Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer L.B. te A.,

U hebt me twee onderwerpen onder het oog gebracht met het verzoek om daar eens over te schrijven. Het eerste onderwerp waar ik dan nu over zal moeten schrijven, is de strijd van David met Goliath. In het bijzonder had het uw aandacht getrokken in die geschiedenis, dat Saul de belofte heeft gedaan dat hij de man die deze grote reus zou verslaan, met grote rijkdom verrijken zou en hem zijn dochter zou geven tot vrouw en zijns vaders huis vrijmaken zou in Israël.

Het laatste schijnt wel in het bijzonder uw aandacht te hebben getrokken. Maar we zullen dat toch in het licht van de gehele geschiedenis moeten zien. Als de verkorene des Heeren is David van achter de schapen geroepen en tot koning gezalfd over Israël. Maar nu zou hij ook niet achter de schapen kunnen blijven. In het vorige hoofdstuk kunnen we beschreven vinden dat de Geest des HEEREN van Saul week en dat een boze geest over hem kwam. Hem werd toen de raad gegeven om naar een man om te zien die voor hem op de harp zou spelen. Ook werd hem gezegd op de vraag naar zulk een man, dat er een zoon was van Isaï de Bethlehemiet, die goed spelen kon. Ook was hij een dapper held en een krijgsman, verstandig in zaken en een schoon man en ook was de Heere met hem. Dit was dus David, die zoals het vorige hoofdstuk ons vermeldt, door Samuël op Gods bevel al tot koning was gezalfd. Hij was dus volgens het vorige hoofdstuk al aan het hof van de koning gekomen. Maar nu er een strijd was ontstaan met de Filistijnen, had Saul hem niet nodig. Voor David was dit ook weer een stap achteruit, want van het hof moest hij weer naar de schapen terugkeren. Maar heel de weg des Heeren met David zou nu eenmaal door de beproeving heengaan. De Heere zou hem echter nu ook al reeds weer van achter de schapen doen komen, om te doen zien waar Hij hem toe zou gaan gebruiken.

De Filistijnen hadden zich tegen Israël ten strijde verzameld. Uit het leger der Filistijnen ging er een kampvechter uit, die Israël uitdaagde om iemand uit het leger te doen komen om zich met hem in een tweegevecht te begeven. Er zou dan verder geen strijd meer tussen beide volken nodig zijn. Als men die kampvechter zou kunnen overweldigen, dan zouden de Filistijnen Israël tot knechten worden. Maar deze kampvechter was een reus. Zijn gestalte en wapenrusting kunnen we in het begin van dit hoofdstuk beschreven vinden. Elke dag ging deze reus tot Israël uit om al snoevende Israël uit te dagen om de strijd op zulk een wijze eens met hem te doen beginnen. En dat deed hij veertig dagen lang, elke dag 's morgens en 's avonds. Het was geen wonder dat men voor deze uitdaging bevreesd was. Ook Saul was bevreesd als hij steeds die uitdaging hoorde van deze Filistijn. Ook daaruit bleek dat de Geest des Heeren van hem geweken was. Maar dat moest er nu ook toe dienen om David als de verkorene des Heeren steeds meer op de voorgrond te doen komen. In de mogendheid des Heeren zou hij zich met deze Filistijn in een tweegevecht begeven en hem ook verslaan. Hij bevond zich nu nog achter de schapen en ter onderscheiding van zijn drie oudere broers was hij niet mee opgetrokken tot de krijg. Maar de leiding van Gods voorzienigheid zou hem nu toch weer van achter de schapen doen komen, daar de Heere door zijn hand Israël verlossing wilde schenken. Zijn vader heeft hem met een boodschap tot zijn broeders gezonden. We kennen die geschiedenis wel. David is bij zijn broeders in het leger gekomen. En terwijl hij daar kwam, zo kwam net Goliath uit met dezelfde smalende uitdaging. En als hij daar weer kwam, namen alle mannen in Israël de vlucht, want zij vreesden zeer. Saul wist nu ook niet meer wat hij doen moest. Hij hoopte dat hij nog een man zou vinden die de moed had om met deze kampvechter der Filistijnen de strijd aan te binden. De mannen van Israël wisten welk een grote prijs er op stond als er zulk een man te vinden was. Men zou hem met grote rijkdom verrijken en Saul zou hem zijn dochter ter vrouw geven en zijns vaders huis vrijmaken in Israël.

