Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

We zullen dus proberen om nog een brief aan de vorige toe te voegen. De dichter heeft niet alleen gewaagd van de vele benauwdheden en kwaden die de Heere hem had doen zien, maar mocht ook zijn vertrouwen uitspreken in de hulp die God hem nog weer bieden zou. We horen hem immers zeggen: ”Gij, Die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.” We horen hem dus hetzelfde zeggen als later de apostel: ”Die ons uit zo grote dood verlost heeft en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.” David was nu oud geworden, maar de benauwdheden en kwaden bleven hem nu ook nog niet gespaard. Als de Heere zegt dat Hij onze weg met doornen zal omtuinen, dan gaat dat door tot het einde van ons leven toe. Het is immers de weg die wij moeten gaan tot aan onze dood. De dichter mocht echter geloven dat de Heere ook nu in zijn ouderdom hem zou uithelpen, maar dat het daar ook niet bij zou blijven, want hij heeft ongetwijfeld toch ook over dood en graf mogen heenzien.

We dachten daarom ook om daar nu in het bijzonder aandacht aan te schenken. De strijd zal voor de Kerk niet altijd en eeuwig duren. Maar de Heere zal dan ook tot aan het einde van het leven betonen dat Hij de Getrouwe is en blijft. Juist ook in de tijd des ouderdoms is het zo groot, als Hij betoont ook nu steeds een uiten doorhelpend God te zijn. Hij heeft ook gezegd: ”Hoort naar Mij, o huis Jakobs, en het ganse overblijfsel van het huis Israëls, die van Mij gedragen zijt van den buik aan, en opgenomen van de baarmoeder af. En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen en Ik zal dragen en redden.” Dat dragen en redden houdt ook heel wat in. De dichter spreekt over een weder ophalen uit de afgronden der aarde.

Over afgronden moeten we niet gering denken. De afgrond is ook door God geschapen. Het ging er met Job in de weg der beproeving wel diep doorheen, maar de Heere heeft hem toch nog een keer afgevraagd: ”Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee, en hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld? ” O, als God Zich zo in Zijn grootheid en almacht ontdekt, waar moet de mens dan toch blijven! De afgrond doet ons echter ook denken aan onze diep gevallen staat. We hebben ons als in een afgrond neergestort. Uit die afgrond kunnen we onszelf niet verlossen. Maar nu doet die afgrond ons ook denken aan de afgrond waarin de Middelaar is weggezonken. Hij kon zeggen: ”Ik ben gezonken in grondeloze modder waar men niet kan staan; Ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt Mij.” Hij heeft de diepte van de eeuwige Godsverlating voor de Zijnen doorstaan. Hij heeft de volle toorn Gods voor de Zijnen doordragen. Als men daar in die afgrond van benauwdheid waarin men terecht kan komen, eens wat van krijgt te zien, dan hebben al onze benauwdheden en kwaden nog niets te betekenen. Maar dan kan daaruit toch ook een hoop verrijzen op de verlossing die de Heere in de grootste benauwdheden kan schenken en wil schenken.

Dat had de Heere steeds gedaan in het leven van David, maar dat zou Hij ook nu nog doen in de tijd des ouderdoms. Er is terecht weleens gezegd dat men in de ouderdom honden kan horen blaffen die men eerder nog niet heeft gehoord. De schrijver van deze brief meent daar ook wel iets van te weten. En in de ouderdom is ook weer moeilijker het kwade te dragen dan in de jonkheid. Jeremía's klaagliederen doen ons weten dat het goed is voor een man, als hij het juk in de jeugd draagt. In de jeugd hebben we zelf ook een zwaar juk moeten dragen. Een oorlogstijd ligt achter ons waarin het kwaad dat ons daarin overkwam ook niet te vergeten is. En verder zijn de benauwdheden en kwaden ook niet uitgebleven als we nog jong waren. Maar we hebben weleens gedacht dat het woord uit de Klaagliederen van Jeremía, door ons zo-even aangehaald, ons kon doen hopen dat die benauwdheden en kwaden ons in de ouderdom wel gespaard zouden blijven. Maar daarin hebben we ons vergist. De 71e Psalm heeft ons in de ouderdom wel wat te zeggen gekregen. De dichter mocht ook aan zijn jonge tijd nog terugdenken. Toen kende hij eigenlijk die benauwdheden nog niet die in zijn ouderdom zijn deel werden. We horen hem zeggen: ”Want Gij zijt mijn Verwachting Heere HEERE, mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan.” Dat was dan toch nog wel een aangename tijd. Er mocht toen nog gedurig zulk een sterk vertrouwen in zijn ziel zijn. Maar nu werd het hem gedurig in het bijzonder wel van binnen gezegd: ”God heeft hem verlaten; jaagt na en grijpt hem, want er is geen verlosser.” Maar hij mocht toch ook nog wel zien Wie de Heere ook nu nog voor hem wilde zijn. Dat deed hem ook nog weer zeggen: ”O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.” En zo mocht hij daarop ook de bede doen volgen: ”Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.”

