Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer G. te 's G.,

Niet per brief, maar in een persoonlijk gesprek hebt u mij gevraagd om eens te schrijven over de woorden die we kunnen vinden in Openbaring 19:10. Het zijn de woorden: Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie.” Zoals u bekend is, heb ik daar al eens over geschreven, maar dan zeer kort in die twee delen over het boek der Openbaring. Die woorden hebben u blijkbaar wel wat te zeggen gehad en daarom hebt u mij gevraagd of ik daar eens wat uitvoeriger over zou willen schrijven. Met de hulp des Heeren hoop ik dat te mogen doen. Er is over de Persoon des Middelaars nooit genoeg te zeggen of te schrijven, maar toch is altijd die Geest ertoe nodig Die het uit Hem neemt en het ons bekend maakt.

We hebben die woorden ook weer niet los te zien van wat eraan voorafgaat. Er werd aan Johannes op Patmos veel te zien gegeven. Er werd een engel toe gebruikt om hem dat te doen zien. We lezen in de tekst waarin de woorden ons voorkomen waarover ik nu wat heb te schrijven: ”En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God.” Johannes deed dus iets wat hij niet doen mocht. Alleen God mogen we maar aanbidden. De engel die Johannes veel had getoond, was ook een geschapen engel. En de schepselen mogen we niet aanbidden. Als we die aanbidden, is dat afgoderij bedrijven. Als Johannes dat niet doen mocht, zien we daarin tegelijk een veroordeling van wat Rome doet in de aanbidding van de afgestorven heiligen. Rome weet die afgoderij wel goed te praten met te spreken over een Latreia en een Douleia, een hogere en een lagere verering. Maar uit wat de engel tot Johannes zei, kunnen we weten dat geen aanbidding van een mens geoorloofd is. We mogen wel een zekere eer bewijzen aan hoger geplaatste personen die boven ons staan, waarvan we ook wel Bijbelse voorbeelden hebben. We lezen in 1 Kronieken 21 dat David op de dorsvloer van Ornan kwam en dat Ornan zich toen nederboog voor David, met zijn aangezicht ter aarde. Maar dat was een burgerlijk eerbewijs, waarvan we meerdere voorbeelden hebben in Gods Woord. Goddelijke eer mag echter aan geen schepsel worden bewezen. Toch heeft Johannes zich nog een keer aan hetzelfde schuldig gemaakt, want in het 22e hoofdstuk, het laatste hoofdstuk van de Bijbel, lezen we: ”En ik Johannes, ben degene, die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neder om aan te bidden voor de voeten des engels, die mij deze dingen toonde. En hij zeide tot mij: Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God.”

Maar dit heeft ons in verband met de woorden waarover ik nu te schrijven heb, ook wel wat te zeggen. De engelen mogen dus in een bepaald opzicht in hetzelfde werk bezig zijn als de andere dienaren des Heeren. De gevallen engelen zijn daar niet in bezig. We lezen dat Jezus in de verzoeking van de duivel in de woestijn, door de duivel naar een hoge berg gebracht werd, waar hij Hem toonde al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid. En hij zeide toen tot Jezus: ”Al deze dingen zal ik U geven, indien gij nedervallende mij zult aanbidden.” Maar Jezus zeide tot hem: ”Ga weg, satan; want er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” Dat heeft ons in verband met de woorden waarover ik nu iets te schrijven heb, ook heel wat te zeggen. Hier bleef Christus als de tweede Adam staande in hetgeen waar de eerste Adam in gevallen is. Daar hebt u dus de getuigenis van Jezus, die de geest der profetie is. Het mocht de Heere behagen om ons zo een weinig met die geest der profetie te bedelen. Er kan van die Persoon des Middelaars nooit teveel goeds gezegd worden. We moeten wel kunnen begrijpen dat Johannes bij wat hem hier op Patmos getoond werd, tot zulk een verrukking van zinnen is gekomen, dat hij voor die engel is neergevallen en eigenlijk door die engel aan God eer heeft willen bewijzen. Maar de engel zag daar toch het verkeerde van in. De engel zag zich met Johannes als een dienaar Gods aan wie ook de getuigenis van Jezus was toebetrouwd. Hij noemde zich daarin een mededienstknecht van Johannes. De engelen worden daarom genoemd: gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil, die de zaligheid zullen beërven. We zien daarvan ook het duidelijk bewijs in de boodschap van de engelen aan de herders. Hoewel de engelen niet gevallen zijn en niet door een vernederde en gekruiste Christus behoeven zalig te worden, zo vinden ze in het zaligen van gevallen Adamskinderen ook veel stof van verwondering tot eer van de Allerhoogste. Zo hebben ze in Efratha's velden de bekende lofzang gezongen: ”Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.” Het is Oud-Testamentisch in die turende cherubim boven het verzoendeksel op de ark, duidelijk voorgesteld hoe ze begerig zijn om in die verborgenheid in te zien.

