Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 28 (artikel 26)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 28 (artikel 26)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de enige voorbidding van Christus
Het is opmerkelijk dat Guido de Brès een apart artikel wijdt aan de voorspraak van Christus.
Het priesterlijk werk van Christus is immers uitvoerig behandeld en de voorbede van Christus is daar nauw aan verbonden. Artikel 26 moeten we lezen tegen de achtergrond van de roomse praktijk om gestorven heiligen aan te roepen. Guido de Brès heeft aangevoeld hoe erg het is om van gestorven heiligen hun hulp, bijstand en voorspraak bij God af te smeken, op grond van hun overschot aan goede werken. Het gaat niet om de waardering van hen die naar Gods Woord in Christus als heiligen gestorven zijn, maar om een cultus van oneer en verachting van de enige Hogepriester. Heel die praktijk is doordrongen van de gedachte dat de gestorven heiligen iets te betekenen hebben in de toenadering tot God. Dat is een afwijzing van Gods genade.
Guido de Brès wijst erop dat dit roomse gebruik de heiligen onteert, in plaats van die te eren. De gestorven heiligen hebben dit zelf nooit gedaan en wilden het zelf ook niet. Denk hierbij aan Paulus en Barnabas in Lystre. Als de heidenen hen willen vereren, scheuren zij hun klederen en zeggen: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden, dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God (Hand. 14:15a).
De aanroeping van de heiligen of van andere schepselen wordt in het eerste gebod verboden. Het gaat er dan niet om dat er gesproken wordt over ’heiligen’. Zo mag gesproken worden over Gods volk, als ze de eeuwige heerlijkheid hebben aangedaan. Dan mogen we ze met jaloersheid en verwondering nastaren.
Zij blijven voorbeelden, vanwege Gods genade die aan hen is bewezen. Maar ze mogen niet aanbeden worden. Overigens weten ze ook niet wat zich op aarde afspeelt. De Schrift zegt: (…) maar de doden weten niet met al (Pred. 9:5).

De ontkenning van Rome
De Rooms-katholieke kerk ontkent dat het aanroepen van de heiligen een miskenning is van het werk en de verdienste van Christus. Volgens Rome doet de ’intreding der heiligen’ niets af aan de grootheid en heerlijkheid van Christus. Er is in de ogen van Rome van niets anders sprake dan van een tussenkomen van de gestorven heiligen ter wille van de zwakke gelovigen hier op aarde. Rome maakt onderscheid tussen het ’middelaarschap van verzoening’ dat alleen Christus toekomt, en het ’middelaarschap van tussentreding of tussenkomst’ dat aan de heiligen wordt toegeschreven.
Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen aanbidding en verering. Aanbidding komt, volgens de roomse uitleg, alleen God toe, verering alleen de heiligen. De gestorven heiligen hebben vanwege hun bovennatuurlijke hoedanigheden en verdiensten ieder hun eigen taak in de hemel. Zij kunnen de bidder hier beneden in een bepaald opzicht tegemoet komen in hun nadering daarboven. Maria neemt in dit opzicht de belangrijkste positie in. Aan haar komt de hoogste verering toe als de moeder Gods. Wie langs de ladder van het gebed tot Maria opklimt naar de hemel wordt door haar tot Christus geleid. Met deze redenering ontkent Rome dat er sprake is van afgoderij en het miskennen van de enige plaats van Christus.
In artikel 26 weerlegt Guido de Brès deze dwaling. Hij doet dat door het bespreken van een tweetal overwegingen die door Rome worden voorgesteld om de aanroeping van de heiligen te verdedigen. De eerste overweging is dat Christus te groot zou zijn om direct tot Hem te naderen. De tweede overweging is dat wij het niet waard zijn om direct tot Hem te gaan.
Dit zijn de argumenten die Rome gebruikt om erop te wijzen dat er iemand moet zijn die bij Hem tussentreedt en om die reden spreekt men over de tussenkomst van de heiligen.

