Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Feestdagen (3)

Zo had dus de synode van de provincies Holland en Zeeland in 1574 in navolging van de kerk van Genève bepaald dat het volk van de feestdagen afgemaand moest worden en met de zondag alleen tevreden diende te zijn. De kerk kreeg daarin evenwel in menig stad of dorp de overheid tegen zich. De nationale synode van Dordrecht in 1578 heeft daar rekening mee willen houden. Deze synode, die geleid werd door Petrus Datheen, deed de volgende uitvoerige uitspraak over het onderhouden van de feestdagen:

‘Het ware wel te wensen dat de vrijheid van zes dagen te arbeiden, van God toegelaten, in de kerk gehouden en de zondag alleen gevierd mocht worden.

Nochtans dewijl sommige andere feestdagen door autoriteit der overheid onderhouden worden, te weten de Kerstdag met de navolgende dag, insgelijks de tweede Paasdag en tweede Pinksterdag en in sommige plaatsen de Jaarsdag (= Nieuwjaarsdag) en Hemelvaartsdag, zo zullen de dienaars naarstigheid doen dat zij met predikaties waarin zij inzonderheid van de geboorte en verrijzenis van Christus, zending van de Heilige Geest en dergelijke artikelen des geloofs de gemeente leren zullen, de onnutte en schadelijke lediggang in een heilige en profijtelijke oefening veranderen. Hetzelfde zullen de kerkendienaren in die steden doen waar meer feestdagen door de autoriteit der overheid onderhouden worden. Intussen zullen alle kerken arbeiden dat het gewoonlijk gebruik van alle feestdagen behalve de Kerstdag (dewijl Pasen en Pinksteren op de zondag komen) zoveel mogelijk is en op het allervoeglijkste afgedaan (= afgeschaft) worden.’

Tot zover de uitspraak van deze synode. Zij bleef dus aandringen op afschaffing van de feestdagen, waarbij zij overigens voor de (eerste) Kerstdag een uitzondering maakte. Maar waar de overheid de feestdagen handhaafde, moesten de predikanten op die dagen maar preken om 'de onnutte en schadelijke lediggang' tegen te gaan.

Zo groeide de praktijk dat de kerk officieel wel tegen het onderhouden van de feestdagen die niet op zondag vielen was (behalve de eerste Kerstdag), maar omdat de overheid de feestdagen handhaafde als vrije dagen voor het volk, legde de kerk zich daarbij neer. Verschil in praktijk bleef er eigenlijk alleen nog over de dag van Christus' besnijdenis (Nieuwjaarsdag) en de Hemelvaartsdag. Op de Dordtse synode van 1618-1619 werd de wens geuit om tot eenparigheid van handelen te komen. Deze synode kwam toen tot het volgende besluit:

‘De gemeenten zullen onderhouden benevens de zondag ook de Kerstdag, Pasen en Pinksteren, met de navolgende dag, en dewijl in de meeste steden en provinciën van Nederland daarenboven nog gehouden worden de dag van de besnijding en de hemelvaart Christi, zullen de dienaars overal waar dit nog niet in gebruik is, bij de overheden arbeiden dat zij zich met de andere mogen conformeren (= een zelfde gedragslijn volgen).’

Zo kwam het in de Dordtse Kerkenordening te staan.

Het kon dus verkeren! Terwijl de kerk veertig jaar tevoren de overheid vermaande de feestdagen af te schaffen, gebeurde na 1619 het tegenovergestelde: plaatselijke overheden die bepaalde feestdagen nog niet hielden, werden nu door de kerk aangezet om dat te doen.

En de Dordtse Kerkenordening van 1619 bevat nog een bepaling over de feestdagen. Deze synode sprak namelijk ook uit, dat het stichtelijk zal zijn, waar het de gelegenheid der kerk lijden kan, dat op de Paasdag, Pinksterdag en Kerstdag het avondmaal des Heeren gehouden zal worden. Dit was dus geen voorschrift. Deze uitspraak was trouwens ook al gedaan in 1586, door de synode van 's-Gravenhage.

Wie nu opmerkt, dat in het besluit van de Dordtse synode de Goede Vrijdag en de Oudejaarsdag gemist worden, heeft gelijk, maar daarop hopen we nog terug te komen.

Hoewel de synode in 1619 de viering van de kerkelijke feestdagen dus had voorgeschreven, betekende dat niet dat er geen bezwaarden meer waren. Een bekend voorbeeld is ds. Jacobus Koelman te Sluis geweest. Koelman verklaarde zich niet gebonden aan de Dordtse Kerkenordening van 1619, want in Zeeland was zijns inziens nog de Middelburgse kerkorde van 1591 van kracht.

Op 26 december 1672 hield Koelman een preek over Galaten 4:4 – 11. Daarin keerde hij zich fel tegen het houden van de kerkelijke feestdagen. Ook diende hij bij de classis Walcheren waartoe Sluis behoorde, een bezwaarschrift in. Dit was mede de reden dat de Staten van Zeeland en de Staten-Generaal hem een preekverbod oplegden en toen hij zich daar niet aan hield Koelman uit Zeeuws-Vlaanderen verbanden. De andere reden was zijn bezwaar tegen de verplichting om bij doop, avondmaal, huwelijk en bevestiging van ambtsdragers formulieren te gebruiken.