Bij David mocht nu de ijver voor de naam en eer van Israëls God openbaar komen. We lezen dat hij de vraag gesteld heeft: ”Wat zal men dien man doen, die deze Filistijn slaat en de smaad van Israël afwendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van den levenden God zou honen? ” Nee, het was David niet om een beloning te doen, maar Saul moest weten hoe hem die smaad ter harte ging, die door deze Filistijn Israëls God en volk werd aangedaan. Maar nu kwam de wangunst bij Elíab, zijn broeder openbaar. We lezen: ”Als Elíab, zijn grootste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak de toorn van Elíab tegen David en hij zeide: Waarom zijt gij nu afgekomen en onder wie hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen, opdat gij de strijd zaagt.” Wat had Elíab nu nog het liefst gezien? Wel, hij had liever gezien dat geheel Israël voor Goliath op de vlucht zou zijn gegaan dan dat David de eer van de overwinning had behaald. Maar nu zou ook de meerdere de mindere weer moeten dienen. En daar ontstaat nu juist de vijandschap door. Dat zien we al bij Kaïn en ook bij Ezau. En Ismaël heeft ook Izak bespot. Dus hier zien we nu de bittere vijandschap getekend tegen de Gezalfde des Heeren. We gaan liever naar de hel dan dat we Sions gezalfde Koning de eer gunnen van de door Hem verkregen zaligheid. Dat is het dus weer waarop deze geschiedenis ons wijst. In David hebben we de type te zien van Christus als Davids grote Zoon, Die de strijd tegen de helse Goliath heeft moeten strijden. Maar liever komen we in de klauwen van die helse Filistijn voor eeuwig om dan dat we door de eniggeldende gerechtigheid van de meerdere David verlost worden. En toch zal er buiten die Persoon geen verlossing voor ons te vinden zijn. Als David de strijd niet had aangebonden met de Filistijn, was het voor Israël een verloren zaak geweest. Zo wijst de Schrift ons altijd maar weer hetzelfde aan en behoeven we de geschiedenissen niet te vergeestelijken, om altijd maar weer die bijzondere en wonderlijke leiding Gods in de verlossing van zijn geestelijk Israël erin te kunnen zien.

David zou nu de strijd moeten aanbinden tegen de reus Goliath. En hij zou dat alleen moeten doen. Saul ging niet met hem mee en niemand van het leger Israëls ging met hem mee. Zijn broeders zouden ook slechts van op een afstand het bekijken wat er nu zou gaan gebeuren. Hoe zien we dan nu in David een type van Davids grote Zoon. Die zou ook de strijd tegen die helse Goliath alleen moeten aanbinden. Hij heeft de pers alleen getreden en niemand van de volken was met Hem. En nu moeten we eens goed nadenken wat de strijd tegen de reus Goliath ons te zeggen heeft. In die reus zien we de duivel zelf ons voorgesteld. Maar we zien in hem ook de reus van het ongeloof. Het ongeloof is een grote reus waar Gods volk mee te maken krijgt. Als David geen geloof gekregen had van Boven vandaan, zou hij het niet aangedurfd hebben om die reus te bestrijden. Als we dat niet zien, dan zien we in hem, zoals velen dat bekijken, alleen maar een kloekmoedig jongeling. En inderdaad, hij is wel een kloekmoedig jongeling geweest, want hij wist het Saul te zeggen dat hij een leeuw en een beer verslagen had. Dat doet me eraan denken, dat ik eens in Canada bij een benzinestation de tank van mijn auto stond te vullen en dat er toen een beer uit het bos kwam. Ik wist niet hoe gauw ik in mijn auto moest kruipen. Toen heb ik aan David moeten denken. Ik had die kloekmoedigheid van David niet. Maar nu moet ik er toch ook aan denken, dat David dit niet in eigen kracht gedaan heeft. Het was dus geen snoevende taal van hem, als hij Saul wist te zeggen dat hij een leeuw en een beer verslagen had. Hij had het schaap gered uit de muil van de leeuw en de beer. Daarin is hij ook weer een type van de Middelaar geweest. Ik heb het nooit verder kunnen brengen dan de kracht van een schaap. En het is me een wonder als ik een schaap zal mogen zijn. Ik mag dan ook wel eens zien hoe groot het

voor me is, als die meerdere David mij uit de muil van de leeuw en de beer gered heeft. Als dat niet gebeurd was, was ik daarin voor eeuwig omgekomen. Maar nu heeft David ook alleen in Gods kracht die leeuw en die beer gedood. Het ware geloof werd hem daartoe door God geschonken. Maar nu zou hij door datzelfde geloof de strijd aanbinden tegen die Filistijnse reus.

