Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kinderen van Zerubbabel (2)

Wie was Zerubbabel zelf? Zijn naam wordt vermeld in de geslachtsregisters van de Heere Jezus. Zerubbabel (Zorobabel) komt zowel voor in de stamboom van Jozef (Mattheüs 1), als in die van Maria (Lukas 3).

Hij wordt in de Schrift gewoonlijk genoemd de zoon van Sealthiël, hoewel hij eigenlijk diens kleinzoon was; zie 1 Kronieken 3:17 - 19. Dat komt omdat het Hebreeuwse woord voor 'zoon' dikwijls in ruimere zin wordt genomen. Zo kan Christus een Zoon van David genoemd worden en Zacheüs een zoon van Abraham.

Met de genoemde Sealthiël of Salathiël is iets bijzonders aan de hand. Hij heet in Lukas 3:27 de zoon van Neri, een nakomeling van Nathan, een jongere broer van Salomo. In Mattheüs 1:12 is Sealthiël een zoon van koning Jechonia uit het nageslacht van Salomo zelf. De beste verklaring daarvan is, dat Jechonia, die na zijn afzetting als koning nog jarenlang in ballingschap geleefd heeft in Babel, uiteindelijk kinderloos gestorven is. Daarmee ging Jeremia's profetie in vervulling, Jeremia 22:30. Salomo's natuurlijke geslachtslijn was toen uitgestorven. Maar Jechonia zou dan voor zijn dood in Babel Sealthiël, die van het huis van Nathan en dus ook een nakomeling van David was, geadopteerd en tot zijn zoon aangenomen hebben. Daarmee was de erve Davids dan wettelijk overgegaan op Sealthiël en kon deze nu ook gerekend worden als een telg van Salomo's huis.

Sealthiël was zo het levende bewijs dat er nog een rijsje zou voortkomen uit de tronk van Isaï, die ten tijde van de Babylonische overvoering afgehouwen was.

Zou daaruit ook de naam van Zerubbabel te verklaren zijn? Zerubbabel betekent: 'spruit in Babel'. Een heenwijzing naar de komst van de rechtvaardige Spruite van wie Jesaja en Jeremia geprofeteerd hadden. Van die Spruite Die te komen stond, heeft ook Zerubbabels tijdgenoot Zacharia gesproken.

Zwaar moet Zerubbabel zich van zijn verantwoordelijkheid als stamhouder bewust zijn geweest. Nu gaan wij verder met zijn gezin, volgens 1 Kronieken 3:19b en 20: 19b) en de kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja, en Selomith was hunlieder zuster; (20) en Hasoba en Ohel en Berechja en Hasadja, Jusabhesed, vijf.

De eerste drie hebben wij de vorige week bezien. De vierde kreeg de naam Hasoba. Dat betekent welwillendheid, goedgunstigheid, te weten van de Heere. De naam is afgeleid van een werkwoord dat in Psalm 144:3 door onze Statenvertalers is overgezet met 'achten': Wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht? ' En in Psalm 40:18: Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij.' Dat is voor Zerubbabel al zo groot, dat de Heere aan hem denkt. Zoals David in Psalm 40 in het zesde vers al zeide: Gij, o HEERE mijn God, hebt Uw wonderen en Uw gedachten aan ons vele gemaakt.' Ook daar staat in het Hebreeuws een woord waaraan Hasoba taalkundig verwant is. Die gedachten zijn niet zomaar gedachten, maar, zegt de kanttekening: Versta gedachten des vredes, als Jer. 29:11. Dat is, Uw raad van ons wel te doen hebt Gij door vele wonderlijke weldaden geopenbaard.' Die wetenschap, dat de Heere aan hem dacht, gaf aan Zerubbabel de vrijmoedigheid, zijn zoon de naam Hasoba te geven. Daar spreekt de gestalte uit van Jakob, toen deze zeide: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt.'

Zerubbabels vijfde kind draagt wel een uitzonderlijke naam: Ohel, dat is, tent. Wie noemt zijn zoon nu zo? Het lijdt geen twijfel dat wij hier aan de tent Gods, het huis des Heeren hebben te denken.

Zerubbabel zag zich belast met de herbouw van de tempel te Jeruzalem. Reeds spoedig na aankomst kon de bouw een aanvang nemen. Maar er zou veel op afkomen. We kunnen begrijpen dat zijn gedachten voortdurend bij de tempelbouw waren.

