordigheid des Vaders ontberen. Wat dat zeggen wil, daar zal toch Gods volk ook wel iets van leren kennen. Zo horen we de profeet Jeremia in zijn klaagliederen zeggen: ”Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over de weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.”

Maar er is voor de Middelaar een einde gekomen aan die verlating. Toen mocht Hij uitroepen: ”Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.” Maar u moet er ook nog eens over denken dat de bespotting bij Zijn volk doorgegaan is, als Hij geroepen heeft: ”ELI, ELI, LAMA SABACHTHANIE.” Ze hebben gezegd: ”Deze roept Elia, laat ons zien of Elia komt om Hem te verlossen.” Daar kunnen we nu in zien wie de mens in zijn geestelijke doodstaat is. In die vijandige doodstaat, want in die doodstaat is hij wel actief, maar dan in zijn vijandschap tegen God. In zoverre is Christus die geestelijke doodstaat onderworpen geweest, dat Hij verlaten is van Zijn Vader. En dat was voor Hem ook de eeuwige dood. Hij heeft Zijn volk van de drievoudige dood moeten verlossen. En daartoe heeft Hij ook die drievoudige dood moeten ondergaan. O welke diepten zijn er toch in dat ontzaglijke lijden van de Middelaar te vinden! Maar hoe groot is dan ook de verlossing die Hij heeft aangebracht. Bij zulk een Held heeft God voor Israël hulp beschoren. Dat zou die moordenaar ook moeten weten die daar met Hem aan het kruishout hing en die nog genade in Gods ogen mocht vinden.

Het is voor die moordenaar toch ook wat geweest, als er die drie-urige duisternis kwam over de gehele aarde en als hij toen Christus tot die uitroep hoorde komen: ”Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ” Maar hij heeft ook goed moeten weten door welke weg dat hij zalig werd. Hij heeft moeten weten wat het de Middelaar heeft gekost om hem tot die zaligheid te brengen. Dat is een weg die voor een kind van God ook altijd nog zo verborgen is. Daarom moet men ook met die verlating een weinig kennis maken. We zien het bij al de Bijbelheiligen dat die verlating ze niet onbekend gebleven is. Maar zo moesten ze ook weten uit welk een grote nood en dood ze verlost werden. Soms komt die verlating ook nog wel in de ure des doods. Dat kunnen we weten en daarom kan men ook zo met bange vrees veelal vervuld zijn voor de dood. Men zal moeten weten dat men zonder de tussenkomst van die Borg niet door de doodsjordaan kan. Hij moet als de meerdere Jozua Zijn volk door die jordaan heen helpen en zo in Kanaän brengen. Maar die daar van tevoren zo bang voor zijn geweest dat dit niet gebeuren zou, mogen we weleens zeer gemakkelijk door die Jordaan zien gaan. Als ik hierover schrijf, moet ik weer terugdenken aan de gevallen die zich in mijn leven voorgedaan hebben. Ik denk aan die man die ik er toe pressen moest om naar de dokter te gaan, want hij durfde niet naar de dokter te gaan, omdat hij er zo bang voor was dat die geen goede boodschap voor hem had. Maar eindelijk heb ik hem ertoe overgehaald en hij is naar de dokter gegaan. De dokter heeft hem onderzocht en het hem eerlijk gezegd dat hij niet lang meer te leven had. En wat gebeurde? De Heere kwam in die boodschap mee en hij is huppelende inwendig van zielenvreugd van die dokter naar huis gegaan. En dat is zo gebleven. Hoe dichter hij bij de dood kwam, hoe groter de erfenis voor hem werd die hem te wachten stond.

Het meevallen kon voor de moordenaar ook steeds maar groter worden. En hij zou steeds meer stof vinden om straks die Koning te verheerlijken, Die hem door zulk een weg tot die heerlijkheid had gebracht. Dat heeft die Persoon des Middelaars wat gekost. Die drie-urige duisternis was voor Hem niet minder dan een eeuwige verlating. Hij moest ook de eeuwige dood voor de Zijnen ondergaan om ze van die eeuwige dood te verlossen. Zo'n Middelaar hing daar nu voor Zijn volk aan het kruis. Och, ging ons hart toch maar meer naar Hem uit! We kunnen Hem maar te goed aan Zijn plaats laten. Ons leven moet Christus zijn, zal het sterven gewin voor ons zijn. Dat is een les die voor ons te trekken is uit wat de moordenaar hier kreeg te aanschouwen. We moeten er geen bekeringsweg van maken als een eigen uitvinding. We kunnen van de bevinding ook een uitvinding van mensen maken. Dan weten we alles goed op een rijtje te zetten. Maar God handelt niet naar een bepaald systeem van mensen. Zijn weg tot de zaligheid is en blijft een voor ons verborgen weg. Ik heb mensen met een grote bekering donker door de doodsjordaan zien gaan. Ze wisten zo goed hoe ze gerechtvaardigd waren, maar die rechtvaardigmaking viel ook weg in de ure van het sterven. Dan schoot er geen andere uitroep meer over dan: ”O God, wees mij zondaar genadig!”

De Middelaar had veelbetekenende woorden tot de moordenaar gesproken. Daar lag alles in verklaard, ook de rechtvaardigmaking. Hij moest echter alleen nog goed weten wat het de Middelaar heeft gekost om hem als zulk een grote zondaar die Goddelijke vrijspraak deelachtig te doen worden. Daartoe moest die moordenaar nu die dierbare Persoon in die verlating zien hangen. We zondigen echt niet goedkoop. En zonder heiligmaking zal niemand de Heere kunnen zien. Dat moet ook geleerd worden. En dat wordt geleerd in een weg waarin men met zijn rechtvaardigmaking geen groot mens zal kunnen worden. Maar zo zal men moeten weten dat er zulk een weg nodig was als die de Middelaar heeft moeten gaan om de mens tot de zaligheid te kunnen brengen. We moeten daarom nog ergens erg in krijgen. Johannes deelt ons dat mede. De lichamen van de gekruisigden mochten niet aan het kruis blijven op de sabbat. Daarom moesten de benen van de beide moordenaars gebroken worden, dus ook van die bekeerde moordenaar, maar komende tot Jezus, zagen de krijgsknechten dat Hij al gestorven was. En dat ziende, braken zij Zijn benen niet. En zo moest de Schrift vervuld worden: Geen been van Hem zal verbroken worden. Maar wel werd de zijde van de Middelaar doorstoken met een speer. En terstond kwam daar bloed en water uit. Bloed tot rechtvaardigmaking en water tot heiligmaking. Het laatste krijgt in het bijzonder waarde en betekenis voor een mens die met gebroken benen naar de hemel moet. Johannes heeft dat met verwondering mogen aanschouwen en heeft dat opgetekend. En wat zegt hij dan? ”En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet, dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt.” We hopen dat u en ik tot die gelovigen zullen mogen behoren. Hiermee besluiten we dan maar weer wat we hierover hebben mogen schrijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's