Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte fam. L. te R.,

De vraag die u me gesteld hebt, moet onze gedachten nu bepalen bij het nauwelijks zalig worden. U hebt een predikant beluisterd die wist te zeggen dat we moeten ophouden met te denken dat we te slecht zijn en dergelijke opmerkingen meer, want het zalig worden is zeer gemakkelijk. Misschien bedoelde hij het wel goed volgens uw schrijven, maar toch gaf het u veel te denken. Als iemand u zou vragen waarom het u veel te denken geeft, dan zou u dat niet kunnen uitleggen. U hebt een predikatie van David Knibbe gelezen, maar die spreekt u in ieder geval toch wel meer aan. En nu vraagt u mij of ik het in ons blad eens uit zou willen leggen hoe we het moeten verstaan.

Uw vraag heeft me doen denken aan een predikatie van Justus Vermeer over het nauwelijks zalig worden. U hebt David Knibbe genoemd, nu daar kunt u zich ook wel aan toevertrouwen. Hij was een bekwame uitlegger der Schrift. Maar in de verzamelingen van oefeningen van Justus Vermeer is een predikatie van een zeer bijzondere inhoud te vinden over 1 Petrus 4:18: En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? ” Ik wil proberen om op de voornaamste inhoud van die predikatie te wijzen. Ook zie ik wel dat ik er heel wat streepjes bij heb staan. Zo begint hij te zeggen dat we door een rechtvaardige moeten verstaan: Een gerechtvaardigde goddeloze, geheel buiten zichzelven, in de Goddelijke vierschaar door de Heere richterlijk van al zijn zonden vrijgesproken en een recht ontvangen op de goederen des verbonds, die aan de hemel en de volle zaligheid vast zijn; en dat voortvloeiende uit het verbond der genade, op grond van de eeuwige en vrije genadige verkiezing in Christus, enkel om Christus' volle en volkomen gerechtigheids wil, door hem gelovig omhelsd en aangenomen, tot eeuwige prijs en roem van Gods vrije genade.” Dat is een lange definitie of omschrijving die hij geeft van wat het is een rechtvaardige te zijn. Maar daar ligt nu werkelijk alles in opgesloten. Hij spreekt dus over een gerechtvaardigde goddeloze. De tekst spreekt immers over rechtvaardigen en goddelozen. Maar die rechtvaardige is eigenlijk ook een goddeloze. Dus zo worden we met zulk een benaming gewezen op het onderscheid dat de Heere heeft willen maken waar eigenlijk geen onderscheid was. Zo wordt het Goddelijk werk daarmee verklaard. En dat doet me nu gelijk al denken aan de opmerking van die predikant, als hij gezegd heeft dat het zalig worden zeer gemakkelijk is. Ik heb de opmerking van Comrie al meer aangehaald, als hij zegt dat de moeilijkheid van het zalig worden juist in de gemakkelijkheid ligt.