Zo werd dus het vertrouwen op de Heere steeds weer in zijn ziel versterkt. En zo kwam hij tot de uitroep: Gij, Die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.” God was toch Dezelfde nog gebleven. En Hij deed hem dat ook in zijn ouderdom nog ondervinden. Och, de Heere weet in de ouderdom Zijn volk ook nog wel aan een kort touwtje te doen lopen. Hoe gaat dan in het bijzonder Gods weg toch door de ontkrachting heen. Dan heeft Jesaja mogen getuigen, wat hij ook wel uit zijn eigen ondervinding heeft mogen zeggen: ”Hij geeft den moede kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen kracht heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen. Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden.” Op deze wijze wil de Heere Zijn volk ook nog wel tot een wonderteken stellen.

De oude vader Jakob heeft in zijn ouderdom ook uit de ervaring vandaan in zijn zegeningen door hem uitgesproken over zijn zonen, wonderlijke spreuken mogen doen horen. We denken aan de zegen die hij Jozef mee mocht geven en waarin hij ook nog over afgronden heeft gesproken. We horen hem zeggen: Van uws vaders God, Die u zal helpen en van den Almachtige, Die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder.” De kanttekening geeft daar een mooie verklaring van. De kanttekening zegt: Versta de grote diepte die in de aarde is, uit dewelke de zeeën, fonteinen, rivieren, meren, beken, enz. hun oorsprong nemen.” Dus de afgronden brengen wonderlijke zegeningen met zich mee. Ze kunnen dus niet gemist worden. Dat laat ons Genesis 1:2 ook al weten. God schiep ook de afgronden. En de Geest zweefde op de wateren. O vriend, dat heeft me voor mijn zielenleven ook wat te denken gegeven. Die dierbare Geest wil die afgronden ten goede voor ons gebruiken. En die Geest krijg ik in mijn ouderdom ook steeds meer zo nodig. Hij wil me uit die afgronden op zo'n wonderlijke wijze steeds Zijn zegen geven. Dan haalt Hij mij op uit de afgronden der aarde.

Zo wil Hij me ook nog tot een zegen voor anderen stellen. En dat doet dan ook zo met innerlijk meedogen zien in onze ouderdom op het opgroeiend geslacht. En dat doet dan ook vragen: ”Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.” De afgronden blijven ons daarom tot aan het einde van ons leven niet gespaard. Maar eenmaal zal de Heere Zijn volk voorgoed uit alle afgronden ophalen. En daar zou ik nu in het bijzonder aan de hand van de tekst nog op willen gaan wijzen. De dichter heeft toch ook in het bijzonder mogen zien op wat hem na dit leven te wachten stond. Dan zou hij voor eeuwig uit alle afgronden der aarde worden opgehaald. De strijd zal voor de Kerk niet altijd en eeuwig duren. Men zal weten uit welke grote nood en dood men door God verlost is. Straks zullen droefenis en treuring voor eeuwig wegvlieden en vrolijkheid en blijdschap zullen eeuwig op het hoofd van de verlosten des Heeren zijn.

Het heeft ons ook weleens wat te zeggen gehad dat God in den beginne de hemel en de aarde schiep. De hemel is dus ook een

door God geschapen ruimte. God had de hemel voor Zichzelf niet nodig. De hemel der hemelen kan Hem zelfs niet bevatten. Maar de hemel heeft Hij geschapen voor de heilige engelen, want de engelen schiep Hij ook gelijk met de hemel, want alzo zijn volbracht de hemel en de aarde en al hun heir, zo wordt ons gezegd. Dus de engelen zijn dan ook op de eerste dag geschapen. Maar de Heere heeft de hemel ook voor Zijn volk geschapen. Dat is een wonder niet om te vatten, dat de Heere in den beginne de hemel ook voor ons geschapen heeft. Voor ons, die ook van God zouden afvallen, evenals de duivelen. Maar de duivelen komen niet in de hemel. Christus zag satan als een bliksem uit de hemel vallen. Dus God neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. Van stonde aan bij het sterven zullen Gods kinderen de eeuwige zaligheid in de hemel deelachtig worden. Zondag 22 van onze Heidelbergse Catechismus zegt ons op grond van Gods Woord, dat de ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd zal opgenomen worden. Christus heeft dat Zijn jongeren ook in het vooruitzicht gesteld, als Hij gezegd heeft: ”Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.”

