Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. J.E. te K.,

U hebt al lange tijd met een vraag gelopen, die u me niet eerder hebt kunnen stellen. Nu bent u daar dan toch toe gekomen. Maar het antwoord op uw vraag zal ook nog wel enige tijd op zich laten wachten. Er liggen nog veel antwoorden gereed voor vragenstellers die u nog voor zijn geweest. Maar de Heere mocht u nog eens eerder een antwoord geven op uw vraag. Wat u in een preekje gelezen hebt van Stephen Charnock schijnt uw aandacht nogal bezig hebben gehouden. Het is een preekje over Genesis 6:5, waar we lezen: En de HEERE zag dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.” Het preekje draagt het opschrift: e zondigheid en genezing der boze gedachten. U hebt er blijkbaar mee tot uzelf moeten inkeren wat u in dat preekje gelezen hebt. U had daarover wel eens graag met uw man willen praten, maar dat kan niet, want hij is er niet meer. En nu vraagt u mij, als het me aan zou trekken om daar eens over te schrijven, of ik dat dan zou willen doen. U vindt het ook goed als ik uw briefje laat liggen. Ik kan er echter geen vrede bij vinden, als ik uw briefje laat liggen.

Charnock is een goede schrijver. Ik denk aan de drie delen die van hem in mijn bezit zijn over het bestaan en de deugden van God. En ook heb ik zijn boekje over God verzoend, de wet in haar tweeërlei eis verheerlijkt en van haar vloek ontwapend. Comrie heeft daar een voorwoord in geschreven. Dat voorwoord is ook zeer leerzaam. Daarom wil ik daar ook iets uit vermelden. Bij de uitgave van dat boekje heeft hij het nodig geacht om iets te vermelden over de geschriften van Engelse Godgeleerden, opdat men een behoorlijke behoedzaamheid en voorzichtigheid zou gebruiken. Hij laat ons weten dat we te letten hebben op twee bijzondere en zeer verschillende tijdperken in de historie van Engeland. Het eerste tijdperk is wel het beste geweest. Dat is het tijdperk dat begon met de Hervorming. Comrie zelf was een Engelsman en zo ook met de geschiedenis van Engeland goed op de hoogte. Hij vermeldt ons dat hij zelf door een zekere oude en nu zalige Schotse leraar onderricht en gewaarschuwd werd, opdat hij zou weten dat hij elk der boeken over de leer en praktijk der Godzaligheid die geschreven en gedrukt zijn, bijkans veilig en zonder schroom lezen mocht, doch dat hij vrij wat meer omzichtigheid behoorde te gebruiken omtrent zulke boeken die naderhand in het licht gegeven zijn. Het ontbrak toen ook wel weer niet aan hele en halve Pelagianen. De strijd bleef toen ook alweer niet uit. Maar de Heere heeft dat toch ook weer ten goede voor Zijn Kerk doen uitkomen. En zo is men er dan ook toe gekomen om erop aan te dringen dat men op de Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 aanwezig zou zijn. En zo heeft men dan ook de artikelen tegen de Remonstranten, in het bijzonder ook als het over de verkiezing en verwerping gaat, ondertekend.

Er is ook een tweede tijdperk gekomen in Engelands kerkhistorie, zoals Comrie dat beschrijft. Er kwam een aartsbisschop die geen godsdienst had, of alleen de paapse godsdienst aankleefde en het zocht te bereiken om Engeland weer tot het pausdom te doen overgaan. Er kwamen toen ook meer Arminianen en ook Saumurse theologen. U hebt de laatste tijd wellicht ook wat meer over de school van Saumur horen spreken. Daar werden meningen voorgedragen die min of meer met de gereformeerde opvattingen in strijd waren. Vele goede leraars hebben daar ook wel hun opleiding ontvangen en hoewel ze wel bij de zuivere Genadeleer gebleven zijn, zo is in hun ge­ schriften soms wel te bemerken dat de opleiding te Saumur niet geheel zonder invloed is gebleven. Dr. C. Steenblok heeft daar ook met nadruk op gewezen destijds. Maar ditzelfde vinden we dan ook in de voorrede van Comrie in het werk van Charnock terug. Zo schrijft hij in die voorrede bijvoorbeeld het volgende: ”En hoewel ik in deze tijd ook reden heb om mij te verheugen over sommige goede geschriften, die onlangs uit het Engels in het Nederduits zijn vertaald (onder welke, ik bijzonderlijk telle de predikatiën van de beide Erskines, waarvan de meeste voor mij, in mijn jeugd gehoord zijn) zo ontbreekt het mij echter ook aan geen droefheid en smart mijner ziel, door het zien van het tevens uitgeven zulker geschriften, die niets dan Ariaanse en Arminiaanse en Saumurse dwalingen behelzen. Het was er op de school van Saumur om te doen, een weg te vinden die tussen remonstrants en gereformeerd inliep. Ik acht het nodig in deze tijd om dit even te schrijven, eerdat ik inga op uw vraag over wat u gelezen hebt in het boek van Charnock.