Hij moest dus tegen het ongeloof gaan strijden. Die reus had zijn ongeloof duidelijk geopenbaard, als hij David vloekte bij zijn goden. Zo zien we de duivel als die helse Goliath duidelijk in hem openbaar komen. O, dat ongeloof is toch zulk een geweldige grote reus. Het wordt ons ook niet voor niets vermeld, hoe groot die reus was en hoe hij gekleed was en welk een wapenrusting hij droeg. Van heel die wapenrusting kan ik nu niet iets gaan zeggen. We hebben alleen maar te denken aan die koperen helm op zijn hoofd. Het was niet de helm der zaligheid waar Efeze 6 van spreekt. En zijn zwaard was niet het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. En dat koperen schild van hem tussen zijn schouders, was ook niet het schild van het ware geloof. Hij was de reus van het ongeloof. Maar het valt niet mee als men met zo'n reus de strijd aan moet binden. O, dat ongeloof kan ons zeer veel kwaad doen! En we hebben er meest ook geen erg in, dat het juist het ongeloof is dat ons het meeste kwaad doet. Maar dat zullen we juist aan de weet moeten komen, als we met de reus te maken krijgen. Dan zullen we moeten weten dat het geloof een gave Gods is. We hebben dan nog geen geloof als een mosterdzaadje. De Heere Jezus heeft het Zijn discipelen gezegd, dat ze met het geloof als een mosterdzaadje tegen die grote berg zouden zeggen: ”Word opgeheven en in de zee geworpen, ” en het zou geschieden. Maar daarmee heeft de Heere Jezus niet gezegd, dat ze dat geloof uit zichzelf hadden. Zo schijnen de woorden van de Heere Jezus door velen wel opgevat te worden. Maar de Heere Jezus heeft dat Zijn discipelen tot hun lering gezegd. In de toekomst zouden ze aan die woorden wel eens terug mogen denken. De strijd met de helse reus is ze ook niet gespaard gebleven. Maar met een kruimeltje waar geloof hebben ze de reus ook mogen overwinnen. Dat kunnen we in de Handelingen der apostelen wel lezen. Petrus die eertijds zijn Meester verloochende voor een dienstmaagd, heeft toen de gevangenis mogen ontvluchten. We zouden kunnen zeggen, dat dit voor Petrus toch wel gemakkelijk was, daar het toch een engel was die hem uit de gevangenis verloste. Maar we lezen dat hij niet wist dat het waarachtig was hetgeen door de engel geschiedde, want hij meende dat hij een gezicht zag. Maar toen de engel van hem gescheiden was, kwam hij tot zichzelf. En toen mocht hij zeggen: ”Nu weet ik waarachtiglijk, dat de Heere Zijn engel gezonden heeft, en mij verlost heeft uit de hand van Herodes.” De Heere zal er wel voor zorgen dat de mens er niet met de eer van doorgaat. Dat zou David ook weten.

Waarlijk, het geloof hebben we uit onszelf niet. We moeten eerst eens goed in de boeien van het ongeloof vastgezeten hebben, om dit te weten. O, dat ongeloof is toch zulk een grote machtige reus! We moeten daar ook kennis mee maken, om te weten uit welk een grote nood en dood God ons verlost heeft. Die reus zou het zo ver met ons onder de toelating brengen, dat we een eind aan ons leven zouden maken. We weten er wel iets van wat het is om in de klauwen van die reus terecht te komen. Toen hebben we er niets meer van kunnen bekijken dat er nog een werk van Gods genade in ons te vinden zou mogen zijn. Dan schiet men totaal onbekeerd over. O, daar is nog wel wat van te zeggen, wat het is om met de reus ongeloof in aanraking te komen! Maar het is ook zo wonderlijk, als de Heere op zo'n eenvoudige wijze ons uit de klauwen van die helse Filistijn verlost. Dan komen we er ook niet met onze eigen eer uit, maar dan krijgt God de eer van de overwinning. Het zwaard waarmee David de reus Goliath gedood heeft, is in de tabernakel bewaard gebleven. Dat heeft ons ook nog wel wat te zeggen. Zo komt God aan Zijn eer en de Kerk aan de zaligheid. David heeft de reus met zijn eigen zwaard gedood. Hij heeft maar een steen behoeven te gebruiken om hem neer te vellen. Maar toen heeft hij hem met zijn eigen zwaard gedood. Ook heeft hij zijn hoofd daarmede afgehouwen. David was dus maar met zijn gladde slingersteentjes op pad gegaan. Saul heeft eerst nog gewild dat hij zich met zijn wapenrusting zou bekleden. Hij kreeg een koperen helm op zijn hoofd en hij werd gekleed met een pantsier. Ook moest hij het zwaard van Saul gebruiken. Het gelukte echter David niet om daarmee de Filistijn tegemoet te gaan. En Saul had toch ook nog tot hem gezegd: ”Ga heen en de HEERE zij met u.” Maar zo zou de Heere toch niet met hem zijn. David moest zeggen: ”Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht.” Hij probeerde het eerst dus nog wel. Maar nu ontviel hem het geloof.