Dan had Koelmans leermeester Voetius toch een ander standpunt over de feestdagen. Weliswaar schrijft dr. G. D. J. Schotel in zijn 'Openbare Eeredienst', pag. 211: 'Ook Voetius, hoewel zelf op feestdagen predikende en de godsdienst bijwonende, deed zulks echter met weerzin en gedwongen, alleen vredeshalve.' Maar dat geeft een vertekend, negatief beeld. Dr. C. Steenblok beschrijft het standpunt van Voetius op meer evenwichtige, genuanceerde wijze. In zijn boek 'Voetius en de sabbat' wijdt hij een 'aanhangsel' aan een bespreking van Voetius' disputatie 'De sabbatho et festis' (Over de sabbat en de feestdagen), pag. 138 - 152. Wij volgen dr. Steenbloks beschrijving.

Uitgangspunt voor Voetius is, dat het onderhouden van de wekelijkse rustdag door de Heere is voorgeschreven, maar dat de feestdagen door mensen zijn ingesteld.

De Nederlandse gereformeerde kerk heeft ze niet ingesteld, maar zij heeft de viering ervan getolereerd en zich daarin geschikt. Zij deed dat omdat zij ze niet zonder vrees voor een groter kwaad had kunnen wegnemen. Zolang overheid en volk er niet rijp voor waren, kon men niet anders dan de ongebondenheid op die dagen tegengaan en Rome's invloed verder wegnemen door kerkdiensten op die dagen te houden. Ze zijn dus alleen getolereerd, zonder veroordeling van andere kerken (Genève, Frankrijk, Schotland), die 'die dagen eervol hadden begraven', dankzij 'een meer nauwkeurig doorgevoerde reformatie’.

Algehele afschaffing zag Voetius als het zuiver reformatorisch standpunt, maar daar was ons volk nog niet rijp voor.

Mag men dan in eigen kerkverband tegen dit gebleven gebruik optreden? Hierop antwoordt Voetius dat de predikanten, al zijn zij in hun geweten meer voor afschaffing, zich toch kunnen schikken in dit gebruik van hun kerk en de synodale bekrachtiging ervan.

Daarbij kan dan in de prediking en verdere ambtelijke arbeid bij gelegenheid het gereformeerd gevoelen dienaangaande, de waarheid der zaak en de christelijke vrijheid worden onderwezen en tegen de roomse zuurdesem beschermd worden. Ook kan op kerkelijke vergaderingen voorzichtig gestreefd worden naar wijziging van een aanvaarde gewoonte. Een dienaar des Woords breke echter niet eigenmachtig de onderhouding der door synodaal besluit en communis consensus (algemene instemming) gebleven feestdagen.

Ten slotte stelt dr. Steenblok de vraag wat nu volgens Voetius de verhouding is van het vierde gebod tot de feestdagen zoals deze, ontdaan van alle roomse opvatting, onder ons als christelijke jaarlijkse gedenkdagen onderhouden worden.

Om dit te vatten moet men weten dat Voetius in de ethiek en het kerkrecht sterk onderscheid maakt tussen wat hij noemt het positief Goddelijk recht en het permissief Goddelijk recht. Positief (= vast) Goddelijk recht is direct gegrond in Gods Woord. Permissief (= veroorlovend) Goddelijk recht vloeit wel voort uit de Schrift, maar ligt in de vrijheid van de kerk. Een voorbeeld: Positief recht is dat de gemeente op Gods dag samenkomt rondom Woord en sacramenten. Permissief recht: het ligt in de vrijheid van de kerk om het aantal diensten per zondag te bepalen.

Welnu, Voetius ziet de zondag in het positieve Goddelijke recht van het vierde gebod gegrond. Zo ook bid-en dankdagen in het algemeen. Maar hun nadere aanwijzing rust als kerkelijke verordening in het permissief Goddelijk recht. Vallen nu jaarlijkse gedenkdagen voor ontvangen weldaden in het heden onder dit geoorloofde recht, dan geldt dat gelijkelijk voor de jaarlijkse christelijke gedenkdagen, als adiafora (zaken die in zichzelf goed noch slecht zijn).

Vandaar dat het niet alleen zo is, dat een predikant het recht niet heeft, eigenmachtig de onderhouding der feestdagen te breken, maar dat uit Voetius' redenering een positieve aanvaarding voortvloeit van de feestdagen als vallende onder het permissief Goddelijk recht. Dit onverlet het recht om ze, voorzover ze geen vrije kerkelijke instelling zijn, zo mogelijk met omzichtigheid weg te nemen met behoud van de kerkelijke vrijheid. Want het gevaar is niet denkbeeldig, dat met behulp van dit permissief Goddelijk recht een kerk, een synode, een kerkenordening heerschappij voert over een ten opzichte van een adiaforon als dit vrij bepalende plaatselijke kerk. Tot zover Voetius.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's