Justus Vermeer legt ons dat ook wel nader uit. Er wordt in de tekst over een nauwelijks zalig worden gesproken. Het is wel een nauwelijks zalig worden, maar toch een zeker zalig worden. Als het zo niet was, werd er niemand zalig, want we willen niet zalig worden in de weg waarin God ons tot de zaligheid wil brengen. Daar moeten we het mee eens gemaakt worden. En als we het er mee eens gemaakt zijn, dan zullen we het bewonderen dat het zulk een zeker zalig worden is, omdat het zo eenzijdig ligt bij God vandaan. Zo is het dan ook een ruim zalig worden, zoals Justus Vermeer daar ook op wijst. En zo heb ik het ook in de jaren van mijn ambtelijke bediening mogen verklaren. Het zalig worden van de Kerk ligt zo eeuwig vast in de vrije soevereine verkiezing Gods. Een door God verkorene kan niet meer verloren gaan. De verkiezing en de roeping Gods zijn onberouwelijk. Hebben we er zelf naar gevraagd, of God ons tot de zaligheid wilde verkiezen? Nee, we waren er in de nooit begonnen eeuwigheid nog niet. We hebben daar dus niet in mee gedaan. Maar als een door God verkorene van eeuwigheid, kan men nooit buiten de zaligheid vallen. De verkiezing is in het bijzonder het werk des Vaders. Christus heeft gezegd dat niemand de Zijnen kan rukken uit Zijn hand, noch uit de handen Zijns Vaders. En zo ligt dat zalig worden ook vast in het eeuwige verbond, waarin Christus de verkorenen des Vaders voor Zijn rekening genomen heeft. Dat verbond weet ook van geen wijken of wankelen. Zonder 's mensen toedoen is in dat verbond voor de mens onderhandeld over de weg waardoor de door God verkorenen tot de zaligheid moeten komen. En dan moeten we verder denken aan de weg die daartoe Christus als de Borg en Middelaar des verbonds heeft moeten gaan. Die weg heeft Hij alleen gegaan. Niemand van de volken was met Hem. Hij heeft de pers alleen getreden. Dus de mens deed daar niet in mee. Zo is dus het nauwelijks zalig worden een zeker zalig worden. Al wil men niet zalig worden, men moet zalig worden. Maar daarom wordt het toch een nauwelijks zalig worden. Maar dat heeft nu juist een nadere verklaring nodig. De Schrift laat ons duidelijk weten dat de mens niet zalig wil worden. ”Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods”, zo zegt ons de apostel in Romeinen 9:16. Het zalig worden wordt het wonder voor al degenen die het te beurt mag vallen, omdat men het zelf niet gewild of gezocht heeft. Er kunnen nog wel consciëntie-overtuigingen zijn, waardoor men bevreesd is voor de hel en dus liever naar de hemel gaat dan naar de hel, maar dan is het de mens alleen maar om zelfbehoud te doen. En men wordt dan ook liefst maar behouden in het vasthouden van al wat het vlees ook begeert en vasthoudt. En zo komen we nu juist tot een nadere overdenking van wat nu eigenlijk het nauwelijks zalig worden ons te zeggen heeft. De weg die ons tot de zaligheid leidt, begeren we niet en zoeken we niet. Terecht wordt dan wel eens gezegd dat in het zalig worden de gehele mens eraan moet. Gods Geest moet ons ontvankelijk maken voor vrije genade. Die Geest doet dat door ons te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. We moeten overtuigd worden van zonde, want we willen de zonde niet in de zonde zien. We moeten ook overtuigd worden van de rechtvaardigheid Gods, want we zijn het er niet mee eens dat God rechtvaardig handelt in onze verdoemenis. In deze tijd wordt er nogal eens over een doemdenken gesproken. Men houdt daar niet van, van dat doemdenken zoals men dat noemt. Maar men verraadt daar zichzelf wel mee. Die predikant die u beluisterd hebt, zal ook wel niet gesteld zijn op dat doemdenken. Het zalig worden is immers toch zo makkelijk? Ja, het zalig worden is zeer gemakkelijk, maar dat doemdenken moet er dan niet bijkomen. Maar de Geest gekomen zijnde, zal ook van het rechtvaardige van het oordeel overtuigen. En laten we nu maar eerlijk zijn, we hebben liefst toch maar niet dat er gesproken wordt over de benauwdheden der ziel die gekend worden in de weg waarin God de mens tot de zaligheid wil brengen. Men staat dan al gauw met de opmerking klaar, dat het bij een ieder niet op een zelfde wijze eraan toegaat. Er zijn er immers die van zulke angsten en benauwdheden niet weten? En och, ik hoop de Heere geen paal en perk te stellen in de weg waarin en waardoor Hij de mens tot de kennis der verlossing brengt. De leidingen des Heeren zijn daarin verschillend, maar die zalig worden, zullen toch allen wel weten uit welke grote nood en dood ze verlost geworden zijn. Ook zullen ze aan de weet komen wat het de Middelaar gekost heeft om ze tot de zaligheid te brengen. Velen roemen er wel in, menende te weten dat Jezus ook voor hen die weg heeft willen gaan om ze van de helse straf te verlossen en ze in de hemel te brengen, maar ze hebben er geen indrukken van wat het die Middelaar gekost heeft om die weg van lijden en sterven te moeten gaan om een zondig en schuldig mens tot die zaligheid te brengen. Dat ook dit behoort tot het nauwelijks zalig worden, daar hoort men ze niet over. Maar Gods Woord zegt ons dat ze Hem zullen aanschouwen als met de rouwklage over een enige zoon, en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene, want zij zullen Hem aanschouwen Die zij doorstoken hebben.