De grootheid van de Middelaar
Guido de Brès schrijft: ’Maar deze Middelaar, Die de Vader ons heeft gegeven tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken’. Hij bevestigt dus Zijn grootheid. Er is alle reden voor de zondaar om met vrees vervuld te worden voor de ontmoeting met Hem. Dat zien we op een bijzondere wijze bij de verschijning van de verhoogde Middelaar aan de apostel Johannes op Patmos. Johannes valt als dood aan Zijn voeten als hij Hem ziet. Hij wordt ontdekt aan wie hij in zichzelf blijft, ondanks alle genade. In die ontmoeting bewijst de Middelaar Zijn grootheid in het tonen van Zijn grote genade. Daar getuigt Guido de Brès in artikel 26 rijk van. Wie tot Hem nadert in een waar geloof, behoeft niet te verschrikken voor Zijn grootheid.
Christus is de enige toegang tot God. Een mens zoekt vanuit zichzelf allerlei toegangen, maar God snijdt elke mogelijkheid in en door de mens af. Christus is de enige Middelaar en Voorspraak voor ons mensen, die onmogelijk tot God kunnen naderen.
Guido de Brès wijst erop dat Christus juist hierom de menselijke natuur heeft aangenomen, opdat zondige mensen een toegang zouden hebben tot de Goddelijke Majesteit. Het heeft Hem Zijn bloed gekost, omdat Hij aan het recht van Zijn Vader volkomen moest voldoen. Geen verzoening zonder voldoening.
Hij is de Rechtvaardige. Hij heeft de rechten verworven voor rechtelozen. Hij is hun Voorspraak, hun Advocaat, Die pleit voor God op de gerechtigheid door Zijn Middelaarsbloed.
Zo mag Zijn grootheid gepredikt worden aan de grootste zondaar.
Niemand heeft meer liefde dan Hij. Hij heeft Zijn leven gelaten voor Zijn volk. Vijanden worden met God verzoend (Rom. 5:8-10). Is er groter liefde denkbaar? Er is geen tussentreding van heiligen nodig, want wie hoort God liever dan Zijn eigen welbeminde Zoon?

Onwaardigheid
Vervolgens gaat Guido de Brès in op de tweede overweging: die van onze onwaardigheid.
Wanneer een mens de grootheid van zijn zonde en zijn nietigheid inleeft, zal hij beseffen dat hij het niet waard is om verhoord te worden. Daarom moeten de heiligen aangeroepen worden, want zij zijn bij God bemind; bij hen is de waardigheid om verhoord te worden, aldus Rome. Guido de Brès weet ook dat het hart vanwege eigen onwaardigheid vol van strijd en aanvechting is. Gods kinderen kunnen er zo mee aangevallen worden dat vanwege hun ongerechtigheden hun gebed niet verhoord kan worden. Het gevoel van onwaardigheid houdt hen menigmaal af van de troon der genade. Het drukt hen neer.
Wat gelukkig dat artikel 26 het licht van Gods Woord laat schijnen over deze zaak: ’En hier moet men niet voorbrengen, dat wij het niet waardig zijn; want hier is niet bedoeld, dat wij onze gebeden op onze waardigheid zouden voordragen, maar alleen op de uitnemendheid en waardigheid van onze Heere Jezus Christus, Wiens rechtvaardigheid de onze is door het geloof.’ Hier wordt alle eigen waardigheid afgesneden. Er blijft van alle eigengerechtigheid niets over. Er is geen andere grond dan alleen in Hem. Want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn (Dan. 9:18b). Hoe uitnemend wordt dan Zijn Persoon, Zijn werk en de waardigheid die in Hem ligt!

Vrijmoedigheid
Guido de Brès eindigt dit artikel door een aantal Bijbelteksten te citeren. Hij wil alle vrees en mistrouwen wegnemen: Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd (Hebr. 4:14-16).
Dit is dan ook de reden dat in het gebed des Heeren de hemelse Vader wordt aangeroepen in de Naam van Christus, verzekerd zijnde dat al wat wij de Vader zullen bidden in Zijn Naam, ons zal gegeven worden (Joh. 16:23).
Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen? (Luk. 18:7).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 28 (artikel 26)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's