Hoewel de Heere Zijn volk soms tot in de hoge ouderdom hier op aarde wil doen leven, zo wil Hij toch ook dat ze steeds meer zullen bedenken de dingen die boven zijn en niet die van deze wereld zijn. Hij gaat Zijn volk daarom ook door de vele benauwdheden en kwaden die op deze aarde tot in de ouderdom hun deel worden, steeds meer los maken van deze aarde. Men zal steeds meer gaan zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Weliswaar dat men tot in de ouderdom soms ook nog zo over die aardsgezindheid moet klagen. De zorgen des levens worden met het ouder worden ook steeds meer, in het bijzonder als men met kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen door de Heere gezegend is. Vooral ook in een tijd als die we thans beleven, kan men met zoveel zorg over zijn geslacht vervuld zijn. Maar ook zal men het goede voor Gods Kerk toch blijven zoeken tot het einde toe. En de Heere heeft ook nog de belofte gegeven: ”En gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens.” Het wel en wee van Gods Kerk zal de oprechten in Sion toch steeds ter harte blijven gaan. Zo zal het toch doorgaan tot het einde toe:

Om 's Heeren huis, in u gebouwd, Waar onze God Zijn woning houdt, Zal ik het goede voor u zoeken.

Het mocht ons daarom ook wel ter harte gaan, als de Heere deze lastdragers steeds meer wegneemt. De rechtvaardigen worden weggenomen voor de dag des kwaads. Van Henoch lezen we: ”En hij was niet meer; want God nam hem weg.” Hij behoefde de zondvloed niet meer mee te maken. Maar toch bleef er ook nog wel een Noach over, want de Kerk zal er altijd zijn en blijven tot het einde toe. De Heere Jezus heeft echter ook gezegd: ”Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? ” Zulk een geloof als bij die weduwe, die de rechter bleef lastig vallen, al was het dat hij God niet vreesde en geen mens ontzag. Maar de Heere Jezus heeft toen ook gezegd: ”Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen? ” Aan gelovige mensen ontbreekt het in deze eindtijd niet, maar het ontbreekt wel steeds meer aan mensen die als die weduwe dag en nacht tot Hem roepen.