De geschriften van Charnock kunnen we ter lezing wel goed aanbevelen. Dat heeft Comrie ook gedaan. Hij schrijft over Charnock het volgende: ”Hij was een uitmuntend Godgeleerde, had een doordringend oordeel, een nauwkeurig begrip, en een krachtige wijze van redenering, als uit zijn werken, die na zijn dood in twee folianten gedrukt zijn, blijken kan. Zijn stijl is mannelijk en deftig en zijn gedachten verheven. Zijn liefde en weldadigheid waren zeer uitgestrekt en daar was geen stuk van de geleerdheid, daar hij niet in geoefend was. Hij stierf op de 27e van hooimaand 1680, in het 52e jaar zijns ouderdoms. De lezers zullen in het lezen van zijn werken een rijke stof ontmoeten tot ernstige overdenkingen; welke, indien zij hun, gelijk men vertrouwt, tot stichting zijn, zal de drukker zich aangemoedigd vinden, om in het vervolg nog meer deeltjes van 's mans werken, het algemeen aan te bieden. Ik bid God ondertussen, dat het Hem behage Zijn zegen te verlenen over deze en alle andere middelen, welke tot wasdom in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus dienen kunnen; en blijve hiermede, na mij in de liefderijke voorbede der Christelijke lezers te hebben aanbevolen, uw aller D.W. dienaar in het werk des Heeren, Alexander Comrie.”

Ik heb niet na kunnen laten om uit de voorrede aan de lezer van Comrie dit even te schrijven. Ik denk ook aan de jeugd, die ik graag de werken van deze oude schrijvers zou willen zien onderzoeken. Laat de oude druk daarvoor geen tegenhouder zijn. Die oude druk is zo gauw aangeleerd. In mijn kinderjaren was ik in het lezen daarvan net zo vaardig als in het lezen van de nieuwe druk. En als Comrie schrijft dat in zijn werken een rijke stof te vinden is tot ernstige overdenking, dan meen ik uw schrijven aan mij over wat u in zijn leerredes hebt gevonden, de bevestiging daarvan te vinden. En nu wil ik trachten om verder op uw schrijven in te gaan. U hebt zijn leerrede gelezen over de zondigheid en genezing der boze gedachten. U hebt ook even geciteerd wat Charnock schrijft, als hij opmerkt: ”Het moet hemeltergend geweest zijn voor God om smart te kennen aangaande dat schone gebouw waarvan Hij gezegd heeft dat het zéér goed was.”

Charnock is met het schrijven over de gedachten des mensen ineens maar naar die verschrikkelijke val gegaan. En daar zullen we ook wat van moeten weten, dat het niet alleen dit kwaad van de dadelijke zonden is dat roept om straf, maar dat we in zonden ontvangen en geboren zijn. Onze gevallen staat maakt verlossing daaruit van onze zijde gans onmogelijk. Ik meen uit uw schrijven te bemerken dat u dit in gaat zien. U hebt mij doen weten dat u ook de predikatie van de schrijver gelezen hebt over de genezing van die zondige gedachten. Die genezing moet u missen zoals u me hebt geschreven. En u ziet dat u zich bewust bent dat al wat u in eigen kracht zult proberen te doen op niets zal uitlopen. Uw schrijven daarover heeft me doen denken aan wat in dat kostelijke werk van Thomas Boston hierover is te lezen in het boek over de viervoudige staat des mensen. Dit werk kan ik ook niet genoeg ter lezing aanbevelen. Van harte is het mijn verzuchting dat de jonge mensen dit boek zullen aanschaffen als het nog niet in

hun bezit is en dat ze daarin eens gaan lezen. De Heere mocht het eens tot hun eeuwig heil willen dienstbaar stellen.