Er is dus over het nauwelijks zalig worden nog wel wat te zeggen. Dat het een nauwelijks zalig worden is, heeft Christus Zelf gepredikt. Hij heeft gezegd: ”Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en

velen zijn er die door dezelve ingaan. Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden.” Het werk des Geestes is een bovennatuurlijk werk. Hij doet ons een weg vinden die we uit onszelf niet zoeken. Maar Hij zal ons ook doen weten dat de nauwe weg juist een brede weg is en dat een enge poort juist een wijde poort is. Het zal een zalig worden uit genade zijn. Maar dat is nu juist zo verborgen voor de mens. Als alle eigen werk als waardeloos wegvalt, kan men niet zien dat dit de weg naar de hemel zou kunnen zijn. Men ziet het dan alleen maar op de hel aangaan. Ik denk dat die dominee dat niet gezegd zal hebben. Maar zo weet men dan ook niet te spreken van het wonder dat zich voor de ziel ontsluit, als men eens te geloven krijgt dat zo'n mens, zo goddeloos als men zich waarneemt, nog zalig kan worden. Met een oppervlakkig geredeneer over het gemakkelijk zalig worden van een slecht mens, kan men gelijk nog wel de zonden vasthouden, wat ook wel duidelijk openbaar komt, zoals ik ook wel bij zulke predikanten gezien heb. Maar men zal er wat van moeten leren dat de weg van het zalig worden een weg is van minder zonden doen en groter zondaar worden.

Het wordt een nauwelijks zalig worden, ook onder de bestrijdingen van de boze. Zolang de sterkgewapende zijn hof bewaart, is alles in vrede, maar het wordt anders als er Eén over komt Die sterker is dan hij. De duivel laat zijn prooi zomaar niet los. Over die benauwingen van de boze is ook nog wel wat te zeggen. Hij weet de ziel de zonden wel als zeer gering voor te stellen, of anders als onvergeeflijk. Zo maakt hij ze ook wel wijs dat ze de zonde tegen de Heilige Geest gedaan heeft. Ook hierin gaat hij om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden. Hij zet de mensen ook wel tegen ons op, als we die nauwe weg mogen bewandelen. Onze huisgenoten kunnen ook wel onze vijanden worden. De mensen weten ons ook nog wel te wijzen op het verkeerde wat we nog doen. En dan hebben we ook geen woord tot ons verweer in te brengen. Dus de mensen weten ons ook nog wel te zeggen dat we op de brede weg wandelen in plaats van op de smalle weg. En zo is men in-en uitwendig vele bestrijdingen onderworpen. Maar men maakt ook kennis met het eisend en wrekend recht des Heeren. Men zal weten tegen Wie men gezondigd heeft. God kan de zonden niet ongestraft laten. Daar wordt men ten volle van overtuigd. En zo ziet men het niet op de hemel, maar op de hel aangaan. En dan is de boze er ook wel bij om ons te zeggen dat zulk een mens niet zalig kan worden. Die zegt ons dus niet dat het een gemakkelijk zalig worden is voor een slecht mens. De vorst der duisternis weet ook wel van alle verkeerde dingen af die we gedaan hebben en weet ons die ook wel voor ogen te stellen. Dus over de bestrijdingen van de boze is ook nog wel wat te zeggen.

Maar de verdrukkingen uitwendig blijven ook niet uit. Als men de nauwe weg zal mogen gaan bewandelen, zal de vijandschap van de kinderen der wereld ook niet uitblijven. Ze zullen u het leven wel onmogelijk zien te maken. Het kan daarin ook wel zover gaan, dat men nog gaat denken dat men beter op deze weg niet verder door kan gaan. De weg die men nu gaat is nu eenmaal ook een weg van het rechteroog uitsteken en van zijn rechterhand en voet afhouwen. En dan wil men soms wel terug, maar men kan niet meer terug. Al kan men dat niet zien, maar het is een Goddelijke hand die ons op die weg gebracht heeft en daarom moeten we verder, hoe onmogelijk het ook voor ons wordt. Zo wordt men geheel als een blinde in die weg geleid. Men ziet niet dat het zo op de hemel zal aangaan en dat het een Goddelijke hand is die ons op die weg gebracht heeft. Men weet niet vanwaar de wind komt en waar die henengaat. Maar het gaat uiteindelijk ook op de dood aan. En die dood kan de ziel ook zeer beangstigen. Het is en blijft een koning der verschrikking. De mens is er niet toe geschapen om te sterven. Zo is de dood dus on-en tegennatuurlijk. Er wordt dan ook over de dood gesproken als de laatste vijand. Dus ik ben niet onschriftuurlijk als ik zo over de dood schrijf. Met al onze bevinding kunnen we niet door de doodsjordaan, als de Heere er ons niet doorheen helpt. Men gaat niet als een bekeerd mens en ook niet als een dominee naar de hemel. Men zal het moeten weten dat het een uit genade zalig worden is. Zo moet men dan dus door de enge poort, die alleen wijd en ruim kan worden, als het voor ons de poort van Christus' gerechtigheid zal mogen zijn, want goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de gerechtigheid redt van de dood. Als men door die poort zal mogen ingaan, dan zal men weten dat het daardoor alleen een ruime ingang kan worden en zal het voor ons kunnen gelden: Door deze zal ik binnentreden, En loven 's Heeren majesteit.