En in wat we nu uit de Openbaring aan Johannes overdenken, kunnen we zien hoe de engel van zichzelf afwees naar Christus. Als Johannes voor zijn voeten neerviel om hem te aanbidden, zei hij: ”Zie, dat gij dit niet doet.” Zo hebben ook Gods knechten van zichzelf af te wijzen en naar Christus heen te wijzen. We kunnen in de paus van Rome ook weer zien dat hij de antichrist is, als hij zijn voeten laat kussen en zo zich doet aanbidden. Maar de paus leeft ook in ons aller hart. En daarom moeten Gods knechten er ook voor bewaard worden om zich niet te doen aanbidden. We zijn eerrovers Gods door onze diepe val geworden. De Middelaar heeft ertoe op aarde moeten komen om in een weg van diepe vernedering de zaligheid voor zulke eer-en kroonrovers van de Allerhoogste te verwerven. Hij Die de waarachtige God Zelf was en tegen Wie de zonde van God gelijk te willen zijn bedreven is, moest deze diepe vernedering ondergaan om een mens die zulk een hovaardig schepsel door de val geworden is, weer in een ware vernedering te doen komen. We vechten er tegen als de kroon van ons hoofd af moet. De Heere heeft toch zoveel werk aan de mens om hem de behoudenis van zijn ziel niet langer in zichzelf te doen zoeken. Het is waar dat het voor de Heere maar een ogenblik werk is om die mens in de ware vernedering te brengen. Maar de Heere wil er wat langer over doen om die mens te doen weten welk een eigen eerzoeker men geworden is. Het vrucht zoeken in zichzelf in een weg van eigengerechtigheid openbaart ook de hoogmoed van de van God afgevallen mens.

De prediking van de door God geroepen knechten moet daarom ontdekkend en afsnijdend zijn. Christus zal de hoogste plaats moeten krijgen in de prediking, maar ook in het hart van de zondaar. Zo moet er voor de ware geroepen knechten alle menseneer ten enenmale aan. Ze hebben de loftoejuichingen van mensen niet te zoeken. Sions grote Koning kan niet genoeg in Zijn werk verhoogd worden. Wat voor de engelen zelfs onmogelijk was, heeft Hij moeten doen. Dat heeft de engel die Johannes van zichzelf afwees, ook wel geweten. Daarom begeerde hij geen Goddelijke eerbewijzing van Johannes. Het woord dat hij tot Johannes sprak hield heel wat in. Het woordje ”want” heeft daarin ons ook veel te zeggen. Het is een redengevend woord. ”Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie.” De engel mocht een profetisch woord tot Johannes spreken. Er is aan Johannes veel te zien gegeven. Veel van wat in de toekomst ook nog zou gaan gebeuren. Maar Christus is toch het middelpunt van heel die Godsopenbaring. Zo moeten we geheel de Bijbel lezen. De rol des boeks is van Zijn Naam vervuld. Het begin daarvan is dus al te vinden in Genesis 1. Daar vinden we de schepping beschreven. Maar God had een doel met die schepping. Zo moeten we de geschiedenis van de schepping lezen. Die heerlijke schepping zou straks zulk een verduistering ondergaan. Het aardrijk is als aan een verwoes-