Zo ben ik dus in het beantwoorden van uw vraag van het ene tot het andere gekomen. In het boek van Boston over de viervoudige staat des mensen kunnen we allereerst lezen hoe heerlijk dat de staat eens geweest is waarin onze Schepper ons had gesteld. Des mensen verstand was daarin een lamp van licht. Zijn wil lag recht met de wil van God. Daar was geen verderf in die wil, geen overhelling noch geneigdheid tot kwaad. Zijn hartstochten waren zuiver en heilig. En zoals hij schrijft, was de aarde in die staat een bondgenoot van de hemel. De mens had een leven van zuiver genoegen en onbevlekt vermaak in die staat. Ik kan niet alles schrijven wat we in dat boek kunnen lezen van de gelukzalige staat waarin God de mens eenmaal gesteld heeft. Alleen wil ik maar even ter aanvulling schrijven, dat God de mens dus eenmaal goed en recht uit Zijn handen heeft doen voortkomen.

De schrijver gaat daarna de staat der natuur of van gehele verderving ons onder het oog brengen. En dan komt hij ook tot de tekst waarover u in het boek van Charnock gelezen hebt, want dan gaat hij schrijven over Genesis 6:5: En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.” In het schrijven daarover gaat Boston ook juist zo op de gedachten des harten van de gevallen mens in. Hij schrijft daarover het volgende: Het hart dat gemaakt was naar Gods hart, is nu het omgekeerde daarvan, een smidse van kwade verdichtselen, een riool van ongeregelde hartstochten en een pakhuis van alle goddeloosheid. Beschouw het hart van de natuurlijke mens, zoals het geopend is in die tekst. Het verstand is bevlekt, de gedachten van het hart zijn boos, ja ieder verdichtsel, iedere vorming van de gedachten is zo, er is niet enig inmengsel van goed in.” Verder schrijft hij heel wat over die zondige gedachten. En zo gaat hij verder met het schrijven over 's mensen natuur die geheel verdorven is. Over de staat van algehele verdorvenheid is in dat boek heel wat te lezen. En tenslotte brengt hem dat tot de uitroep: Wee hem, die gelijk Moab van der jeugd af gerust geweest is en nooit zag de zwarte wolk van toorn, hangende over zijn hoofd.”

Waarom brengt de schrijver die staat van algehele verdorvenheid ons zo onder het oog? Och, er is altijd gezegd: ie Adam goed kan preken, die kan ook pas goed van Christus spreken. Nu, dat heeft deze schrijver ook kunnen doen. Ik kan niet alles overschrijven, wat hij over de staat van algehele verdorven heeft opgemerkt. De totale geestelijke doodstaat van de gevallen mens heeft hij niet verzwegen. Die Engelse schrijvers, onder wie ook Boston en de Erskines genoemd kunnen worden, zijn wat hun geschriften betreft, zo misbruikt. Wat ze van de natuurstaat van de mens geschreven hebben, heeft men liefst maar niet willen lezen. Maar ik zal nog even iets citeren uit Bostons werk over de staat van algehele verdorvenheid. Hij schrijft het volgende daarover: Geen van al Adams kinderen zijn natuurlijk geneigd om de zegen te ontvangen in geleende klederen, maar willen altijd volgens die zinspreuk alles aan zichzelf schuldig zijn, en zo ten hemel klimmen aan een draad gesponnen, uit hun eigen ingewanden. Want zij willen onder de wet zijn en zoeken hun eigengerechtigheid op te richten, Rom. 10:3. De mens natuurlijk ziet op God als een groot Meester, en op zichzelf als Zijn knecht, die werken moet en de hemel winnen als loon. Hier vandaan, als zijn consciëntie wakker wordt, denkt hij, ten einde dat hij zalig zal worden, dat hij beantwoorden moet aan de geboden der wet, God dienen zoveel als hij kan, en bidden om barmhartigheid, daar hij tekort in komt, en dus komen velen tot plichten, die nooit uit dezelve komen tot Jezus Christus.” Dit laatste kan ook weer verkeerd opgevat worden, zoals velen ook doen. Maar weer laat ik Boston even spreken. Hij zegt ook het volgende: Ieder ding in de natuur is tegen het geloof in Jezus Christus. Wat schoonheid kan het blind verstand ontdekken in een gekruiste Zaligmaker, waarom Hij begeerd zou worden? Hoe kan de wil, natuurlijk onmachtig, ja en afkerig van goed, ver­ kiezing van Hem maken? Derhalve, daar is nodig de werking van een machtige kracht, om zondaars te doen geloven, Efeze 1:19, Jes. 53:1.”