Daar moet nu dat nauwelijks zalig worden toe dienen, dat er niet anders voor ons overschiet. Maar nu zegt de tekst nog wat. ”Waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? ” Er wordt een vraag gesteld, maar een vraag die ons heel wat te denken geeft. We hebben ermee tot onszelf in te keren. Met de goddeloze en de zondaar wordt eigenlijk een zelfde mens bedoeld. Wel is er groot verschil in de uitleving hier op aarde. Maar in onze natuurstaat gelden die benamingen voor ons allen. We zullen onszelf als een goddeloze en zondaar moeten leren kennen. Als we dus niet tot die rechtvaardigen behoren, dan zijn we te rekenen onder die goddelozen en zondaars. En waar zullen die verschijnen? Laten we daar toch eens goed en ernstig over nadenken! Gods Woord doet het ons wel weten wat ons te wachten staat als we onbekeerd moeten sterven. Bij de dood worden ziel en lichaam van elkaar gescheiden. Vreselijk zal het zijn om onbekeerd en onverzoend God in de handen te moeten vallen. Ons wacht dan niet anders dan een buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden en waar de rook der pijniging opgaat tot in alle eeuwigheid. De rechtvaardige leert daar hier kennis mee maken. Vandaar dat het ook een nauwelijks zalig worden is voor die rechtvaardige. Er is bij die rechtvaardige ook veeltijds zulk een vrees voor zelfbedrog. Het gaat toch op zulk een grote en ontzaglijke eeuwigheid aan! Het zal toch zo vreselijk zijn, als het verkeerd uit zal komen! Maar omdat men daar wat van weet, is er zulk een medelijden in het hart voor een onbekeerd mens die nog geheel zonder een gegronde hoop op de eeuwigheid aanreist. In liefde wil men die graag ernstig waarschuwen voor zijn verderf. En daarom neem ik die gelegenheid nu ook gelijk nog waar. Het heeft ons toch wat te zeggen, als de apostel hier zo vol ernst heeft geschreven: ”En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? ” Dat is wat anders dan zo'n oppervlakkig praatje van dat men maar op moet houden met te zeggen dat we zo slecht zijn, want zalig worden is makkelijk. Ik wil u wat anders zeggen. Het zal voor degenen die zalig worden een eeuwig meevallen en een eeuwig wonder worden als zij door de poorten zullen mogen ingaan in de stad. Dan zullen ze ook eeuwig weten wat ze te doen hebben. Het zal een eeuwig wegzinken zijn in verwondering in de liefde van een Drie-enig God. Hoemeer men er van gaat zien Wie dat hoge Wezen is, hoe geringer men in zichzelf wordt en hoe groter het wonder wordt dat men een gekende en een geliefde zal mogen wezen van die hoge Majesteit. Zo wordt het dus een nauwelijks zalig worden. Dat geldt voor mensen tegen wie de Heere niet behoeft te zeggen: ”Gij meent, dat Ik ten enenmale ben gelijk gij.” Voor die mensen die denken dat God aan hen gelijk is, kan het heel gemakkelijk zijn om in de hemel te komen, maar zo is het niet voor degenen die rechte indrukken krijgen van de hoogheid, de majesteit en de heiligheid Gods. Daarom blijft er voor hen een eeuwige verwondering over dat het die God behaagd heeft om naar zulk een mens om te zien. Dat Hij die mens van eeuwigheid verkoren en liefgehad heeft. Dat de Zoon van God voor zulk een mens die weg van diepe vernedering heeft willen gaan. O, zulk een mens zal weten wat men te doen heeft als men er zal mogen komen. Maar och, hoe vreselijk zal het toch zijn, als we onvoor-en ontoebereid die eeuwigheid zullen moeten aandoen. Dat schrijf ik nog in alle liefde en ernst voor al degenen die nog onvoorbereid op die grote eeuwigheid aangaan. Nu is het nog de welaangename tijd, de dag der zaligheid. Och, haast en spoedt u dan nog om uws levenswil, want als kaf gaat de dag voorbij. Geachte familie L., dit is de wens voor u en al de lezers die nog onvoorbereid op de eeuwigheid aanreizen. De Heere zegene daartoe dit schrijven nog als een antwoord op uw vraag. Hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Ds. F. Mallan

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's