Het geloof zou hem op een andere wijze te hulp komen dan met de kleding en de wapenrusting van Saul aan. In die wapenrusting kon hij zich niet bewegen. Och, Gods knechten zijn er ook niet vreemd van, dat ze geprobeerd hebben om met de wapenrusting van een ander op pad te gaan. Ze hebben er zich echter ook niet in kunnen bewegen. Anderen is dat wel gelukt. Ik heb ze wel beluisterd, die de preek heel netjes wisten te brengen. Toch deed die preek me niets. Ik zocht daar de oorzaak van bij mezelf. Maar als ik onderweg was naar huis, dacht ik er ineens aan dat ik die preek al eens meer gehoord of gelezen had. En het was alsof het me gezegd werd waar ik die preek kon vinden. Ik ging dat boek opzoeken en ja, daar vond ik die preek. Die preek was daaruit woordelijk overgenomen. Och, dat is in onze tijd nog wel veel te vinden, dat men met bestudeerde bevinding op pad gaat. Men laat een kind van God soms eens wat vertellen, om dat in de preek te kunnen gebruiken. Dan denken de mensen dat men dat zelf zo beleefd heeft. En zo kan men dus ook een preek van een oudvader gebruiken om daar heel wat mee te zijn. Maar de ware geroepen knechten kunnen in dat harnas zich niet bewegen. Onderzoeken ze de geschriften van de oudvaders dan niet? Ja, voor de verklaring van de tekst hebben ze die wel nodig. Maar ze hopen er zich voor te wachten om plagiaat te plegen. Als ze iets goeds in een oude schrijver hebben gelezen, dan zeggen ze het liever de gemeente dat die oude schrijver er dat van zegt. Dus ze moeten verder ook maar meest met vijf slingersteentjes op pad gaan en dan maar afwachten wat de Heere ermee wil doen.

David had maar één steentje nodig om de Filistijn te verslaan. God bestuurde zijn vingers zo, dat het steentje in het voorhoofd van de Filistijn terechtkwam. De Filistijn mocht David honen en hem in zijn hart verachten, maar David mocht met die eenvoudige slingersteentjes de krijg des Heeren voeren. Het geloof van David was in dit opzicht het geloof als een mosterdzaadje, maar toch ook een groot geloof. En zo gaat dat geloof ook voor een smalende grote reus van het ongeloof niet opzij. Als het Gods eer, Zijn Naam, Zijn zaak en Zijn Waarheid geldt, dan wil Hij de eenvoudigste en ongeleerdste mensen wel gebruiken tot het geestelijk welzijn van Zijn Kerk. De eenvoudige praktikale Waarheid zal over de hoogdravende snoevende wetenschap van de verstandelijke godsdienst van deze tijd wel zegevieren. David zei tot de Filistijn: ”Gij komt tot mij, met een zwaard en met een spies en een schild, maar ik kom tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen, den God der slagorden Israëls, Dien gij gehoond hebt.” We weten verder de geschiedenis. De Filistijn is ter aarde gevallen, als dat ene steentje in zijn voorhoofd terechtkwam. Zo gaf de Heere op deze wonderlijke wijze Israël de verlossing.

Ik zie wel dat ik met deze ene brief niet klaar kom om de geschiedenis verder te beschrijven. We lezen dat Saul aan Abner, zijn krijgsoverste heeft gevraagd wiens zoon deze jongeling was. En toen moest Abner zeggen: ”Zo waarlijk als uw ziel leeft, o koning, ik weet het niet.” Zulke Abners zijn er wel meer. Men kan zich wel beroemen in de verlossing die David heeft aangebracht, maar dat men toch David niet kent. En dan bedoel ik nu de meerdere David, zoals u wel zult begrijpen. Men kan wel menen zelfs gerechtvaardigd en door Christus vrijgemaakt te zijn, maar men weet nog niet eens wie Christus is en waar Hij vandaan komt. U ziet nu misschien wel dat ik uw vraag nog niet ten volle heb kunnen beantwoorden. Ik zal dus maar proberen om nog een volgende brief over dit onderwerp te schrijven. De Heere mocht me daartoe maar licht en wijsheid geven. Ik eindig nu maar met de hartelijke groeten, u Gode en Zijn genade bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's