ting overgegeven. De dieren moeten lijden om onze zonden. Om uwentwil is het aardrijk vervloekt, zo werd door de Heere na de val tot Adam gezegd. Met smart zou hij daarvan moeten eten al de dagen zijns levens. Maar ook het ganse schepsel tezamen zucht en is als in barensnood tot nu toe, zoals de apostel ons zegt in Romeinen 8. Maar God zou Zich gaan verheerlijken in het werk van een genadige herschepping. En die herschepping vinden we al in Genesis 3 beschreven. Als Adam en Eva van de verboden boom gegeten hebben, werden hun ogen geopend en werden zij gewaar dat zij naakt waren. En wat deden ze toen? Ze hechtten zich vijgenboombladeren tezamen en maakten zich schorten daarvan. Zo zochten ze in het werkverbond dat verbroken was, nog weer een bedekking voor hun naaktheid. Maar dat mocht niet baten. Als ze de stem van de Heere God hoorde, wandelende in de hof, moesten ze zich verbergen. Geen vijgenboombladeren konden hun schuld bedekken. Ze konden het daarmee alleen maar erger voor zich maken. Het bedekken van de schuld met allerlei vijgenboombladeren kan alleen de gramschap Gods te meer doen ontsteken. Het hoge woord moest er uitkomen: ”en ik heb gegeten.” Wat hadden ze nu te verwachten? Niet anders dan dat de zwarte keursteen van hun veroordeling ze te zien gegeven zou worden. Maar o, welk een wonder, als er een witte keursteen hun werd getoond! Er kwam een andere Ik aan het woord. De Ik van de grote Schepper tegen Wie ze gezondigd hadden en van Wie ze zich hadden afgekeerd. ”En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen”, zo sprak Jehova. Hier kwam de genadige Verbondsgod aan het woord. Ziet u in uw gedachten Adam en Eva verwonderd kijken? Men had gedacht de zwarte keursteen van zijn veroordeling onder het oog te krijgen en nu werd dat de witte keursteen met een naam daarop die niemand kent dan die hem ontvangt.

Daar ziet u het getuigenis van Christus als de geest der profetie. Het woord geest staat wel met een kleine letter, maar we moeten daarin ook het woord Geest met een hoofdletter zien. Aan die Geest wordt ook de schepping toegeschreven, maar de herschepping is ook in het bijzonder Zijn werk. ”De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is, ” zo werd door de Heere Jezus tot Nicodémus gezegd. Die Geest is het Die van Christus getuigt in de ziel. Dat doet die Geest reeds in de profetische beloften die op Christus wijzen. Daar weten de uit God geborenen wat van. Maar toch, Christus is daarmee nog zo verborgen voor de ziel. Maar die Geest werkt het door Zijn ontdekkend werk op Christus aan. Christus Zelf wil op Zijn tijd Zich aan de ziel zeer liefderijk openbaren. Dan mag men de Koning zien in Zijn schoonheid. Maar tegelijk mag men ook een vergelegen land aanschouwen. Zo is de getuigenis van Christus de geest der profetie. O zalige tijd die daarin beleefd wordt! Daar wordt al beleefd, dat ontbonden en met Christus te zijn, verreweg het beste is. Wat men van Hem mag zien, trekt op de eeuwige gemeenschap met Hem aan. Maar men is dan toch meestal nog aan het begin van de reis. De Geest zal nog meer van Christus gaan getuigen. Christus wil Zich als een volkomen Zaligmaker in Zijn zaligmakend werk door de ziel doen kennen. Men moet goed weten wat het Hem gekost heeft om een helwaardig schepsel deelgenoot te maken van de hemelse erfenis. Daartoe moest het voor de Middelaar ook als door de hel heengaan. Hij is neder­gedaald ter hel, om de hel voor de Zijnen te sluiten, maar Hij is ook de hemel ingegaan om de hemel voor hen te openen. Zo is Hij een volkomen Zaligmaker Die verlost van het hoogste kwaad en ook brengt tot het hoogste goed.