Maar laten we dan toch ook nog een troostwoord mogen nalaten voor het overblijfsel dat nog gevonden zal worden. Het kan niet anders of ons gebed gaat daarvoor op tot Gods troon. We gunnen het de Koning toch zo, dat er nog vele parelen zullen gehecht worden aan Zijn Middelaarskroon. Hij zal ook Zijn Kerk vergaderen van de vier einden des aardrijks. Er gebeurt thans veel in deze wereld. De vervolgingen woeden ook hevig hier en daar. De Heere kent degenen die de Zijnen zijn en die zal Hij zeker toebrengen. En zo blijven we ook daaraan gedenken tot het einde toe. Maar onze pelgrimsreis raakt ten einde. En ons verlangen gaat toch steeds meer uit naar het hemels vaderland. Het wonder wordt steeds groter als we daar zullen mogen komen. Maar de Heere wil het verlangen daarnaar toch steeds weer verlevendigen. En dan mag men er ook weer eens iets van zien welk een gelukzaligheid de Heere Zijn Kerk heeft bereid. Wat geen oog gezien en geen oor gehoord heeft en in het hart des mensen niet is opgeklommen, heeft God bereid dien, die Hem liefhebben. Als we er hier op aarde iets van zeggen of schrijven, kunnen we dat maar stamelend en gebrekkig doen. De grootste verlossing zal de verlossing zijn van dat zondige bestaan dat men hier op aarde niet kwijt kan raken. Geen verdorven natuur behoeft daar de verlosten des Heeren meer te kwellen. De Heere behoeft Zijn aangezicht ook niet meer te verbergen om hun dagelijkse struikelingen en om bepaalde verkeerde gedragingen. Men is van de zonden in in-en uitleving voorgoed verlost. Geen bestrijdingen van de vorst der duisternis zal men daar ook nog onderworpen zijn. Maar wat wel het voornaamste is, men zal in de volle gunst en gemeenschap des Heeren eeuwig mogen delen. God zal alles in allen zijn. En eeuwig zal men de Koning in Zijn volle glans en heerlijkheid mogen aanschouwen. Van Zijn liefde zal men eeuwig als dronken worden gemaakt. O, hoe heerlijk zal toch dat eeuwig aanschouwen zijn van dat verheerlijkte Lam Dat voor hen geslacht is. Hij kocht ze Gode met Zijn dierbaar bloed. Ze zullen Zijn hoofd zien dat voor hen met doornen werd gekroond, Zijn handen en voeten die voor hen zo deerlijk werden verwond, ze zullen Hem dus zien in die menselijke natuur waarin Hij al dat smartelijke lijden voor hen heeft willen ondergaan. Maar zo zullen ze Hem dan ook eeuwig als de Boom des levens mogen aanschouwen. Daar staat geen engel met een uitgetrokken zwaard om de toegang tot die Boom des levens te bewaken. Daar is ook geen boom der kennis des goeds of des kwaads meer. Geen verzoekingen tot de zonden zullen daar meer tot hen komen. Er is geen mogelijkheid meer om uit die staat der heerlijkheid te vallen, zoals die mogelijkheid er in het aardse paradijs wel was. Eeuwig zal men de volle gemeenschap met God Drie-enig mogen smaken. Och, we zien hier nog maar als door een spiegel in een duistere rede, maar dan zullen we zien aangezicht tot aangezicht. Eeuwig zal men zijn hart ten volle in God Drie-enig mogen ophalen. Waarlijk, het zal een zaligheid zijn, die onuitsprekelijk is. De helft is er ons ook nog niet van aangezegd.

En dan zal die zaligheid ook nog vermeerderd worden door het zoet gezelschap waarin men zich zal bevinden. Die engelen die men hier ook al zo lief gekregen heeft, zullen daar de verlosten eeuwig ook omringen. Zij behoefden niet vrijgekocht te worden door het bloed des Lams, daar ze nooit gevallen zijn. Maar toch hebben ze zich zo verlustigd in het werk der zaligheid dat verloste zondaren ten deel mocht vallen. De engelenzang in Efrata's velden heeft daarvan gewaagd. Ook mochten die engelen hier op aarde gedienstige geesten voor hen zijn. Maar men zal ook eeuwig in het gezelschap mogen verkeren van al die kinderen Gods die men hier op aarde gekend en ook niet gekend heeft. Er is hier toch al zulk een zoete gemeenschap der heiligen door hen beoefend. Ze hebben hier al mogen overeenstemmen in het werk dat ze eeuwig zouden mogen doen. En velen van hen zijn hen voorgegaan in die hemelse heerlijkheid. Ze gevoelden zich soms hier zo eenzaam achtergebleven. En ze hebben de klacht ook wel moeten uiten met de profeet: ”Ai mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht.” O welk een liefde zal straks die verlosten des Heeren eeuwig aan elkaar doen verbonden zijn, ook in hetzelfde werk dat ze eeuwig zullen doen. Efraïm zal Juda niet meer benijden en Juda zal Efraïm niet meer benauwen. Eeuwige vrede zal op het hoofd van de verlosten des Heeren zijn.

Ik wil nu ten slotte deze gelegenheid nog waarnemen om er de mens in zijn natuurstaat nog op te wijzen dat het tegenovergestelde van die gelukzalige staat der heiligen, ook onbeschrijfelijk zal zijn in die eeuwige jammer en ellende die het deel zal zijn van de verdoemden in de hel. Lees toch de goede oude geschriften hierover eens na. Zie wat Brakel daarvan beschrijft in zijn 'Redelijke godsdienst' en ook Boston in 'De viervoudige staat des mensen'. Lees de ernstige vermaningen na, waarmede ze hun beschrijving daarvan besluiten. De Kerk des Heeren maakt hier kennis met die afgronden waarin men straks eeuwig zal moeten wegzinken. Daarom kan ik niet nalaten om u ook met ernst toe te roepen: Vlied toch van die toekomende toorn!

We moeten besluiten. Ik heb aan uw verzoek getracht te voldoen, om iets te schrijven over de bede van de dichter van de 71e Psalm in zijn ouderdom. De Heere verbinde er nog Zijn onmisbare zegen aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's