In welke fase van de bouwgeschiedenis Ohel geboren is, weten we niet. Maar waarom duidt Zerubbabel de woonstede Gods aan met het woord 'tent'? Dat was een bijzondere aanduiding voor het huis des Heeren met een geestelijke betekenis. David vraagt in Psalm 15: 'HEERE, wie zal verkeren in Uw ohel? ' Daarbij hebben we te denken aan de oosterse praktijk van het verkeren in iemands tent als gastvriend. Dan mocht men een nauwe band hebben met de gastheer en vertrouwen op diens verzorging en bescherming. Zo zegt David in Psalm 27: 'Hij verbergt mij in het verborgene Zijner ohel.' Kanttekening: 'Gelijk men ten tijde van nood iemand bergt in verborgen plaatsen der tent.' Naar dat mogen verkeren in Gods tent ging Zerubbabels hart uit. Dat hij zijn zoon Ohel noemde, is er een blijk van dat het in zijn ziel leefde:

Hoe branden mijn genegenheên, Om 's Heeren voorhof in te treên; Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen.

Maar de keuze van het woord 'ohel' als naam voor zijn zoon bewees ook, dat Zerubbabel niet in het uiterlijke van het gebouw van hout en steen bleef hangen. Want de tent of hut des Heeren was voor David, in de psalmen waaraan Zerubbabel het beeld ontleende, een zinnebeeld van de gemeenschap Gods waarin David mocht verkeren, ook al verbleef hij als balling ver van de tabernakel, aan het einde des lands, Psalm 61, hier op aarde bij aanvang en in de hemel volkomen.

Berechja was de naam van zijn zesde kind. We zien weer –ja aan het einde als verkorting van de Naam des HEEREN. Berechja betekent: de HEERE zegent. De naam spreekt voor zichzelf. De zegen des HEEREN, die maakt rijk.

Van het vijftal namen van vers 20 is Be-rechja de enige die meer in de Bijbel voorkomt. De andere worden alleen gevonden in het gezin van Zerubbabel. Zo dus ook zijn zevende kind, Hasadja. De betekenis van deze naam is: e HEERE is goedertieren. Het Hebreeuwse woord chèsèd betekent goedertierenheid of weldadigheid. Berechja en Hasadja zijn in hun namen de levende toonbeelden van Zerubbabels beleving van Psalm 116:12: Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen? '

Die ogenschijnlijk zo droge opsomming van namen blijkt een indrukwekkend monument van de verwachting van het oude volk. Ook Zerubbabel behoorde immers tot dat volk waarvan de apostel, Hebreeën 11, getuigde dat zij de beloften niet verkregen hebben, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd. De beloften namelijk van de komst van Hem in Wie alle tijdelijke en eeuwige weldaden zijn. Hij is de inhoud van al de beloften. In Hem maakt de Heere een nieuw begin met Zijn volk: Mesullam. In Hem is Hij hun genadig: Hananja. In Hem noemt Zerubbabel de kerk Selomith, vrede bij God door de Heere Jezus Christus. In Hem bekomt hij goedgunstigheid: Hasuba. In Hem als de Deur heeft hij toegang tot de tente Gods: Ohel. In Hem ontvangt hij de zegen (Berechja) en de goedertierenheid des Heeren (Hasadja). Op de beloofde Messias, Die uit Zerubbabels lendenen zou voortkomen, was al zijn hoop en verwachting gevestigd.

Maar dan volgt zijn achtste kind: Jusabhesed. Ook een naam die we verder nergens in de Schrift tegenkomen. Een bijzondere naam. We zien daar weer het woord chèsèd, goedertierenheid in, maar nu vervat in een bede. Jusabhesed betekent: Moge de goedertierenheid wederkeren. Het was toen blijkbaar donker bij Zerubbabel gesteld. Hij had bij de geboorte van zijn zevende toch nog gezegd: de HEERE is goedertieren? Men lette hier scherp op de tekst. De eerste zeven namen zijn telkens verbonden door het woordje 'en'; na de zevende stokt de opsomming. Met wat er geweest was in zijn leven, heeft Zerubbabel het bij deze gelegenheid niet meer kunnen doen. Voor zijn beleving was de goedertierenheid geweken.

Ook daarin is hij een monument. Van het schuld belijdende volk van Jesaja 63: HEERE, waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen? Waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil.' 'Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt.' Misschien is het hem wel tot persoonlijke schuld geworden dat de tempelbouw zo lang stilgelegen heeft. In elk geval heeft de Heere hem rijkelijk bemoedigd met Haggaï's profetie van de zegelring, Haggaï 2:24.

Wie de namen van de zonen Zerubbabel, genoemd in Mattheüs 1 en Lukas 3, mist bij het nu besproken achttal, bedenke dat het heel gebruikelijk was dat men meer dan één naam had èn dat Rhesa (Lukas 3:27) prins betekent en dus de ambtsnaam van Mesullam kan zijn geweest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's