Dit is geheel Zijn werk. Het werk van de mens valt daar geheel tussenuit. Het woord dat de engel tot Johannes sprak, was van grote betekenis. Johannes moest een getuige van Christus zijn. Dat doet ons denken aan de woorden die Christus Zelf tot hem gesproken heeft. We vinden die woorden opgetekend in Handelingen 1. Daar vinden we de hemelvaart van Christus beschreven. Die hemelvaart geschiedde voor de ogen van Zijn discipelen. Maar we lezen dat de discipelen Hem toen nog gevraagd hebben: ”Heere, zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk wederoprichten? ” Het antwoord dat Christus daarop gegeven heeft, is geweest: ”Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft. Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaría en tot aan het uiterste der aarde.” De discipelen zouden dus Zijn getuigen zijn. Daar heeft de engel dus eigenlijk Johannes op Patmos aan herinnerd, als hij gezegd heeft: ”Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie.” Daar is voor Johannes een leerschool aan verbonden geweest. Was hij het niet die met zijn broeder Jakobus de vraag aan Jezus heeft gesteld: ”Meester, wij wilden wel, dat Gij ons deedt, zo wat wij begeren zullen? ” Daarop heeft Jezus gezegd: ”Wat wilt gij dat Ik u doe? ” En dan hebben zij gezegd: ”Geef ons, dat wij mogen zitten de een aan Uw rechterhand en de ander aan Uw linkerhand in Uw heerlijkheid.” Maar Jezus heeft daarop geantwoord: ”Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden, waar Ik mede gedoopt word? ” En dan hebben ze zelfs nog gezegd: ”Wij kunnen.” Nu, de Heere Jezus heeft ze doen weten dat zij die drinkbeker ook wel zouden drinken en met de doop gedoopt zouden worden waarmede Hij gedoopt werd. Er stond ze nog wel wat te wachten in de weg die zij nu nog zouden moeten gaan. Ze zouden Zijn getuigen worden.

De discipelen zouden de vrije genadeleer recht moeten leren verkondigen. Maar zo zou hun eigen eer er wel aan gaan. Maar zo zouden ze met de geest der profetie vervuld worden. Wat de Heere Jezus tot Zijn discipelen gezegd heeft, geldt nu nog voor al de door Hem geroepen dienaren. Ze moeten ook Zijn getuigen zijn. Maar dan hebben ze ook niet anders te verwachten als wat Jezus en Zijn discipelen is overkomen. Het is een leer die er bij de eigengerechtige mens niet in wil, dat er in het zalig worden, van de mens niets in aanmerking komt. De prediking van de door God geroepen knechten is een afsnijdende prediking. Ze hebben te bouwen op het Fundament dat God in Sion heeft gelegd. Alles buiten de gekruiste Christus is waardeloos voor God. Voor een christendom dat in wat wettisch werk en in wat vrome gemoedsgestalten wenst opgebouwd te worden, is zulk een prediking niet zo begeerlijk. Maar o hoe noodzakelijk is daarom toch ook dat ontdekkende werk des Geestes, dat de mens afbrengt van al wat voor de eeuwigheid onhoudbaar is. Er is wat anders nodig geweest tot verzoening van de doodschuldige mens met God dan iets wat van de mens zelf is. God heeft Zichzelf alleen maar kunnen verzoenen door de dood Zijns Zoons en door die gerechtigheid die door Hem daarin is aangebracht. Is dat een harde leer? Nee, dat is een dierbare en troostvolle leer voor een mens die geen gerechtigheid in zichzelf overhoudt. Hierin openbaart zich een onuitsprekelijke Goddelijke liefde. De liefde des Vaders in de schenking van Zijn Zoon en de liefde des Zoons in de weg die Hij daartoe heeft moeten en willen gaan. Zo kunnen die door God geroepen knechten als Zijn getuigen, de Koning niet genoeg in Zijn dierbaarheid, beminnelijkheid en schoonheid aan de schare voorstellen. O men mocht nog eens recht verliefd op Hem worden! Dan geeft men alles prijs voor wat zich daarin voor de ziel openbaart. Daar horen we Christus als de opperste Wijsheid Zelf van zeggen: ”Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.”

Dit is de geest der profetie. De eeuwige zaligheid is hieraan verbonden en de eeuwige rampzaligheid wacht ons in een andere weg. De Heere heeft me gegeven om op uw verzoek daar iets van te mogen schrijven. Ik zag er tegenop, maar als de Heere Zijn hulp hierin een weinig schenkt, wat hebben deze woorden ons dan toch veel te zeggen. De Heere mocht het willen uitbreiden in het hart en daartoe Zijn onmisbare zegen voor u en de lezers daaraan verbinden. Mocht ik zo hierin in mijn ouderdom en in al mijn zwakheid uit-en inwendig Zijn getuige nog zijn geweest, Zijn Naam ter eer. Dit is mijn hartelijke wens en bede.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's