Om aan te tonen dat ware zielsontdekking nodig is, bij aan-en bij voortgang, brengt de schrijver ons een duidelijk voorbeeld onder het oog. Hij schrijft: ”Zelfs de goede David, toen hij op zijn ergste was, was het meest heftig tegen de fouten van anderen. Terwijl zijn consciëntie slapende was onder zijn schuld in de zaak van Uria, de Geest des Heeren neemt daar kennis van, dat zijn toorn ontstak tegen die man in de gelijkenis. En op goede gronden wordt het gedacht, dat het dezelfde tijd was waarin hij de Ammonieten zo wredelijk behandelde, gelijk het verhaald wordt in vers 31, leggende hen onder zagen en onder ijzeren dorswagens.” Ik vind dit een treffend voorbeeld. We weten wel dat David het niet zo gemakkelijk heeft gehad zolang hij niet recht in de schuld kon komen, zoals Psalm 32 ons doet weten. Maar Nathan moest toch een keer tot hem zeggen: ”Gij zijt die man”, om hem recht in de schuld te doen komen.

Maar laat ik u nu ook nog mogen wijzen op het beschrijven van Boston van de staat van genade of begonnen herstelling. In dat schrijven laat hij weten welke slagen de mens nodig heeft om hem ontvankelijk voor de genade in Christus te maken. Allereerst wijst hij dan op de noodzakelijke wedergeboorte, hoe die plaatsvindt. Maar dan gaat hij schrijven over de verborgen vereniging tussen Christus en de gelovigen. En verder schrijft hij dan over: Hoe de ranken worden genomen uit de natuurlijke stam en ingeënt in de bovennatuurlijke Stam. Daarop volgen dan die twaalf slagen waarin men bij de twaalfde slag kan lezen: ”Dit is een slag die tot aan het hart gaat; en daardoor wordt zijn hoop, om zichzelf meer bekwaam te krijgen om tot Christus te komen, geheel afgesneden.” Van zulk een slag schijnen velen die op een oppervlakkige wijze tot het geloof in Christus komen, niet te weten. Is het erg hard wat Boston hierover schrijft? Nee, ik wil u wijzen op wat hij na het beschrijven hiervan in het volgende zegt. Hij schrijft dan: ”Door hetgeen op dit Hoofd gezegd is, heb ik geen oogmerk om te pijnigen of tedere consciëntiën te benauwen; want hoewel er zulke tegenwoordig maar weinige zijn, nochtans God verhoede dat ik misdoen zou aan enigen van Christus' kleinen. Maar helaas! een doodslaap is op dit geslacht gevallen; zij willen niet wakker worden gemaakt, laten wij zo na aan het leven komen als wij kunnen; en daar vrees ik dat een andere soort van wakkermaking in dit predikatie-verharde geslacht wacht, die de oren van hen die het horen zullen doen klinken. Evenwel wilde ik hier niet op gezien hebben als de vrijmachtige Gods bepaalde wijze om zondaars af te breken van de oude stam; maar dit bevestig ik als een zekere waarheid, dat allen die in Christus zijn, zakelijk afgebroken zijn geweest van al deze verscheidene betrouwens, en dat zij die nooit wezenlijk daarvan zijn afgebroken, nu nog zijn in de natuurlijke stam.”

Ik moet mijn brief gaan besluiten. Hoe zal ik dat doen? Wel, ik hoop dat het maar tot een goed verstaan mag komen van wat ik uit de geschriften van deze schrijvers heb geciteerd. Daartoe mocht de Heere maar doorgaan met u te doen zien hoe gans verdorven de mens is en dat er geen goede gedachten meer in hem te vinden zijn. Zo kan een volkomen Zaligmaker recht onmisbaar en dierbaar voor de ziel worden. Zo mocht het de bede van uw ziel maar zijn: Heere, breek maar in stukken, wat voor U niet wil bukken. Als dat gebeuren mag, hoe zult u dan de liefde Gods hierin bewonderen. Al schijnt het hard wat God in ons leven doet, toch zien we later daar de Goddelijke liefde in. Wat God doet, is dus niet hard, maar de mens is zo hard geworden, dat hij niet wil worden wie men in werkelijkheid is. En daar werkt de Heere het toch op aan, dat we volkomen overnemen dat in ons totaal niets goeds woont, maar enkel kwaad. Zo kan de Middelaar pas recht blank en rood voor ons worden en dierbaar boven alles als een volkomen Zaligmaker. Niets in ons en alles in Hem, zo reist men naar Jeruzalem. Dat wens ik u en de lezers van harte toe. En zo besluit ik met de hartelijke groet u Gode en Zijn genade bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's